Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 9 (1985) (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 9 (1985)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 9 (1985)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 9 (1985)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 9 (1985)

(1986)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Verslag van het negende colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten


Vorige Volgende
[pagina 239]
[p. 239]

Verslag van de werkbijeenkomst Poëzie
dr. Th. Hermans

De werkbijeenkomst Poëzie hield zich bezig met het onderwerp dat in NEM 44 (voorjaar 1985) was voorgesteld: een bloemlezing bestaande uit moderne Nederlandse gedichten met een beperkte woordenschat, in principe toegankelijk voor buitenlandse studenten die zich de woordvoorraad van het Basiswoordenboek eigen hebben gemaakt. Een aanzet tot een dergelijke bloemlezing bestaat en exemplaren ervan waren tijdens de werkbijeenkomst voorhanden.

De discussie wordt hier niet gereconstrueerd. Wel worden een aantal probleemstellingen en suggesties die tijdens het gesprek naar voren kwamen, in de hier volgende uiteenzetting verwerkt.

Inmiddels heeft de bloemlezing ook een titel gekregen: Basis Poëzie . Enkele maanden na het Colloquium kregen een aantal belangstellenden exemplaren toegestuurd van de uitgebreide en bijgewerkte verzameling, die zodoende op diverse plaatsen kan proefdraaien.

 

Het doel van de bloemlezing Basis Poëzie is het beschikbaar stellen en toegankelijk maken van een aantal gedichten die als literair leesmateriaal bij een cursus taalverwerving dienstig kunnen zijn. Van meet af aan zit er dus in de opzet een dubbele geaardheid en een dubbele gerichtheid. Enerzijds behoren de teksten integraal tot de categorie ‘literatuur’ en zijn ze op geen enkele manier voorgeprogrammeerd, in de zin van: speciaal ontworpen en geschreven voor een taalcursus. Anderzijds worden die teksten wel degelijk ingeschakeld in een taalverwervingsproces, waar ze tot het vergroten van de leesvaardigheid van de student moeten bijdragen.

[pagina 240]
[p. 240]

Het hele project hinkt op die twee gedachten. Hun onderlinge afhankelijkheid blijkt trouwens al meteen bij de beslissing om niet de Woordenlijst elementaire kennis als toetssteen te nemen, maar wel het Basiswoordenboek . Het uitgangspunt is immers dat het lezen van literaire teksten in het kader van taalverwerving en het opbouwen van leesvaardigheid pas zinvol begint te worden op het ogenblik dat de student over een woordenschat van een zekere omvang beschikt en daar met enig gemak en zelfvertrouwen mee kan omgaan. In de terminologie van het Certificaat Nederlands wil dit zeggen: op het ogenblik dat de student het niveau ‘elementaire’ kennis goed en wel achter zich heeft en zich naar het niveau ‘basiskennis’ toe beweegt. Aangezien het Basiswoordenboek de ruim tweeduizend woorden bevat die voor het examen ‘Basiskennis’ als bekend worden verondersteld, ligt het voor de hand de poëziebloemlezing op die woordenschat af te stemmen.

 

Basis Poëzie wil een middel bieden om bij de student de leesvaardigheid te vergroten. Dat poëtische teksten ook in didaktisch opzicht hun nut kunnen hebben op dit niveau, hoeft wel niet uitgebreid te worden aangetoond. Daar gedichten doorgaans betrekkelijk afgeronde gehelen vormen en bovendien vrij kort en gevarieerd van toon en inhoud zijn, kunnen zij licht op een verloren moment als toemaatje of als verkwikking opgediend worden. Bij een opleiding met een meer uitgesproken literaire inslag zal het gebruik zich wellicht niet tot grasduinen beperken maar een aanloop vormen naar een meer gedegen literatuurstudie in een later stadium. Ook bij puur incidenteel en onsystematisch gebruik kunnen gedichten stof voor discussie leveren, waarbij het er niet zo veel toe doet of die discussie zich alleen op thematische aspecten richt of zich tot formele, esthetische en literair-historische kwesties uitstrekt. In beide gevallen dienen de teksten echter in de eerste plaats leesbaar te zijn, én herkenbaar als modern Nederlands. In principe werd de keuze van de gedichten voor de bloemlezing bijgevolg beperkt tot de twintigste eeuw. Al te lange, te hermetische of te fragmentarische teksten kwamen ook niet in aanmerking, evenmin als gedichten die alleen als onderdeel van een langere reeks te begrijpen zouden zijn. Maar het is vooral de woordenschat die bij de selectie van de teksten de doorslag heeft gegeven.

Men kan zich afvragen of er hoe dan ook gedichten bestaan die overeind blijven als je ze gewapend met een zo bot instrument als het Basiswoordenboek te lijf gaat. Dichters hebben het Basiswoordenboek immers niet in hun la liggen? Het antwoord hierop is dat enig bladeren in bekende bloemlezingen en verzamelbundels tot de verheugende conclusie noopt dat het soms best meevalt met die woordenschat. Neem bijvoorbeeld, als tamelijk extreem geval, dit simpele versje van Remco Campert:

[pagina 241]
[p. 241]
 
Als Paul van Ostaijen
 
niet zo jong gestorven was
 
en nu nog leefde
 
dan was hij 69 jaar geweest
 
 
 
Daar moet je toch eigenlijk
 
óók niet aan denken

Op de eigennaam Paul van Ostaijen na staat ieder woord van dit gedichtje in het Basiswoordenboek. Een materiaalverzameling die een paar teksten van die Paul van Ostaijen bevat, kan dus met gerust gemoed voor Camperts ironische regels een plaats inruimen. En Van Ostaijen doet goddank niet moeilijk. Zijn ‘Alpejagerslied’ is een redelijk lang gedicht, 183 woorden, maar niet meer dan acht daarvan staan niet in het Basiswoordenboek, en ze zijn alle acht met groot gemak op het lexicon van het Basiswoordenboek terug te voeren, hetzij door het geven van een gepast synoniem of door sommige langere woorden op te splitsen in hun samenstellende delen. Van Ostaijens bekende ‘Melopee’ en zijn laatste gedicht ‘De oude man’, bevatten ieder tussen de 5% en de 10% woorden die niet rechtstreeks in het Basiswoordenboek te vinden zijn.

 

De hedendaagse dichters zijn trouwens niet minder behulpzaam. Het gedicht ‘Weggaan’ van Rutger Kopland telt, de titel altijd meegerekend, vijftig woorden:

 
Weggaan is iets anders
 
dan het huis uitsluipen
 
zacht de deur dichttrekken
 
achter je bestaan en niet
 
terugkeren. Je blijft
 
iemand op wie wordt gewacht.
 
 
 
Weggaan kun je beschrijven als
 
een soort van blijven. Niemand
 
wacht want je bent er nog
 
Niemand neemt afscheid
 
want je gaat niet weg.

Alleen de woorden ‘uitsluipen’ en ‘dichttrekken’ zoek je tevergeefs in het Basiswoordenboek en in beide gevallen kom je al een heel eind als je merkt dat ‘uit’, ‘dicht’ en ‘trekken’ er allemaal wél instaan. Een ander gedicht van Kopland, ‘Water bij dag en bij nacht’, is iets langer (72 woorden), maar ook hier blijft het percentage woorden dat niet in het Basiswoordenboek te vinden is onder de 5%. En zo kun je doorgaan.

 

Op de precieze manier waarop die ‘onbekende’ woorden in Basis poëzie behandeld worden, gaan we straks dieper in. Eerst moet

[pagina 242]
[p. 242]

nog iets gezegd worden over de keuze van de teksten met als maatstaf de omvang van hun woordenschat. Zoëven werden de gedichten genoemd waarvan minder dan 5% of tussen de 5% en 10% van de gebruikte woorden niet als zodanig in het Basiswoordenboek te vinden is. Waar ligt echter de grens? Hoe groot mag het aantal niet in het Basiswoordenboek opgenomen woorden per gedicht zijn? Een gefundeerd antwoord zou leerpsychologisch verantwoord moeten zijn en lastig kunnen worden, maar het lijkt redelijk ervan uit te gaan dat de student die zich het Basiswoordenboek min of meer eigen gemaakt heeft, vooralsnog weinig gebaat is met een tekst waarin nog altijd meer dan één woord op de vijf hem of haar onbekend is. Daarmee is een duidelijke grens aangegeven: als in een gedicht meer dan 20% van de woorden niet in het Basiswoordenboek voorkomt, is het voor de bloemlezing ongeschikt.

Toch rijzen ook hier weer een paar bedenkingen. Ten eerste is het vaststellen van wat er nu in feite wel of niet in het Basiswoordenboek staat, minder eenvoudig dan het op het eerste gezicht lijkt. Met name samenstellingen en afleidingen zorgen voor probleemgevallen. Daar komen we nog op terug. Vervolgens kan de limiet van 20% formeel of minder formeel gehanteerd worden. Een goed voorbeeld is Marsmans ‘Herinnering aan Holland’: 27% van de woorden in dit gedicht komt niet in het Basiswoordenboek voor, veel te veel dus, maar bijna de helft daarvan is zonder veel omhaal tot de woordenschat van het Basiswoordenboek terug te brengen, hetzij als doorzichtige samenstelling (‘laagland’, ‘boomgroep’) of als afleiding (‘oneindig’, ‘ondenkbaar’, ‘veelkleurig’), hetzij via een niet ver te zoeken synoniem (‘traag’ = langzaam; ‘gewest’ = streek, gebied; ‘ramp’ = ongeluk).

Nu doen er zich al gauw meningsverschillen voor over de mate van doorzichtigheid van deze of gene samenstelling of over de toepasselijkheid van een bepaald synoniem. Op grond van die overweging zou men er de voorkeur aan kunnen geven de limiet van 20% strikt in acht te nemen en een gedicht als ‘Herinnering aan Holland’ dus uit de verzameling te weren. Daartegenover staat dat de bloemlezing niet direct wetenschappelijke pretenties bezit, zodat enige methodologische rekkelijkheid allicht niet uit den boze is. Het materiaal gaat tenslotte langer mee als er ook wat meer teksten voor gevorderden in staan en bovendien kunnen deze moeilijkere gedichten altijd in een aparte categorie ondergebracht worden.

Het verdelen van de gedichten in categorieën naar gelang van de moeilijkheidsgraad van de woordenschat die ze bevatten, vormt meteen de volgende stap. Die is tamelijk vanzelfsprekend. Gedichten waarvan minder dan 5% van de woorden niet in het Basiswoordenboek staat, krijgen het nummer 1 mee; die waarvan tussen 5% en 10% van de woorden een verklaring behoeft, vormen groep 2; tussen 10% en 15% groep 3; tussen 15% en 20% groep 4; en tenslotte zitten in groep 5 de bedenkelijke gevallen zoals

[pagina 243]
[p. 243]

‘Herinnering aan Holland’, waarvan de woordenschat de limiet van 20% weliswaar overschrijdt maar die met enige goede wil toch binnen de gestelde grenzen teruggedrongen kunnen worden. Zoals de bloemlezing er momenteel voorstaat, ziet het er overigens naar uit dat bijna de helft van de opgenomen gedichten in categorie 1, die van de laagste moeilijkheidsgraad dus, terecht zal komen.

De selectie van de teksten is bijgevolg aan vrij nauwe lexicale beperkingen gebonden. Binnen die beperkingen, als het ware in tweede aanleg, is gestreefd naar een zekere representativiteit op het literaire vlak, wat inhoudt dat er zowel naar toonaangevende dichters en bewegingen werd uitgekeken als naar gedichten die telkens voor de auteur in kwestie als redelijk representatief te beschouwen zijn. Het hoeft geen betoog dat hier de subjectieve smaak van de samensteller een rol speelt; dat is bij iedere literaire bloemlezing het geval. Er komt bij dat de overeenstemming over waar precies de zwaartepunten in de ontwikkeling van de moderne Nederlandse poëzie liggen, nu eenmaal niet zeer groot is - zie maar naar Komrij's verwoede kruistocht tegen de Vijftigers. Over het algemeen sluit de selectie zich echter, ook om didactische redenen, bij de gangbare namen en indelingen aan, van Nijhoff tot diezelfde Komrij en van Van Ostaijen tot De Coninck.

De volgorde waarin de gedichten zijn geplaatst, gehoorzaamt aan hetzelfde principe: de teksten zijn gerangschikt op basis van wat ‘poëticale normen’ zouden kunnen heten, voor zover de betreffende dichters gewoonlijk bij bepaalde programmatische groepen, richtingen of bewegingen ondergebracht worden. Die rangschikking doorkruist uiteraard de indeling van de teksten op zuiver ‘lexicale’ gronden. in de presentatie van de bloemlezing is trouwens aan de ‘poëticale’ ordening de voorrang gegeven, mede omdat deze gemakkelijk te combineren valt met een gradatie van 1 tot 5 voor ieder gedicht naar gelang van het lexicale niveau. In omgekeerde zin zou een dergelijke combinatie van literair-historische en taalkundige criteria en ordeningsprincipes niet goed denkbaar zijn.

 

Wat nu de concrete behandeling van de gedichten betreft, het uitgangspunt hierbij is de woordenschat, dat wil zeggen de vraag of een gegeven woord al of niet in het Basiswoordenboek staat. Ook alle verdere toelichtingen en verklaringen die geboden worden richten zich op het Basiswoordenboek. Zij beperken zich bovendien uitsluitend tot het lexicale vlak, wat allicht het voordeel van de duidelijkheid heeft, maar noodgedwongen een aantal meer complexe kwesties onberoerd laat. Zo wordt er in de woordverklaringen in het geheel geen rekening gehouden met de afwezigheid van leestekens en/of hoofdletters in sommige gedichten en de syntactische dubbelzinnigheden die daaruit kunnen voortvloeien, zoals bijvoorbeeld de twee mogelijke lezingen van Van ostaijens regel ‘ziet gij dit snokt de angst

[pagina 244]
[p. 244]

door uw mond’. Asyndetische zinsconstructies en vervreemdingseffecten teweeggebracht door de versvorm kunnen dit soort moeilijkheden nog vergroten. Ongebruikelijke vormen van als bekend te veronderstellen woorden zoals bijvoorbeeld de subjonctief ‘men versta mij wel’ in Van Ostaijens ‘Alpejagerslied’, krijgen evenmin een toelichting. En tenslotte gaan de verklaringen voorbij aan mogelijke interpretatieproblemen voortspruitend uit meerduidigheid en uit metaforisch of ‘oneigenlijk’ taalgebruik in het algemeen. Dat betekent dat bijvoorbeeld een regel als J.C. Bloems ‘Natuur is voor tevredenen of legen’ het zonder annotatie moet stellen omdat ieder woord afzonderlijk in zijn ongemarkeerde vorm in het Basiswoordenboek op te slaan is; de rest is interpretatie.

De vraag of een gegeven woord al of niet in het Basiswoordenboek staat, is echter niet zó simpel. Het Nederlands kent immers samenstellingen en afleidingen. De betekenis van een samengesteld woord is niet altijd meteen te doorzien uitgaande van de afzonderlijke betekenissen van de samenstellende delen, en er zijn verbindingsklanken die de student parten kunnen spelen. Afleidingen die van voor- en achtervoegsels gebruik maken vertonen een gelijkaardige produktiviteit, de betekenis van het betreffende affix is niet altijd even stabiel en in het ongunstigste geval doen er zich klankveranderingen in het grondwoord voor.

 

De gebruiker van het Basiswoordenboek wordt geacht creatief te kunnen omgaan met samenstellingen en afleidingen. Het examen ‘Basiskennis’ van het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal speculeert op die creativiteit. Zo bevatte het onderdeel ‘Leesvaardigheid’ in het examenjaar 1983 afgeleide adjectieven als ‘onzeker’, ‘gedachteloos’ en ‘herkenbaar’. Al direct in de eerste passage viel het woord ‘broodfabriek’, fluks gevolgd door samenstellingen met verbindings-s (‘gemeenteraadsverkiezingen’, ‘gezondheidstoestand’, vredesbeweging’) en diverse andere samenstellingen die qua betekenis een variërende graad van doorzichtigheid vertoonden (‘familieverband’, ‘aardbodem’, ‘televisiemakers’, ‘zendtijd’, ‘nieuwswaarde’). Deze voorbeelden zijn echter uit een examen gelicht, waarbij het dus gaat om het testen van kennis. De poëziebloemlezing daarentegen biedt materiaal voor oefening en kennisverruiming en dan is enige extra hulp allicht welkom. In Basis Poëzie zijn dan ook alle samenstellingen en afleidingen die niet als zodanig in het Basiswoordenboek te vinden zijn, als niet-bekend gerekend en toegelicht. Een gevolg hiervan is overigens dat lexicale categorie-aanduiding in een aantal gevallen de feitelijke moeilijkheidsgraad ongetwijfeld overschat.

De verdere praktische uitwerking is, althans in principe, een vrij eenvoudige zaak. In gedichten die van voor de Tweede Wereldoorlog dateren, werd de spelling stilzwijgend gemoderniseerd. Ook elisies werden discreet weggewerkt opdat ze de

[pagina 245]
[p. 245]

herkenbaarheid van de woorden niet in de weg staan - tenzij natuurlijk het ritme daardoor hopeloos in de war zou raken. De eigenlijke woordverklaring die geboden wordt, varieert in omvang. Met uitzondering van een enkele idiomatische uitdrukking, treft men bij ieder woord dat buiten het lexicon van het Basiswoordenboek valt een aanduiding van de woordsoort aan. De terminologie die hierbij gehanteerd wordt, is uiteraard die van het Basiswoordenboek. Indien geen verdere behandeling van het woord in kwestie mogelijk blijkt, wordt met die grammaticale aanduiding volstaan. Eventuele verdere toelichting bestaat hoofdzakelijk uit rudimentaire gegevens van morfologische en semantische aard, al of niet in combinatie, en telkens voorzien van een duidelijk symbool. Afleidingen en samenstellingen worden in onderdelen opgesplitst en door middel van plustekens weer aan elkaar gelijmd, met weglating van eventuele tussenklanken. Zo mogelijk wordt voor een te verklaren woord een synoniem vermeld, al of niet ad hoc, waarbij de keuze ook weer tot het woordbestand van het Basiswoordenboek beperkt moet blijven. Als er geen gepast synoniem voorhanden is, wordt waar mogelijk nog naar een min og meer verwant woord verwezen. Het gebruik van verschillende lettertypes bevordert de overzichtelijkheid van het geheel.

 

De bedoeling van de annotaties is de gebruiker waar dat kan de nodige informatie aan de hand te doen om de teksten op het niveau van het lexicon te kunnen begrijpen. Tot op die hoogte kan de bloemlezing Basis Poëzie ook voor zelfstudie in aanmerking komen. De gebruiker dient dan wel een vertaalwoordenboek te raadplegen voor al die termen die niet als samenstelling of afleiding of via een synoniem naar het Basiswoordenboek teruggevoerd konden worden. Op het gebied van de tekstinterpretatie of van de poëticale of literair-historische situering van de gedichten biedt de bloemlezing nauwelijks enig houvast. Zo bezien verdient het toch aanbeveling de teksten te zamen met de docent te bekijken: die kan immers niet alleen als wandelend vertaalwoordenboek dienst doen, maar ook de literaire aspecten meer tot hun recht laten komen. En als dat gebeurt leert de student toch altijd nog iets meer dan alleen maar taal.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 31 augustus 1985

  • 30 augustus 1985

  • 28 augustus 1985

  • 29 augustus 1985

  • 27 augustus 1985

  • 26 augustus 1985


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Theo Hermans