Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 11 (1991) (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 11 (1991)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 11 (1991)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 11 (1991)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 11 (1991)

(1992)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Handelingen Elfde Colloquium Neerlandicum


Vorige Volgende
[pagina 165]
[p. 165]

Ondertitelvertaling
of: Maar ze vertalen niet wat er gezegd wordt!
Helene J.B. Reid (Hilversum)

De titel van mijn voordracht is ‘Over vertalen in ondertitels’. De ondertitel echter ‘Maar ze vertalen niet wat er gezegd wordt’, is veel belangrijker. HET grapje over ondertitels is immers dat je een lange volzin hoort uitspreken, waar dan onder staat: ‘Nee’. Weer hoor je een lange volzin, en daaronder staat: ‘Ja’.

En dat klopt; zo hoort het ook. In principe dan. Ondertitelvertalen is inkorten. En waarom dat zo is, kan ik u duidelijk maken aan de hand van een filmfragmentje.

 

De vraag rees indertijd: Wat doen de ogen van een mens die naar een beeldscherm kijkt? Hoe is de aandacht verdeeld over verschillende beeldelementen, en wat is daarbij de rol van een telkens wisselende ondertitel? Daar is wetenschappelijk onderzoek naar gedaan, met name in Italië en België, waarbij een laserstraal op de ooglens wordt geprojecteerd die weer terugkaatst op het beeldscherm, zodat daar een lichtpuntje te zien is dat nauwkerig aangeeft waar het oog zich op richt. Zo is er een fragment van een Italiaans gesproken film, waarbij precies te zien is hoe de blik van de kijker telkens naar de ogen van de spreker kijkt die het woord neemt (en niet naar de mond, merkwaardigerwijs) en naar ieder bewegend object: een hand, een weggegooide revolver, een aansteker. En natuurlijk naar de letters op het beeld, in dit geval het bordje op de kamerdeur dat aangeeft waar de scène zich afspeelt. Ook gaat het oog steeds naar een ‘nieuw’ gegeven op het beeld, en dus ook naar iedere nieuwe ondertitel. Vergeleken bij gewoon kijken, blijkt lezen een zeer arbeidsintensieve bezigheid te zijn. Op het filmfragment is te zien hoe lang de blik zich op zo'n geschreven mededeling blijft richten.

Het feit dat het oog automatisch naar een nieuw belangstellingspunt gaat,

[pagina 166]
[p. 166]

betekent ook dat de kijker echt niet anders kan dan naar een nieuwe ondertitel te kijken zodra die het beeld in flitst. Mensen die zeggen dat ze de ondertitels ‘niet eens merken’, zijn nog knapper dan ze zelf denken, want ze hebben blijkbaar de reflexbewegingen van hun oog in bedwang.

 

Als het oog tijd moet hebben om het beeld te scannen en de ondertitel te lezen, moet er ingekort worden. Men is na enig onderzoek tot een soort gemiddelde gekomen, zodat wij ervan uitgaan dat ‘de’ kijker de gemiddeld 60 tot 64 karakters die het scherm in twee regels kan bevatten, in zes seconden kan lezen. Een woordgroep als ‘Onderlinge ziektekostenverzekeringsmaatschappij’ neemt 4½ seconden in beslag. En: ‘Jammer’ maar één. Maar omdat titels van één seconde een zeer onrustig beeld zouden opleveren, wordt bij de Nederlandse televisie bovendien de regel gehanteerd dat een titel niet minder dan anderhalve seconde mag ‘in staan’.

De ondertitelvertalers gaan het gesprokene indelen in segmenten van zes seconden of minder, en vertalen ieder segment in een overeenkomstig aantal lettertekens, ruwweg tien lettertekens per gesproken seconde. Maar wel zo, dat iedere titel op zichzelf een afgeronde grammaticale eenheid vormt. Bij gesproken taal houdt de toehoorder onafgemaakte zins-gedeelten in een soort buffergeheugen in afwachting van de afronding, totdat inflectie van de stem of een grammaticaal eindwoord aangeven dat deze zin nu is afgelopen. Van de lezende kijker kan dat niet verwacht worden. Iedere ondertitel moet op zichzelf een zinvolle mededeling zijn, wat met zich meebrengt dat de structuur van de gesproken zin vaak niet gehandhaafd kan blijven.

Soms (bij komedies zelfs meestal) is de tijdsruimte zo krap dat we twee sprekers moeten combineren om tot een secondenaantal te komen waarin we een begrijpelijke vertaling kunnen leveren. Dan ziet u de dubbeltitel, waarbij vraag en antwoord samengevoegd worden. De drie seconden van de ene spreker plus de anderhalve van de andere spreker samen, geven ons dan net de gelegenheid iets vollediger te vertalen. Wij proberen dan te vermijden om de clou van het antwoord te geven voordat hij uitgesproken wordt, maar dat is niet altijd mogelijk.

Wat er in feite in een ondertitel weergegeven kan worden, hangt af van de spreeksnelheid van de persoon in beeld. Er zijn mensen die zo mooi langzaam spreken, dat je ze vrijwel voluit kunt vertalen, er zijn er die tot op de helft ingekort moeten worden.

De favoriet aller tijden bij ons op de vertaalafdeling was generaal De Gaulle,

[pagina 167]
[p. 167]

die eigenlijk al in ondertitels sprak, compleet met pauzetjes iedere zes seconden, en bovendien perfect articuleerde. Hoofdpijnbezorgers zijn mensen die met grote snelheid veel belangrijke feitelijke gegevens meedelen in een interview, dat dan het liefst is opgenomen met een ronkend vliegtuig op de achtergrond, in een fabriekshal of langs de snelweg.

 

Snelsprekers moet je dus inkorten, maar inkorten betekent niet altijd weglaten. Je kunt beter spreken van indikken. Is dit indikken zo erg? Ik denk van niet. U doet dat onbewust zelf ook al. Als ik tegen u zeg: ‘Ik nodig u uit voor een drankje, maar laten we het informeel houden, ik stel voor in kamer 119 [...]’ dan kort u die boodschap in gedachten ook zelf al in. U ‘hoort’ waarschijnlijk alleen DRANKJE, INFORMEEL, 119. Dus de ondertitel kan zonder problemen luiden: ‘Ik bied u een informeel drankje aan in kamer 119.’ Van de inhoudelijke waarde van de mededeling is dan niets verloren gegaan.

Indikken doe je

-door de wol weg te laten: ‘Als u mij naar mijn mening vraagt’, wordt ‘Ik vind [...]’;
-door weg te laten wat de kijker al ziet: ‘De vergadering van het Internationaal Gerechtshof in het Vredespaleis, is vanmorgen begonnen [...]’ wordt: ‘Hier vergadert vandaag het Internationaal Gerechtshof [...]’;
-door samentrekking: ‘Een nog niet zo lang geleden gedane ontdekking [...]’ zou kunnen worden: ‘Een interessant nieuwtje [...]’

Zo zijn er nog talloze andere trucjes die door de kijker soms wel, maar vaker niet gezien worden.

Dat proces van inkorten is door zijn prettige kwantificeerbaarheid het aspect waar de meeste studies over ondertitelen zich op richten (Wat wordt er weggelaten, welke strategieën worden daarbij toegepast, wat is het percentage verloren gegane informatie [...]?), maar het is voor ondertitelvertalers zelf eigenlijk het minst interessante aspect van het werk.

 

Ondertitelvertalers leren voornamelijk zeer economisch met taal om te gaan. Onze taakomschrijving is namelijk niet ‘te vertalen wat er gezegd wordt’, maar wat er gezegd wordt zo te vertalen dat de kijker het kan lezen en tegelijk kijken. Onze loyaliteit ligt bij de toehoorder, meer dan bij de spreker. U kunt ons het beste niet zien als gewone vertalers maar als vertaal-

[pagina 168]
[p. 168]

goochelaars die het publiek keer op keer verrassen door een woordenserpentine uit de hoed te toveren die telkens niet langer, maar juist korter is dan de slinger die er in ging. Overigens zult u het aan het eind van ieder symposium en iedere vergadering wel met mij eens zijn dat veel sprekers er juist baat bij zouden hebben als ze tot op tweederde werden ingekort.

Een veel belangrijker aspect bij het ondertitelvertalen is het overbrengen van het ene cultuur-totaal naar het andere. We moeten ons bij speelfilms ervan bewust zijn dat de film gemaakt is voor een bepaalde doelgroep en dat de aanwezige achtergrondkennis heel anders kan zijn dan de Nederlandse. Die verschillen moeten dan zo worden gladgestreken dat de kijker begrijpt wat er bedoeld werd, zonder het gevoel te krijgen dat hij betutteld wordt.

Bij interviews voor actualiteitenprogramma's moeten wij ons realiseren wat de kijker al weet of nog niet weet. Soms moeten wij met onze vertaling aansluiten op voorafgaand commentaar, soms moeten we extra informatie toevoegen omdat anders de mededeling onbegrijpelijk is. De geïnterviewde praat immers voor zijn gevoel met de man die hem de microfoon aanreikt, en niet tegen een miljoen onwetende Nederlanders. Een extreem voorbeeld van hoe bepalend de situatie kan zijn voor een reactie van een geïnterviewde is het volgende geval: In een land waar het rommelde werd gedemonstreerd. Onze man van de actualiteitenrubriek liep hijgend naar de koploper en vroeg in een paar uit het hoofd geleerde woorden: ‘Waarvoor demonstreert u?’ Waarop de demonstrant de handen omhoog hief en een geëmotioneerd antwoord gaf dat, toen het programma-onderdeel gemonteerd was en klaar voor de uitzending, bij vertaling bleek te luiden: ‘Wat een stomme vraag - u loopt hier toch al twee dagen rond en u moet dat nou nog vragen?!’ Die persoon begreep op dat moment niet dat de vraag gesteld werd namens de gemiddelde Nederlandse kijker. Wij moeten zo'n man dan de hand boven het hoofd houden en een vertaling zoeken die halverwege ligt tussen wat hij echt zegt en wat hij gezegd zou hebben als hij even had mogen nadenken. Maar we moeten wel aansluiten bij zijn gebaar, anders zou er een verwarrende discrepantie ontstaan. Ik geloof dat ik ervan gemaakt heb: ‘Hoe vreselijk dat zo'n vraag nog gesteld moet worden!’

Dat zou je een vorm van cultuuraanpassing kunnen noemen, maar er zijn nog vele andere. Er zijn allerlei gegevens - instituten, merknamen, bekende gebouwen, verwijzingen naar weer andere TV-programma's - die de brontaalkijker allemaal geacht wordt te kennen en die voor onze kijkers misschien niet vertrouwd zijn.

[pagina 169]
[p. 169]

Plaatsnamen hebben natuurlijk behalve een geografische betekenis ook een sociale, historische of psychologische lading die je onrecht zou aandoen als je daar in je vertaling geen aandacht aan besteedde en de plaatsnaam gewoon de plaatsnaam liet. Om vanuit Nederland te denken: het maakt een wereld van verschil uit of iemand in de bocht van de Heerengracht woont of in de bocht van de Zeedijk. Of iemand uit Winschoten komt of uit Wassenaar.

Een plaatsnaam kan ook een heel andere bijbetekenis hebben. In de film ‘The Heat of the Day’, met een scenario van Harold Pinter, komt de mededeling voor: ‘He died halfway through Munich’. De vertaler heeft dat toen vertaald met: ‘Hij stierf toen Chamberlain in München was’. Voor het oorspronkelijke, Britse publiek, is ‘Munich’ - de film speelt in de Tweede Wereldoorlog - voldoende indicatie, meer dan dan voor ons.

Als een musicus het over ‘Brugge’ heeft als een van de belangrijkste verschijnselen in de oude muziek, dan heeft hij het niet over het plaatsje Brugge, maar over het Festival van Vlaanderen Oude Muziek en moet ‘Brugge’ ook als zodanig vertaald worden. Maar ‘He's got biceps the size of Bournemouth’, heeft niets met een Britse badplaats te maken, maar alleen iets met alliteratie. Dan ben je zo vrij in je vertaling als je fantasie toelaat.

Persoons- en merknamen kunnen, net zoals bijnamen en sommige nationale typeringen, in het ene land een andere graad van bekendheid hebben dan in het andere. Wij zeggen veel makkelijker Kever voor een Volkswagen, dan de Engelsen Beetle voor dezelfde auto. Iedere Engelsman weet wie Doctor Crippin is, maar een Nederlander kent hem beter bij zijn bijnaam Jack the Ripper. Voor een Engelsman is ‘de’ Fransman een rokkenjager, en voor een Nederlander gelukkig ook, (gelukkig voor de vertaler dan) maar ik betwijfel of in Frankrijk een grapje daarover op het eerste gezicht duidelijk is.

De ondertitelvertaler moet niet alleen de taal, maar ook de hele literatuurgeschiedenis, de kindertaal, de politiek, en vooral de contemporaine cultuur van het brontaalland kennen en daarvan eventueel imaginaire equivalenten kunnen geven. Wuthering Heights is niet de Hoge Veluwe. The Lake District is niet de Friese meren. Een baby blijft in het ene land langer een baby dan in het andere, waar het al gauw een kind is.

Dat ombouwen voor de Nederlandse doelgroep geldt ook voor opleidingen en schooltypen (denk eens aan public school) beroepen (soms moet je solicitor vertalen met advocaat, soms met notaris), ja zelfs gerechten. Als u in een Nederlandse film de oliebollen op tafel ziet staan, weet u al op dag en uur precies hoe laat het is. Maar als het relevant is voor de loop van het

[pagina 170]
[p. 170]

verhaal en ik die film in het Engels vertaal, dan moet ik proberen dat gegeven in een ondertitel duidelijk te maken. En als er in een Engels programma lang uitgesponnen grappen worden gemaakt over bij voorbeeld een gezegde dat in het Nederlands helemaal niet bestaat, dan moeten we voor de gelegenheid doen alsof het wel bestaat of het zelf introduceren. Of iets totaal anders verzinnen, zolang er maar door de kijker gelachen kan worden als het ingeblikte publiek ook lacht.

 

De derde reden waarom wij niet ‘vertalen wat er gezegd wordt’, is minder grijpbaar. Het gaat om het verschil tussen spreek- en schrijftaal. Spreektaal kan variëren van een voorbereide tekst die eigenlijk in oorsprong schrijftaal is (de Troonrede), via gefilmde toneelstukken, films en series (opgeschreven spreektaal, maar bedoeld om vlot begrepen te worden) tot totaal onvoorbereid gestamel (de jonge barricadestrijder of de vrijheidsheld die ineens in het Engels iets moet zeggen).

De ondertitel moet in alle gevallen even moeiteloos leesbaar zijn, zo moeiteloos dat de kijker de betekenis in zich kan opnemen zonder erover te hoeven piekeren. Zodra de ondertitel namelijk te ‘moeilijk’ is, blijft de kijker eraan hangen en verliest hij het contact met het beeld en dus de actie. Daarom kun je bij voorbeeld Parijs argot niet altijd met een sappig Amsterdams bargoens equivalent vertalen, omdat ook de kijker in Noordoostgroningen meeleest. En wat in de spreektaal misschien direct herkend wordt als slang, zal in een ondertitel waarschijnlijk alleen de reactie opwekken: ‘Hee, wat staat daar nou?’ Om dezelfde reden kun je een versprekingsgrapje niet altijd vertalen met een verschrijvingsgrapje. Het eerste wordt direct als zodanig herkend, het tweede wordt in eerste instantie voor een tikfout aangezien.

 

U kunt zich voorstellen voor welke problemen wij staan bij het ondertitelen van Shakespeare. Onze taak is daar niet: een nieuwe Shakespeare-vertaling te leveren, maar de kijker van déze Shakespeare-uitvoering te laten genieten alsof hij het moeiteloos kon verstaan.

Nu is spreektaal onlosmakelijk verbonden met mimiek, gebaren, stemvolume, al die dingen die het gesprokene een toegevoegde waarde verlenen en de betekenis beïnvloeden. De ondertitel, en dit is natuurlijk de grote beperking van het systeem, is koud, bloot, uitdrukkingsloos. Nu doet het merkwaardige verschijnsel zich voor dat sommige van die niet-tekstuele aspecten in de brontaal door de kijker wel worden ervaren en in de betekenis van de

[pagina 171]
[p. 171]

ondertitel meegenomen.

Mensen aarzelen: de spreker die met eh en ah strooit, in welke taal dan ook, brengt zijn aarzeling heus wel op de kijker over zonder dat er in de ondertitel met puntjes gewerkt hoeft te worden. De spreker die zijn stem verheft, hoeft niet ook nog eens een uitroepteken in zijn ondertitel te krijgen. We kunnen in iedere taal zien of iemand die zich over iemand anders heenbuigt, dat in liefde doet of moordneigingen heeft. We zien dat wel makkelijker in een verwante of bekende taal dan in een ‘echte vreemde taal’. Daar houdt de filmvertaler dan ook danig rekening mee.

Ironie en sarcasme stellen ons voor problemen: de sarcastische uitroep ‘Ja ja, en ik ben dus degene die al die moorden heeft gepleegd’ moet het van zijn intonatie hebben, en zou, letterlijk opgeschreven, een totaal omgekeerde indruk wekken. De Russische regisseur Stanislawski liet zijn studenten op zo verschillend mogelijke manieren het woordje ‘Vanavond’ zeggen. Dat dan misschien afhankelijk van de intonatie ondertiteld zou moeten worden met: Vanavond pas? Vanavond al? Toch niet vanavond? Ik ben er vanavond. Of zelfs: Reken maar niet op mij vanavond.

 

Een laatste aspect van dat verschil tussen spreektaal en schrijftaal betreft het verschil in impact van krachttermen. Ik kan terloops een aantal drieletterwoorden laten vallen waar de gemiddelde Nederlander anno 1991 niet van zou schrikken, maar die zwart op wit een heel andere uitwerking krijgen. Zoals bekend kan het woord ‘motherfucker’ soms bijna liefkozend gebruikt kan worden, maar uitgespeld krijgt het ineens zijn oorspronkelijke betekenis terug, en in een ondertitel een onjuiste lading. Met andere woorden: de juiste vertaling kan soms de verkeerde zijn. Vandaar het verwijt dat wij in Hilversum niet kunnen vloeken. Wij kunnen dat wel, maar terecht doen we dat niet zwart op wit - of wit op zwart. Dat daarbij de verschillende zendgemachtigden in Nederland ook nog eens verschillende normen hanteren van wat wel en wat niet kan, wat wel en wat niet moet, maakt ons werk nog interessanter.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 31 augustus 1991

  • 30 augustus 1991

  • 29 augustus 1991

  • 28 augustus 1991

  • 27 augustus 1991

  • 26 augustus 1991

  • 25 augustus 1991


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Helene Reid