Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 9 (1985) (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 9 (1985)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 9 (1985)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 9 (1985)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 9 (1985)

(1986)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Verslag van het negende colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten


Vorige Volgende
[pagina 265]
[p. 265]

Twee benaderingen
1. Land en Volk geïntegreerd in het taalonderwijs? ja natuurlijk!
drs. S.C. van der Ree

In het onderwijs van Nederlands als vreemde taal én als tweede taal heb ik ervaren, dat twee vragen steeds resulteren in twee uitroepen (die overigens zelden geroepen worden). Deze luiden: ‘Ah, doen ze het zó!’ en ‘Oh, denken ze er zó over!’.

De vragen hierachter duiden op een al dan niet expliciete benieuwdheid naar hoe de mensen zich uiten en handelen èn naar wat dáárachter zit. In de eenheid taal-cultuur worden beide aspecten manifest.

Voor de taaldocent leidt dit tot de niet geringe opgave om bij het aanbod van elk nieuw woord en elke nieuwe uiting te voldoen aan de verplichting duidelijk te maken wat ‘erachter zit’. Voor studenten uit een niet-westerse cultuur is al bij de kennismaking met concrete begrippen en simpele transacties het vatten van (of het vat krijgen op) onze perceptie van de dingen problematisch. Maar voor studenten uit westerse samenlevingen geldt eveneens, dat voor verwante uitingen geen verwante denkwijzen hoeven te staan.

De manieren om taal- en cultuuronderwijs als eenheid te geven, kunnen onder drie hoofdbenaderingen vallen.

(a) In het lexicon van een gemeenschap weerspiegelt zich de ‘common sense’ van die gemeenschap. Soorten lexicon-structuuroefeningen maken die ‘common sense’ eenvoudig en didactisch aantrekkelijk overdraagbaar. In de woordkeuze, zinsbouw en gesprekstradities worden andere cultureel bepaalde eigenschappen zichtbaar, die middels lexicale combinatie-oefeningen en context-structuuroefeningen overdraagbaar zijn. Als in een enkel geval onduidelijk blijft wat er achter onze uitingen schuilgaat, dan moet de student geholpen worden via de tweede benaderingswijze:

(b) Sommige taaltradities (het praten over jezelf, denken in tijd en volgens het patroon oorzaak-gevolg etc.) vereisen cultu-

[pagina 266]
[p. 266]

reel commentaar, te vertellen in de vorm van ‘cultural notes’. Dit vereist van de docent Nederlands niet alleen inlevingsvermogen, maar ook een diepgaande kennis van de culturele achtergrond van zijn studenten. Hij moet vanuit een (taal- èn cultuur)-contrastief perspectief kunnen lesgeven.

(c) Een schat aan leesteksten, luisterliedjes en ander audio- en videomateriaal met betrekking tot cultuurkenmerken van een volk in zijn land kan gebruikt worden om de studenten in een vroeg stadium te wennen aan de gewoonte in dialoog te treden met de doelcultuur. Topische vragen (rond ‘wat weet ik er al van?’, ‘wat denk ik bij...?’, ‘hoe zit dat bij ons?’ etc.) moeten eerst gegeven, daarna bedacht worden om de student alert te maken op gegevens en details die hij nodig heeft wil hij ooit echt kunnen meepraten. Het gaat er dan om, dat studenten eerst helder krijgen wat hun eigen beeld is van een verschijnsel en daarna, hoe dat verschilt van dat in de doelcultuur.

 

Het scheiden van ‘Land en Volk’ - wat daaronder ook verstaan wordt - van het taalonderwijs lijkt me een aperte denkfout. Wie iets van perceptie, begripsvorming in ‘milieu’ afweet, zal deze ..fout ook niet maken. Maar ook de taalkundige moet het duidelijk zijn dat vrijwel elke taaluiting qua betekenis en structuur verankerd is in geschiedenis en ‘milieu’ van de taalgemeenschap. Reeds zulke ‘eenvoudige’ zaken als groeten, afscheid nemen, eten, dagindeling hebben niets vanzelfsprekends meer zodra de buitenstaander duidelijk gemaakt moet worden, hoe het zit met ‘onze manieren’ en wat daarachter zit. Omgekeerd is bijvoorbeeld geen stukje natuur in Nederland te beschrijven zonder daar direct heel wat cultuurtechniek aan te koppelen: denk aan het voorkomen en functioneren van populieren, eiken en beuken en aan het ontstaan van de naam ‘Dutch Elm Disease’ (de voor het eerst in Nederland beschreven iepziekte), denk aan de inrichting van onze landschappen.

Trek je wèl grenzen tussen cultuur- en taalonderwijs en denk je bijvoorbeeld het tweede te kunnen geven, dan zijn twee gevolgen voorspelbaar:

1)Een verarming van het vreemde-talenonderwijs met als gevolg dat studenten zich gehandicapt zullen voelen op het moment dat ze in ‘hun’ vreemde land komen;
2)Een verschraling van het onderwijs, want juist die vormen van aanbod, die de retentie versterken (anecdotische achtergronden en denken over de dingen) worden achterwege gelaten.

Tot slot twee voorbeelden:

[pagina 267]
[p. 267]

I. Een reclamebord op het station:

De Bilt
Wisselvallig
Factor 4
melk

Welke schat aan kennis van de Nederlandse realiteit is niet nodig om te verklaren welke associatiesprongen gesuggereerd worden op het reclamebord en waarom er überhaupt reclame gemaakt moet worden voor het drinken van (nog meer) melk.

 

II.

‘Als 832 studenten het zeggen...’ (hebben ze gelijk of is het waar)

is een overtuigend argument, suggereert ons een poster. Waardoor precies?

 

En, last but not least: is de schat aan materiaal op het gebied van cultuurkennis bekend bij u in het buitenland? En hoe komt u eraan? Kan de IVN hierin niet een sturende, stimulerende en distribuerende functie gaan krijgen?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 31 augustus 1985

  • 30 augustus 1985

  • 28 augustus 1985

  • 29 augustus 1985

  • 27 augustus 1985

  • 26 augustus 1985


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • S.C. van der Ree