Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 10 (1988) (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 10 (1988)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 10 (1988)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 10 (1988)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 10 (1988)

(1989)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Handelingen Tiende Colloquium Neerlandicum. Colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten


Vorige Volgende
[pagina 235]
[p. 235]

De polysemie in Italiaanse en Nederlandse structuren
Dolores Ross

In deze bijdrage wil ik nader ingaan op het verschijnsel van de meerduidigheid, polysemie, toegelicht aan de hand van lexicale structuren in het Italiaans en het Nederlands. Indirect wil ik hiermee aangeven dat een gedegen contrastieve kennis van lexicale, morfosyntactische en grammaticale structuren van de moedertaal en de vreemde taal een basisvereiste is voor een goede vertaling. Ik zal kort inhaken op studies omtrent de betekenisstructuur en ten slotte zal ik enige woorden wijden aan het concept van de willekeur in de taal, dat in de laatste jaren deels gereviseerd is.

 

Het begrip meerduidigheid is zo alomvattend dat het moeilijk in een waterdichte definitie gevangen kan worden.

Bekend zijn de problemen om het verschijnsel van polysemie en homonymie (gelijkluidendheid) van elkaar te scheiden. Afgezien van dergelijke afgrenzingsproblemen, is het ook niet gemakkelijk de verschillende betekenissen van een woord van elkaar te onderscheiden, aangezien daar duidelijke criteria voor ontbreken. Het is een wezenskenmerk van talen dat lexicale betekenissen in elkaar overgaan en steeds verder uitgebreid kunnen worden. Voortdurend moet de taalgebruiker in staat zijn naar nieuwe zaken te verwijzen. Bovendien verandert voortdurend de visie op de buitentalige werkelijkheid en ook dit moet kunnen worden verwoord, hetgeen kan geschieden onder meer dankzij de plooibaarheid van betekenissen. Eén en hetzelfde woord is voor een ‘verbazingwekkende verscheidenheid van zaken’ bruikbaar, zoals Uhlenbeck (27) stelt. Hönig en Kussmaul formuleren dan ook heel accuraat: ‘Wörter sind fast immer mehrdeutig oder polysem. Normalerweise ist dies jedoch für die Kommunikation und das gegenseitige Verstehen völlig unproblematisch, denn durch den Kontext, durch das Vorwissen und durch die Begleitumstände der Situation ist immer klar, welches der Sememe eines Wortes gemeint ist. Wörter sind immer - abgesehen von absichtlicher Mehrdeutigkeit (...) nur potentiell polysem. Durch den Kontext wird ein Wort eindeutig gemacht oder monosemiert’ (91).

Het zou te ver gaan te zeggen dat woorden (en zinnen) zonder context of situationeel kader geen betekenis hebben, maar feit is

[pagina 236]
[p. 236]

wel dat de talige kennis en de werkelijkheidskennis van de taalgebruiker zorgen voor de juiste interpretatie en het eenduidig maken van het betekenispotentieel.

 

Polysemie kan tot uiting komen en onderzocht worden in intralinguaal verband, dus binnen één en dezelfde taal, ofwel in interlinguaal verband, via contrastief onderzoek van twee talen. Interlinguale, contrastieve polysemie is opnieuw een uiterst misleidende benaming. In feite dekken de woorden van een taal zelden of nooit volledig de betekenis van de overeenkomende woorden van een andere taal. De buitentalige werkelijkheid wordt immers door elke taal en taalgemeenschap op eigen wijze onderverdeeld en geëtiketteerd; de semantische opbouw van twee talen is dus per definitie verschillend. Dit impliceert overigens dat de woorden van L1, alvorens ze vergeleken kunnen worden met L2, eerst in hun functioneren binnen het L1-systeem moeten worden bestudeerd. Hun plaats binnen het hele systeem is fundamenteel.

 

Nu blijkt uit contrastief onderzoek van de Nederlandse en de Italiaanse woordenschat een essentieel verschil naar voren te komen. De lexicons van beide talen neigen respectievelijk naar oligosemie en polysemie, dat wil zeggen het Nederlandse woord vertoont relatief weinig betekenissen, terwijl het Italiaanse woord in niet onaanzienlijke mate op een veelvoud van betekenisvarianten vertrouwt.

Men heeft in wetenschappelijke en minder wetenschappelijke onderzoeken en vergelijkingen tussen de Franse en de Duitse taal enerzijds, de Franse en de Engelse taal anderzijds, reeds vrij veelvuldig beweerd dat het Frans graag gebruik maakt van algemene woorden, terwijl het Duits (in mindere mate misschien het Engels) een voorkeur heeft voor precieze woorden. (Men vergelijke bij voorbeeld wat Ullman en Bally, alsmede de comparatisten Malbanc, Vinay en Darbelnet zeggen.) Soortgelijke opmerkingen heeft onder meer L. Renzi gemaakt in summiere vergelijkingen tussen het Duits en het Italiaans. Weliswaar zijn deze beweringen nooit gestaafd door uitgebreid onderzoek of statistieken, reden waarom ze wel eens bekritiseerd worden, maar ze schijnen toch een zekere typologische waarde te hebben.

 

Bij vergelijkingen tussen de Italiaanse en Nederlandse taal dringt zich hetzelfde contrast op. Het Italiaanse lexicon maakt veelvuldig gebruik van algemene woorden, terwijl het Nederlands de voorkeur geeft aan woorden met een minder breed semantisch veld.

 

Dit contrast is aan te duiden in:

[pagina 237]
[p. 237]

1. de categorie der werkwoorden:

1.1. De werkwoorden van beweging

Het Italiaans kent bij lange na niet de rijkdom die het Nederlands heeft aan samengestelde en gekoppelde werkwoorden, zodat vooral in de Nederlandse werkwoorden van beweging een veelheid aan informatie zit die de Italiaanse equivalenten niet hebben. Tegenover algemene en veelvuldig gebruikte Italiaanse werkwoorden als: ‘partire’ (vertrekken), ‘andare’ (gaan), ‘venire’ (komen), ‘uscira’ (uitgaan), ‘entrare’ (binnengaan), staan grote hoeveelheden Nederlandse samengestelde of gekoppelde werkwoorden, bij voorbeeld ‘partire’: weggaan, wegvliegen, wegrennen, weghollen, wegrijden, wegfietsen, wegschuifelen enzovoort. Doorgaans voegt het Italiaans de manier van voortbeweging alleen toe als de context niet voldoende informatie biedt, dit uiteraard om vorm en stijl niet onnodig te verzwaren. Evenmin kan het Italiaans met zoveel gemak als het Nederlands de voorzetsels met de werkwoorden verbinden, zodat groepen als ‘over de brug fietsen’ in het Italiaans doorgaans op zeer resultatieve en generaliserende wijze weergegeven moeten worden, in de trant van ‘de brug oversteken’, waarbij vormen als ‘met de fiets’ of ‘al fietsende’ alleen worden toegevoegd als de context niet voldoende informatie biedt en indien de vorm dit toelaat.

1.2. De werkwoorden van actie

In het algemeen zijn de werkwoorden van actie, met name de instrumentele werkwoorden, in het Nederlands veel gedifferentieerder opgebouwd dan in het Italiaans. Bij voorbeeld ‘lavare’= wassen, maar ‘lavarsi i denti’= de tanden poetsen, ‘lavare il pavimento’= het huis dweilen. Uit de vele voorbeelden is het de moeite waard het werkwoord ‘tagliare’ te noemen, dat knippen, snijden, hakken en zelfs maaien en slijpen kan betekenen. En dan zwijgen we nog over de preciezere Nederlandse werkwoorden in de vorm van samenstellingen en koppelingen, als inknippen, uitsnijden, omhakken enzovoort.

1.3. De werkwoorden van positie

De werkwoorden liggen, zitten, staan, hangen worden maar al te vaak in het Italiaans geneutraliseerd in ‘essere’ (zijn). Alleen als het echt noodzakelijk is, als de context niet voldoende

[pagina 238]
[p. 238]

uitsluitsel biedt, zal het Italiaans de positie verduidelijken. (Zie D. Ross, 1986.)Ga naar eind1

2. De categorie der voorzetsels

Het Italiaanse voorzetsel heeft, veel minder dan het Nederlandse, de steun van de context nodig om tot volledige betekenisaanduiding te komen. Bij voorbeeld het voorzetsel ‘da’ geeft richting (naar), vertrekpunt (van), situatie (bij) aan en heeft onder andere ook temporele waarde (sedert). Het voorzetsel ‘a’ geeft onder andere zowel de richting (naar) als de plaats (in) aan.

3. De categorie der substantieven

Men treft menig geval aan van Italiaanse substantieven die algemener en polysemischer zijn dan de Nederlandse equivalenten. Het woord ‘nodo’, bij voorbeeld, komt overeen met knoop, maar ook met knooppunt (van het verkeer), met knelpunt, vraagstuk, kwestie. ‘Intervento’ is interventie, maar ook optreden, ingrijpen (van de politie), (medische) ingreep, maar ook toespraak, redevoering, betoog (in de Kamer). ‘Fede’ is het geloof, maar ook trouwring, om slechts een kleine greep te doen uit de talrijke voorbeelden.Ga naar eind2

 

Het Nederlandse lexicon blijkt dus over het geheel genomen veel specifieker te zijn dan het Italiaanse. Dit betekent echter niet dat een willekeurige Nederlandse tekst meer informatie geeft dan een overeenkomstige Italiaanse. De Nederlandse woorden hebben in het algemeen een grotere semantische autonomie, zijn onafhankelijker van de context. De Italiaanse woorden zijn gauw contextgebonden, hun betekenis is implicieter, aangezien ze meer op de context vertrouwen. De Italiaanse neiging tot semantische vaagheid en generalisering impliceert wellicht een genuanceerder syntactisch functioneren.

 

Voor sommige auteurs duidt de contrastieve polysemie erop hoezeer de talen onderhevig zijn aan willekeur. Hoe nauwer twee talen met elkaar verwant zijn, hoe ongemotiveerder en willekeuriger de verschillen die ze tonen. Onder andere Wandruszka uit zich herhaaldelijk in dergelijke termen, en hij noemt de ‘faux amis’

[pagina 239]
[p. 239]

zelfs de ‘kroongetuigen van het toeval’ (224). (Wat hij overigens bij de ‘faux-amis’ rekent is veelal niet te onderscheiden van polysemie in het algemeen.)

Een dergelijke opvatting strookt met het idee dat woordbetekenissen los van elkaar staan, dat ze gescheiden eenheden zijn. Tegenwoordig spreekt men evenwel liever van het betekeniscontinuüm. De lexicale eenheden alsmede de betekenisvarianten lopen in elkaar over, zijn althans niet scherp gescheiden. Dit komt min of meer overeen met wat de buitentalige werkelijkheid te zien geeft, want hoe is precies het verschil vast te leggen tussen bij voorbeeld een berg en een heuvel? Het Italiaans onderscheidt niet een trap van een ladder en noemt beide ‘scala’. Het Nederlands spreekt meestal grofweg over ‘blauw’, terwijl men in het Italiaans meteen deze tint moet specificeren: ‘celeste’, ‘azzurro’ of ‘blu’? En andere talen leren betekent andere grenzen leren trekken, want iedere taalgemeenschap segmenteert op haar manier de werkelijkheid. Het zou echter te drastisch zijn te beweren dat dergelijke segmentaties en afgrenzingen volledig toevallig zijn en dat alle interlinguale contrasten aan willekeur zijn toe te schrijven.

In de laatste jaren zijn tamelijk veel studies verschenen, vooral Amerikaanse, waarin dit idee van willekeur, waar tot dan toe in de taalverschijnselen zo'n grote rol werd toebedeeld, enigszins wordt herzien. Tegenwoordig neigt men er ook toe het idee dat de lexicale structuren van de verschillende talen uiterst heterogeen zijn, ietwat af te zwakken. Op verscheidene gebieden, allereerst in het kleurenlexicon, daarna ook in het lexicon van dierenamen en plantenamen, is men gestoten op zekere constanten, op een zekere regelmaat, zodat men tot nu toe kan concluderen dat de lexicale systemen van diverse talen weliswaar variëren, maar binnen bepaalde marges.Ga naar eind3 Er zijn constante factoren, biologische, sociale, culturele, ecologische enzovoort die de taalkundige willekeur enigszins aan banden leggen en een beperkte motivatie tot stand brengen. Een soort van relativiteit dus in het verklaren van intralinguale verschijnselen en interlinguale verschillen. Als schoolvoorbeeld van ongemotiveerdheid en willekeur in de taal is altijd beschouwd het grammaticale genus. Zelfs daar bespeurt men momenteel een zekere regelmaat en motivatie: zie Zubin en Köpcke.Ga naar eind4

Tot slot wil ik erop wijzen dat het in deze bijdrage behandelde contrast tussen het Nederlandse en het Italiaanse lexicon uiteraard niet als een absolute dichotomie gezien moet worden, maar als een typologische indicatie over het functionerren van beide talen, welke speciaal in de vertaaldidactiek van nut is.

[pagina 241]
[p. 241]

Bibliografie

Bally, Ch. Linguistique générale et langue francaise. Berne, A. Francke, 1950.
 
Hönig, H. en P. Kussmaul. Strategie der Uebersetzung. Tübingen, Gunter Narr Verlag, 1982.
 
Malblanc, A. Stylistique comparée du francais et de 'allemand. Paris, Didier, 1980.
 
Renzi, L. Introduzione alle filologia romanza. Bologna, Il Mulino, 1976.
 
Ross, D. La struttura verbale in neerlandese e italiano: analisi contrastiva e strategie traduttive, monografie, nr. 4. Università degli Studi di Trieste, Scuola Superiore di Lingue Moderne, 1987.
 
Ross, D. ‘La semantica dei colori. Analisi dei cromonimi in italiano e in neerlandese’, binnenkort te verschijnen.
 
Vinay, J.-P. en J. Darbelnet. Stylistique comparée du francais et de l'anglais. Paris, Didier, 1977.
 
Uhlenbeck, E.M. ‘De beginselen van het syntactisch onderzoek’ in: Taalkunde in artikelen, bijeengebracht door J. Hoogteijling, pp. 24-43. Groningen, Wolters Noordhoff, 1969.
 
Wadruszka, M. Sprachen: vergleichbar und unvergleichlich, München, Piper, 1969.
 
Zubin, D. en K. Köpcke. ‘Gender and folk taxonomy: the indexical relation between grammatical and lexical categorization’ in C. Craig (ed.) Typological studies in language, vol. 7. pp. 139-180. Amsterdam-Philadelphia J. Benjamins publishing company, 1986.

eind1
De neiging tot generalisering is duidelijk zichtbaar in o.a. het Italiaanse werkwoord ‘stare’ dat oorspronkelijk alleen staan betekende, maar thans steeds meer ook in de betekenis van ‘essere’ (zijn) fungeert; men vergelijke daartoe: ‘essere seduto’ = ‘stare seduto’, (zitten), ‘essere disteso’ = ‘stare disteso’ (uitgestrekt zijn).

eind2
Vooral in werkwoorden en substantieven die geluiden aanduiden hebben de comparatisten in het Engels en het Duits een preciezere woordenschat bespeurd dan in het Frans. Hetzelfde komt in de vergelijking Italiaans-Nederlands naar voren. Een voorbeeldje: ‘cantare’ is zingen maar ‘il canto del gallo’ is het kraaien van de haan.
eind3
Zie D. Ross, ‘La Semantica dei colori’ (zal binnenkort verschijnen).
eind4
Deze opvattingen vallen deels samen met de ontwikkelingen die in de semantiek hebben geleid tot de prototheorie, volgens welke de betekenis van een woord prototypisch is opgezet. De menselijke segmentering van de buitentalige werkelijkheid verloopt volgens deze visie via categorieën, die elk een interne structuur hebben, met (proto)typische en perifere exemplaren. De categorieën zijn niet scherp van elkaar afgegrensd, en evenmin zijn de leden binnen een categorie scherp van elkaar gescheiden.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 2 september 1988

  • 3 september 1988

  • 1 september 1988

  • 31 augustus 1988

  • 30 augustus 1988

  • 29 augustus 1988

  • 28 augustus 1988


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Dolores Ross


taalkunde

  • Woorden (lexicografie)