Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 13 (1997) (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 13 (1997)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 13 (1997)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 13 (1997)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 13 (1997)

(1997)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Nederlands 200 jaar later. Handelingen dertiende Colloquium Neerlandicum


Vorige Volgende
[pagina 263]
[p. 263]

Taalkunde en taalverwerving

[pagina 265]
[p. 265]

Het begin van de zin, in functioneel perspectief
Theo Janssen (Amsterdam)

1. Inleiding

Woordvolgorde in de Nederlandse zin was al vroeg voorwerp van systematische beschouwing, zo blijkt uit het werk van de Hollandse koopman en taalgeleerde Adriaen Verwer. Zijn Linguae belgicae idea rhetorica ‘Schets van de retorica der Nederlandse taal’, in 1707 uitgegeven samen met een grammatica en poëtica (Knol 1996), is geheel aan woordvolgorde gewijd. Aandacht voor woordvolgorde in het Nederlands staat dus in een traditie van enkele eeuwen.Ga naar voetnoot1

De zeer gevarieerde volgordemogelijkheden in het Nederlands zijn intussen nauwkeurig in kaart gebracht en tot op zekere hoogte hebben we ook een goed beeld van hun functies (zie bijvoorbeeld Haeseryn e.a. 1997; Verhagen 1986). Maar nog allerminst duidelijk is welke rol toegeschreven moet worden aan het eerste element in een zin. Nog steeds heerst er onzekerheid over de vraag wanneer een bewerende zin bijvoorbeeld met het onderwerp of lijdend voorwerp moet beginnen, wanneer met een plaats- of tijdsbepaling, wanneer met een bepaling van gesteldheid of een modale bepaling.

In navolging van de Tsjech František Daneš (1974b) en de Finse Tuija Virtanen (1992a, b) wil ik nagaan of er vanuit het ruimere tekstverband systematische observaties te verrichten zijn die indicaties kunnen opleveren welke pragmatische functie of functies elementen hebben als ze

[pagina 266]
[p. 266]

in een hoofdzin vóór de persoonsvorm staan. Eerst zal ik hiervoor kort de visie van Daneš (1974b) schetsen en dan die van Virtanen (1992a, b).

1.1 Daneš

Om de informatiegeleding in zinnen aan te duiden zijn uiteenlopende karakteriseringen voorgesteld. Vooral in het voetspoor van Mathesius en andere Praagse taalkundigen wordt de zinsinformatie vaak verdeeld in thema en rhema.Ga naar voetnoot2 Bezie bijvoorbeeld de zinnen (1) en (2).

(1) Je stem klinkt te zacht.
(2) Misschien moet je de microfoon wat hoger doen.

Stel dat iemand in de situatie waarin ik hier sta te spreken, mij die tekst toeroept. Dan is het element je stem te begrijpen als het thema van zin (1); het element klink te zacht fungeert daarbij als rhema.

In zin (1) heeft de informatiegeleding een linker- en rechterdeel. Maar de informatie kan ingewikkelder verdeeld zijn, zoals zin (2) laat zien. Hier is het niet het meest linkse element misschien dat we als thema moeten opvatten, maar de constituent je. Het is niet plausibel dat misschien als thema dienst zou doen, want de zin gaat daar niet over. Zin (2) heeft eerst en vooral betrekking op de persoon aangeduid met je.

De bepaling van de informatieverdeling en de definiëring van de twee soorten informationele categorieën, thema en rhema, mogen simpel lijken, tot dusver zijn ze echter maar weinig geslaagd te noemen. Het kernprobleem lijkt hierbij dat het informationele onderscheid vaak twee doelen moet dienen. Enerzijds wordt aangenomen dat de informatiegeleding van zinnen in dienst staat van het tekstverband en daardoor een

[pagina 267]
[p. 267]

zinexterne functie heeft. In die visie wordt de informatiegeleding niet alleen door het voorafgaande bepaald, maar is die ook bepalend voor wat volgt. Anderzijds wordt aangenomen dat de informatiegeleding tevens een zininterne functie heeft. Het uitgangspunt is daarbij dat met de zin iets aan de orde wordt gesteld over een constituent van die zin. Die constituent is het thema; wat erover gezegd wordt, is het rhema.

Uiteraard is overwogen om de externe en interne functies principieel te scheiden. Daneš (1974b: 109) verwerpt echter de gedachte om aan het thema uitsluitend een zininterne functie toe te schrijven, waarbij die functie dus niet bepaald of medebepaald zou worden door wat eraan vooraf is gegaan. Hij betwijfelt dat de keus van het thema toevallig en ongemotiveerd zou zijn en dat iedere structurele samenhang met de tekst zou ontbreken. Hij ziet een samenhang tussen de keus van het thema en de van zin tot zin voortgaande presentatie van informatie in een tekst.

In opeenvolgende zinnen onderscheidt Daneš enkele informationele hoofdpatronen. Wat zijn hun kenmerken? Bezie om te beginnen figuur 1, die een reeks met een thema-rhemaschakeling weergeeft.

 

Figuur 1. Reeks met een thema-rhemaschakeling (Daneš 1974b: 118)

A → B
B → C
C → D

Het patroon van figuur 1 licht Daneš toe met onder meer tekst (3); wat hij als thema opvat, is hier schuin gedrukt.

(3) The first of the antibiotics was discovered by Sir Alexander Fle[m]ing in 1928.
He was busy at the time investigating a certain species of germ which is responsible for boils and other troubles.

In de eerste zin van tekst (3) is het belangrijkste element van het rhema Sir Alexander Fleming. Op dat element gaat de tweede zin door met He, dat daar fungeert als thema. In de tweede hoofdzin is a certain species of germ de kern van het rhema; op dat element wordt vervolgens doorgegaan met

[pagina 268]
[p. 268]

which, dat op zijn beurt als thema dienst doet.

Laten we nu figuur 2 bekijken, die een reeks weergeeft waarin het thema constant is. Dit patroon wordt toegelicht met onder andere tekst (4). In de achtereenvolgende zinnen duiden de cursief gedrukte elementen het thema aan; dat heeft in die zinnen betrekking op dezelfde entiteit.

 

Figuur 2. Reeks met een constant thema (Daneš 1974b: 118)

A → B
A → C
A → D

(4) The Rousseauist especially feels an inner kinship with Prometheus and other Titans.
He is fascinated by any form of insurgency...
He must show an elementary energy in his explosion against the established order and at the same time a boundless sympathy for the victims of it...
Further the Rousseauist is ever ready to discover beauty of soul in anyone who is under the reprobation of society.

Figuur 3 laat vervolgens een hoofdthema zien, waarvan verschillende subthema's worden uitgewerkt. Dit patroon licht Daneš toe met onder meer tekst (5). De elementen die gecursiveerd zijn, vormen de reeks subthema's; ze noemen stuk voor stuk een facet van Roemenië.

 

Figuur 3. Reeks met een hoofdthema en subthema's (Daneš 1974b: 119)

A    
A1 → B
A2 → C
A3 → D

(5) (...) Rumänien liegt am Schnittpunkt des 45. Breitenkreises mit 25. Längenkreis.
[pagina 269]
[p. 269]
Die Bodenfläche des Landes beträgt 235 000 Quadratkilometer;
seine Bevölkerungszahl ist 19 Milionen Einwohner.
Die Staatsgrenze hat eine Gesamtlänge von... Kilometern.
Im Westen hat Rumänien gemeinsame Grenze mit...
Im Süden bildet der Fluss Donau die Grenze mit...
Die östliche Grenze is teilweise das Schwarze Meer.

In tekst (5) blijken de plaatsbepalingen Im Westen en Im Süden als thema te fungeren. Dus het is niet steeds het subject dat in de visie van Daneš als thema dienst doet.

Figuur 4 ten slotte vormt een combinatie van de patronen in figuur 1 en 2. Het rhema van de eerste zin wordt in de volgende zinnen thematisch opgesplitst. Dit patroon licht Daneš toe met onder meer een tekst als (6). In de eerst zin is het gecursiveerde element het rhema, in de volgende zinnen zijn de thema's gecursiveerd.

 

Figuur 4. Reeks met een opgesplitst rhema (Daneš 1974b: 120)

A → B (= B1 + B2)
B1 → C
B2 → D

(6) All substances can be divided into two classes: elementary substances and compounds.
An elementary substance is a substance which consists of atoms of only one kind...
A compound is a substance which consists of atoms of two or more different kinds...

Wat kan in het bijzonder waardevol zijn aan de thema-rhema-analyse van Daneš? Het lijkt de moeite waard om na te gaan of in Nederlands tekstmateriaal systematisch patronen voorkomen zoals Daneš onderscheidt. In het onderzoek waarvan ik hier verslag doe, breng ik de volgende beperking aan op de werkwijze van Daneš. Ik zal het niet hebben over wat hij allemaal als thema opvat. Ik beperk me tot een vormelijk gegeven, name-

[pagina 270]
[p. 270]

lijk het element in de hoofdzin dat direct aan de persoonsvorm voorafgaat.Ga naar voetnoot3 Zo'n element kan syntactisch uiteenlopende functies hebben: het kan het onderwerp of lijdend voorwerp zijn, maar bijvoorbeeld ook een bepaling. Hierbij doet het er niet toe of het vooropstaand element in de ogen van Daneš als thema te beschouwen zou zijn. Voor mijn onderzoek zal het criterium dus zijn dat het element direct voorafgaat aan de persoonsvorm van een hoofdzin.

1.2 Virtanen

Met de inzichten van Daneš valt het onderzoek te verbinden dat Virtanen (1992a, b) verricht heeft bij twee soorten Engelse teksten, namelijk verhalen en routebeschrijvingen. Wat zij daarin onderzocht heeft, is de tekstuele functie van tijds- en plaatsbepalingen in de eerste zinspositie. Beide typen zinsinitiële bepalingen dragen volgens haar bij aan de continuïteit en de geleding van de tekst. Bovendien vormen die bepalingen telkens het uitgangspunt voor de teksteenheid die ze inleiden (Virtanen 1992b: 112).Ga naar voetnoot4

Als voorbeeld van een narratieve tekst geeft ze een fragment uit een sprookje. Het staat afgedrukt onder (7); de zinsinitiële tijdsbepalingen zijn daarin gecursiveerd.

(7) One evening the woman found that there was a bit of milk left over after supper.
‘I may as well give it to those skinny, scraggly, scrawny cats,’ she decided. She poured it into a pan and put it in the garden. That was on Monday.
[pagina 271]
[p. 271]
On Tuesday, she ordered a whole extra quart of milk from the milkman. By mistake, of course.
Do you know what she did with it?
On Wednesday, she bought too much chopped meat at the butcher's shop - another mistake?
On Thursday, she came upon an extra dozen eggs in her shopping bag. But they did not go to waste, for eggs are fine for cats.
On Friday, the mackerel in the market looked so firm and fresh that the woman completely forgot that they were having supper with friends that evening. She bought some mackerel and brought it home.
Then, of course, she couldn't throw it away - because she knew how cats feel about fish.
‘Now mind you,’ the woman warned the cats, ‘just because I give you food, you mustn't think I like having you here in our garden. I just happened to have bought this extra food by mistake.’
The cats sat still and stared at her. Then they all closed their big, round, yellow-green eyes.
On Sunday, it rained.

De cursief gedrukte tijdsbepalingen in tekst (7) markeren een keten van episodes. Opmerkelijk is de anticiperende rol van de tijdsbepaling on Monday op de vijfde regel (Virtanen 1992a: 168-169). De strategische plaatsing van de zin met deze bepaling sluit niet alleen de eerste episode krachtig af, maar roept tegelijkertijd een serie episodes op, geleed in een patroon waarin de dagen van de week een sterk structurerende rol spelen. Hebben de alinea's die beginnen met een dagaanduiding, meer gemeen dan zo'n begin? De prominente positie van de dagaanduiding roept van keer tot keer de verwachting op dat er iets zal gebeuren dat lijkt op het gebeuren van de vorige dag. Daarin komen de episodes die na een dagaanduiding verteld worden, telkens inhoudelijk overeen: steeds is er voedsel over door een al te ruimhartig aankoopbeleid. On Sunday moet dan wel leiden tot een anticlimax.

Als we Virtanens benadering vergelijken met die van Daneš, kunnen we twee punten vaststellen. Het patroon dat kenmerkend is voor de structuur

[pagina 272]
[p. 272]

van het sprookjesfragment, lijkt op het patroon met een constant thema, maar strikt genomen is het thema wisselend, en wel zo dat het thema telkens een element is uit een conventioneel geordende verzameling conceptueel verwante elementen.Ga naar voetnoot5 We kunnen het patroon weergeven met figuur 5.

 

Figuur 5. Reeks met conceptueel gelijksoortige, conventioneel opeenvolgende thema's



illustratie

De dagaanduidingen in de verschillende alinea's maken deel uit van een serie elementen die gewoonlijk in een vaste volgorde aan de beurt komen. In deze rij hoort de tijdsbepaling then - na de alinea ingeleid door On Friday - niet thuis. In feite is de bepaling then niet alleen conceptueel van een andere orde, ze heeft ook een andere functie in de tekst. De bepaling brengt een episodische verschuiving aan op dezelfde dag en heeft daarmee een beperktere werking.

Het andere punt is dat de patronen die Daneš onderscheidt, steeds gelden voor (achtereenvolgende) zinnen in één alinea. In het sprookjesfragment, echter, gaat het om een patroon dat over een serie alinea's heenreikt.

Laten we ons nu richten op Virtanens analyse van plaatsbepalingen. Zij gaat hierbij uit van een routebeschrijving. Het is het beginfragment van een artikel uit een reisgids. De tekst staat onder (8); de zinsinitiële plaatsbepalingen zijn daarin gecursiveerd.

(8) From Haymarket station Dalry Road strikes south-west, and leads to the main exit routes to the south-west, to Kilmarnock and Lanark. On the north side in Distillery Lane is the caledonian disttillery
[pagina 273]
[p. 273]
(1855), one of two in the city, producing bulk grain whisky by the continuous patent-still process for blending. When built it contained the largest whisky still in Scotland. By the gate is a traditional farmhouse of 1740 recently restored as an architect's office. Off Dalry Road in Orwell Place is dalry house, a mid 17th-century mansion restored and somewhat altered in 1969 as an old people's day centre. The house is an oblong 3-storey block with 2 semi-hexagonal towers capped with ogee roofs; the one at the south-west corner is a 19th-century addition. Inside is a notable 17th-century ceiling. The house was built for the Chieslie family of Dalry.
At the south end of Dalry Road the route divides and Gorgie road continues south-west as the...

De plaatsbepalingen in tekst (8) markeren de beschreven route. De bepaling From Haymarket station noemt het uitgangspunt van de route via de hoofdweg Dalry Road. De bepaling On the north side in Distillery Lane situeert de eerste bezienswaardigheid, die via de bepaling By the gate leidt naar een nabijgelegen monument. Dan is volgens de bepaling Off Dalry Road in Orwell Place Dalry House te zien, waar de bepaling Inside aangeeft waar een plafond het bekijken waard is. Aan het begin van de tweede alinea is de routebeschrijving voor het laatst op de hoofdweg Dalry Road georiënteerd.

In tekst (8) zien we dat de plaatsbepalingen die relevant zijn voor de routebeschrijving, steeds aan het begin van de zin staan. Ze fungeren als richtingborden door het tekstverloop.Ga naar voetnoot6 Vooral van belang zijn daarbij de plaatsbepalingen die direct georiënteerd zijn op de hoofdweg Dalry Road. Ze verlenen de tekst een spatio-temporele continuïteit (Virtanen 1992a: 190). De procedurele continuïteit wordt versterkt doordat het thematisch patroon van de routebeschrijving bestaat uit conceptueel gelijksoortige thema's, die weliswaar niet conventioneel op elkaar volgen maar die vanuit het perspectief van een reisroute wel gezien kunnen worden als op

[pagina 274]
[p. 274]

natuurlijke wijze geordend.

Gehéél nieuw zijn observaties als die van Virtanen niet, wat het Nederlands betreft. In de Algemene Nederlandse Spraakkunst (Haeseryn e.a. 1997: 1276) wordt opgemerkt dat tijds- en plaatsaanduidingen ‘die een (algemeen) kader scheppen waarbinnen het in de rest van de zin uitgedrukte gebeurt of gesitueerd moet worden’ vooraan in de rest van de zin kunnen staan. Dat ze samen met soortgelijke bepalingen een tekstorganisatorische rol kunnen vervullen, is daar echter niet aan de orde. De teksten (7) en (8) vormen een interessante aanwijzing dat tijds- en plaatsbepalingen niet toevallig in de zinsinitiële positie staan. Virtanen (1992b: 100; Enkvist 1973, 1987) is van oordeel dat ze door hun herhaald voorkomen in die positie een strategische rol vervullen voor de continuïteit van de tekst.

1.3 Aanpak en materiaal

Zijn de ideeën van onderzoekers als Daneš en Virtanen ook van toepassing op zinsinitiële elementen in Nederlandse teksten? Om dit te onderzoeken wil ik nagaan of het eerste element van hoofdzinnen een systematische functie kan vervullen in de presentatie van informatie in Nederlandse teksten. Centraal in de analyse staat het element dat direct voorafgaat aan de persoonsvorm, bijvoorbeeld het onderwerp of een bepaling. Hierbij blijven buiten beschouwing elementen als voegwoorden, interjecties, aanroep en aanloop.

De tekst die ik op de functie van zinsinitiële elementen zal onderzoeken, is Het meesterstuk, de eerste roman van Anna Enquist. Haar boek is in 1994 verschenen. Voor de analyse wordt de geheel herziene editie van 1996 gebruikt. In het bijgevoegde tekstfragment zijn zowel de alinea's genummerd als de hoofdzinnen voorzover ze beginnen met een element voor de persoonsvorm en niet zijn ingebed.

[pagina 275]
[p. 275]

2. Organisatie van de tekst

Enquists roman opent met de zin De goudvissen hebben hun jongen opgevreten; daarmee is de centrale thematiek van het boek gegeven. Het leven van de goudvissenfamilie wordt waargenomen door Lisa. Zoals Lisa hierbij observeert en toekijkt, zo is ze toeschouwer bij de wederwaardigheden van een bevriende familie. Deze analogie wordt aan het eind van het boek transparant gemaakt (p. 294):

Wat voelt het kind dat bestemd is om voedsel voor zijn ouders te zijn? Als mes en vork op tafel worden gelegd. (...) Dan gaat het kind gehoorzaam tussen het mes en de vork liggen, gekromd als een forel. Dan wacht het kind stil af tot het vlees vezel voor vezel van zijn botten wordt getrokken.
Lisa kijkt en luistert naar de levensverhalen van anderen, met onstilbare nieuwsgierigheid en stille verwondering. Hoe doen mensen het, leven? En vooral: hoe pareren ze de klap, hoe krabbelen ze op na de nekslag, hoe vinden ze de ontsnappingsroute uit een gesloten huis?

Het begin van de eerste zin De goudvissen vormt - ook symbolisch - het vertrekpunt van het romanverhaal. Heeft dit vertrekpunt een bijzondere functie in de tekst? Een vraag als deze valt alleen in een breder kader te beantwoorden.

Welke rol speelt het eerste element vooraan in een verhaal, vooraan in een hoofdstuk, vooraan in een alinea, vooraan in een zin? Is de initiële positie van De goudvissen compositorisch van belang op een of meer van zulke tekstniveaus? Kan het initiële zinselement een speciale tekstorganisatorische functie vervullen, zoals Harold (1995) stelt? In zijn visie kan een initieel zinselement inhoudelijk samenhang verlenen aan een tekstdeel. Het kan een indicatie zijn om zo'n tekstdeel van een ander deel te onderscheiden of om er juist een relatie mee te leggen.

[pagina 276]
[p. 276]

Laten we eens kijken naar de alinea's 1 en 4, die beginnen met zin 1 en zin 10.Ga naar voetnoot7

1. 1 De goudvissen hebben hun jongen opgevreten.
4. 10 De visjes worden niet door het ouderpaar, dat geen paar meer is, verzorgd maar slurpen zelf onophoudelijk water naar binnen met onzichtbaar voedsel erin.

De alinea's ingeleid door de zinnen 1 en 10 beginnen beide met een conceptueel verwant element: in zin 1 duidt het de goudvissenouders aan, in zin 10 hun jongen. De twee alinea's staan inhoudelijk nauw met elkaar in verband. De situatie die in alinea 1 embryonaal van start is gegaan, loopt door in alinea 3 en eindigt in alinea 4 met de implicatie dat de moeder haar jongen heeft opgeslokt. Het slot van de alinea luidt:Ga naar voetnoot8

43 12 Als ze de pech hebben om in het vaarwater van hun ouders te geraken stulpen die hun mond tot een pinkgrote trog waarin dode muggen, berkezaadjes, kleine visjes worden opgeslokt.
  13 Nonchalant spuugt de slome het berkezaad uit.

De alinea's 1 en 4 vertonen niet alleen een opvallende formele en conceptuele verwantschap tussen de initiële elementen van beide eerste zinnen, maar ze zijn in hun geheel inhoudelijk sterk aan elkaar gerelateerd. In alinea 1 wordt met de zin De goudvissen hebben hun jongen opgevreten een episode geëntameerd die binnen die alinea niet wordt afgesloten. In die alinea zelf wordt over de kannibalistische gang van zaken geen mededeling meer verstrekt. De details volgen pas in alinea 4.

De vergelijkbaarheid van de initiële elementen in de zinnen 1 en 10 kan begrepen worden als een signaal om alinea 4 in nauwe samenhang te zien met alinea 1. Dat de eerste zinnen van deze twee alinea's beide met een

[pagina 277]
[p. 277]

subjéct beginnen, kan op zich nauwelijks of niet gezien worden als een versterking van de tekststructuur. Pas door de combinatie van vergelijkbaarheden wordt het informationele verband tussen de betrokken alinea's geaccentueerd. De subjecten De goudvissen en De visjes staan beide in de zinsinitiële positie en hebben beide betrekking op nauw verwante entiteiten. Doordat deze kenmerken samengaan, kan de parallelle structuur tekstueel bezien als een tekstorganisatorisch signaal fungeren.

Zijn er onafhankelijke aanwijzingen dat de conceptuele verwantschap van zinsinitiële elementen systematisch een functioneel karakter kan hebben en niet op louter toeval berust? Laten we nagaan of er in de tekst gevallen zijn die een vergelijkbare combinatie vormen. Hierbij dient het uiteraard te gaan om zinsinitiële elementen aan het begin van alinea's.

In het eerste deel van de roman begint een reeks alinea's met de eigennamen Lisa en Lawrence als subject en zinsinitieel element. Die twee elementen Lisa en Lawrence vertonen een vergaande conceptuele samenhang, want het betreft hier niet zó maar twee eigennamen: het zijn de namen van echtgenoten. De alinea's waar het om gaat, zijn alinea 3, 7, 10, 12, 25, 30 en 33. De beginzinnen ervan zijn gemakshalve onder elkaar gezet.Ga naar voetnoot9

3. 7 Lisa zit op haar hurken naast de ton en kijkt.
7. 24 Lisa is psychiater.
10. 43 Lisa is vijfenveertig en menstrueert nog een keer of drie per jaar.
12. 45 Lisa experimenteert met verschillende manieren om de telefoon op te nemen.
25. 83 Lawrence komt uit York.
30. 103 Lawrence ging naar Londen en studeerde bouwkunde (lijnen, gewichten, materialen, alles wat uit te rekenen is) aan de kunstacademie.
33. 119 Lisa heeft geen ouders.

[pagina 278]
[p. 278]

Laten we eerst stap voor stap bezien welke samenhang gemarkeerd zou kunnen zijn tussen de alinea's die met Lisa van start gaan. Vervolgens kunnen we nagaan hoe de alinea's die met Lawrence beginnen, zich daartoe en tot elkaar verhouden. Hierna komen we dan weer bij een alinea waarin Lisa het uitgangspunt is. Tot slot kan de vraag gesteld worden waarom de roman niet met Lisa opent, maar met De goudvissen.

Los van het gegeven dat de zinnen 7 en 24 op formeel dezelfde wijze beginnen, lijkt er verder inhoudelijk weinig verband tussen te bestaan. Wat kan dan de aanleiding zijn voor de lapidaire mededeling Lisa is psychiater? Gelet op de thematiek van het boek dringt zich de vergelijking op tussen Lisa in haar rol van toeschouwer bij de goudvissenwereld in de ton en haar rol als psychiater. Grond voor die veronderstelling is onder meer te vinden in de zinnen 18 en 19.

62 18 De waarheid is dat deze vrouw, die met moeite heeft leren accepteren dat het leven is zoals het is, tandenknarsend, tegen beter verlangen in, geen consideratie met haar goudvissen wenst te hebben.
  19 's Morgens, voor haar werkdag begint, en 's avonds als zij weer vrij is zit zij altijd even bij de ton om het wrede universum geboeid te beschouwen.

In dit fragment zien we Lisa via de wereld van de vissen geconfronteerd met het leven in het algemeen, eerst waar ze gekarakteriseerd wordt als iemand ‘die met moeite heeft leren accepteren dat het leven is zoals het is’ en dan wanneer ze bij de ton zit ‘om het wrede universum geboeid te beschouwen’. Die beschouwing strekt blijkens de woordkeus zonder twijfel verder dan het leven in de vissenton.

Dan de relatie tussen de zinnen 24 en 43. Zin 43, die op zich een alinea vormt, lijkt op een aantekening in een anamnese of medisch rapport. Dit markeert de relatie met zin 24, waarin Lisa gepresenteerd wordt in haar medische hoedanigheid. De informatie die in zin 43 over Lisa's leeftijd verstrekt wordt, bereidt de lezer voor op wat daarna wordt geïmpliceerd: Lisa is gescheiden en opnieuw getrouwd. Zin 45 leidt een alinea in die indirect informatie biedt over haar gehuwde staat, waarna in zin 66

[pagina 279]
[p. 279]

Lawrence op natuurlijke wijze als haar man ter sprake kan komen.

In de alinea die door zin 83 wordt ingeleid, kan het er even op lijken dat Lawrence centraal komt te staan. De volgende zin begint echter met Zijn ouders. De relatie met zijn ouders blijkt moeizaam. Hoe moeizaam valt af te leiden uit de alinea's 31 en 32, die volgen op een beknopte levensschets van Lawrence. In alinea 33, die begint met de zin Lisa heeft geen ouders, lijkt de aandacht weer naar Lisa uit te zullen gaan. Wat daar dan echter vooral aan de orde komt, zijn haar overleden ouders, in het bijzonder de relatie met haar moeder.

Wat zijn, kort samengevat, de voornaamste verbanden tussen de genoemde alinea's van de zinnen 7 tot 119? De zinnen van 7 tot 45 leiden alinea's in die Lisa karakteriseren en haar rol in het verhaal definiëren. Die alinea's over Lisa worden gevolgd door alinea's waarin haar man Lawrence het oriëntatiepunt vormt. Het zijn de alinea's die beginnen met de zinnen 83 en 103. Gebleken is dat daarbij de relatie tussen Lawrence en zijn ouders een belangrijk aandachtspunt is. Als dan Lisa weer in beeld komt in de alinea die begint met zin 119, komt haar relatie met haar ouders centraal te staan, zoals de alinea's over Lawrence zich toespitsen op zijn relatie met zijn ouders. De impliciete en indirecte vergelijking tussen Lisa en Lawrence wordt op één punt heel expliciet en direct in zin 127.

339 127 In tegenstelling tot Lawrence is zij in staat om haar motieven te onderkennen.

Wat Lisa wél en Lawrence níet vermag te onderkennen, zijn hun drijfveren, en wel in relatie met de eigen ouders.

Kortom, we hebben te maken met vier verbanden tussen de alinea's die formeel ingeleid worden door Lisa, Lawrence en opnieuw door Lisa. Er is verband tussen de vier alinea's die in de beginzinnen van 7 tot 45 van start gaan met de eigennaam Lisa. Er is verband tussen de twee alinea's die beginnen met de eigennaam Lawrence. Dan is er verband tussen die beide groepen alinea's. Tot slot is er verband tussen de twee alinea's met Lawrence als vertrekpunt en de alinea ingeleid door zin 119, de alinea waarin Lisa met Lawrence wordt gecontrasteerd.

Hebben de initiële elementen in de zinnen van 7 tot 119 samen, dus als

[pagina 280]
[p. 280]

reeks, een tekstueel organisatorische functie? Ze dwingen zelf geen verband af, maar lijken wel als bakens te kunnen fungeren in de route die de lezer heeft te volgen.

Laten we aannemen dat de beginpunten Lisa en Lawrence een tekstcompositorische functie hebben voor de reeks alinea's die met die vormen van start gaan. Laten we bovendien aannemen dat er een bevestiging in te zien is van de tekstcompositorische functie die is toegekend aan de twee beginpunten die gevormd worden door De goudvissen en De visjes. Dan kunnen we ons afvragen of ook de ordening van deze twee reeksen beginpunten van alinea's ten opzichte van elkaar tekstueel een organisatorische functie heeft.

Een positief antwoord lijkt mogelijk. De alinea's over de vissen bepalen op symbolische wijze de centrale thematiek en daarmee het perspectief van de romantekst. Lisa kijkt vanuit dit perspectief: ze is toeschouwer, zowel bij de vissendramatiek als bij het familie- en relatiedrama dat zich gaat afspelen. Lawrence, die een zeer ondergeschikte rol vervult, lijkt er vooral toe te dienen de problematische relatie tussen ouders en hun kinderen te generaliseren.

De alinea's die beginnen met De goudvissen en De visjes, en de alinea's die beginnen met Lisa, Lawrence en opnieuw Lisa, zijn in de strikte zin geen van beide reeksen met een constant thema. De thema's wisselen, afgezien van de keren dat Lisa als thema herhaald wordt. Doordat de thema's in die twee reeksen onderling geen conventionele of natuurlijke ordening vertonen, verschillen ze sterk van de reeks met opeenvolgende thema's, afgebeeld met figuur 5. In de twee alineareeksen zou ik een variatie willen zien op de door Daneš onderscheiden reeks met een constant thema, waarbij constant gevarieerd wordt met conceptueel gelijksoortig.

Een patroon met een constant thema wordt als statisch beschouwd (Enkvist 1973).Ga naar voetnoot10 Hoe is dat bij de twee alineareeksen? De dramatische ontwikkeling van het verhaal is er nog niet in op gang gekomen, waardoor ze fungeren als vast kader van het romangebeuren.

[pagina 281]
[p. 281]

3. Organisatie van de alinea

Voor de interne organisatie van een alinea kan het begin van de eerste zin twee strategische functies vervullen. Het eerste element van een alinea kan prominent aangeven wat het vertrekpunt is van de informatie die wordt aangeboden. En daarbij kan het tevens dienen als de basis van een patroon zoals door Daneš is onderscheiden. Met die patroonfunderende functie wil ik het onderzoek naar de organisatie van alinea's beginnen.

3.1 Basis van het alineapatroon

In alinea 7 is Lisa het eerste element; het staat in zinsinitiële positie.Ga naar voetnoot11 Laten we eens bekijken, hoe Lisa een funderende functie vervult in de tekstuele organisatie van die alinea.

7. 24 Lisa is psychiater.
  25 Zij woont een kilometer of tien buiten de stad in een door forenzen overgenomen dorp.
  26 's Ochtends heeft ze praktijk aan huis,
  27 's middags werkt ze in de psychiatrische universiteitskliniek.
  28 Zij geeft college aan assistenten,
  29 zij geeft les aan verpleegkundigen,
  30 zij heeft een bescheiden aandeel in de patiëntenzorg.
  31 Het huis is een oude patriciërswoning, vierkant, symmetrisch gebouwd aan weerszijden van de grijsblauwe voordeur.
  32 Achter het huis strekt een boomgaard (appelen, pruimen) zich uit tot aan de rivier.
  33 De ton met de vissen staat bij de keukendeur.

[pagina 282]
[p. 282]

In alinea 7 kunnen we vier thematische patroontypen onderscheiden. Het type dat sterk overheerst, is dat van de reeks met een constant thema. Lisa, het eerste element van de zin, staat aan de basis van dit patroon. Het patroon wordt onderbroken door twee asyndetisch verbonden hoofdzinnen 26 en 27. Die vormen met de tijdsbepalingen 's Ochtends en 's avonds zelf een reeks met conceptueel gelijksoortige, conventioneel opeenvolgende entiteiten.Ga naar voetnoot12

Zin 31 zie ik vooral als een aansluiting op het rhematische element huis in zin 26. Met Het huis in zin 31 komt dan vervolgens een hoofdthemasubthemarelatie tot stand, waarin Het huis het hoofdthema is en Achter het huisGa naar voetnoot13 in zin 32 het subthema. Eventueel zouden we zin 31 kunnen zien als de tweede zin van een reeks met een hoofdthema en subthema's, waarbij Lisa als hoofdthema fungeert.Ga naar voetnoot14 Maar dan zou ik aan dit schema toch slechts een bijrol willen toekennen, want bij een reeks met Lisa als hoofdthema en het huis als subthema zou veeleer de possessieve aanduiding Haar huis te verwachten zijn.

Iets soortgelijks geldt voor zin 33, die begint met De ton. Ook hier zouden we tussen Lisa en de ton een hoofdthema-subthemarelatie kunnen zien, maar ik neig ertoe aan te nemen dat er met De ton in 33 vooral teruggekoppeld wordt naar optredens van de ton buiten de alinea, om te beginnen aan het eind van zin 6, daarna in zin 7 en voor het laatst in zin 19.

Natuurlijk kunnen we niet anders dan het huis en de ton met Lisa associëren; deze associaties, die hoe dan ook verwantschap vertonen met de hoofdthema-subthemarelatie, zijn vast van invloed op de inpassing van zin 33 in het verband van de alinea.

Het geheel overziend kunnen we vaststellen dat Lisa aan het begin van de

[pagina 283]
[p. 283]

alinea het uitgangspunt vormt voor een reeks met een constant thema en dat ze verder minstens een associatiebasis vormt voor de verankering van de andere zinnen in de alinea.

Op de positie van de laatste zin in alinea 7 wil ik nog ingaan. Doordat deze zin, beginnend met De ton, het minst direct past in de lopende patroonreeksen van de alinea, is hij bijzonder, zeker gelet op het gegeven dat zin 34, met het begin Aan de voorzijde, een regelrechte voortzetting is van de reeks met het hoofdthema-subthemapatroon dat we in de zinnen 31 en 32 onderscheiden tussen Het huis en Achter het huis.

8. 34 Aan de voorzijde is links de praktijkruimte: Lisa's werkkamer met grote ramen in twee muren.

Doordat zin 33 De ton met de vissen staat bij de keukendeur de alinea afsluit en het patroon onderbreekt, krijgt deze slotzin een signaalfunctie: let op, die ton hoort niet slechts bij de rekwisieten. Op zijn relevantie zal de lezer nog herhaalde malen geattendeerd worden.

3.2 Vertrekpunt van de informatie

Ook als het eerste element van een alinea niet altijd het uitgangspunt van een tekstueel patroon is, kan dat eerste element toch een belangrijke rol vervullen. Het kan prominent aangeven wat het vertrekpunt is van de informatie die volgt.Ga naar voetnoot15 Laten we kort enkele alinea's bezien. Allereerst alinea 1, waarvan zin 1 begint met De goudvissen.

1. 1 De goudvissen hebben hun jongen opgevreten.
  2 In de warme windstille zomer waren ze dagenlang bezig met kuitschieten.

[pagina 284]
[p. 284]

3 De kleine met de zwarte vlekken in z'n gezicht zat de grote slome onvermoeibaar achterna en duwde haar tot dol wordens toe tegen het gezwollen achterlijf, tot ze haar eieren liet gaan tussen de waterplanten.
4 Hij is er spuitend overheen gestoven, een gedistantieerde paring waarin veel elementen van de daad wel aanwezig zijn maar van elkaar zijn losgemaakt tot doelloze rituelen, tot werk dat verricht moet worden in het kader van de voortplanting zodra de watertemperatuur stijgt en de wind gaat liggen.

Na de eerste zin, die begint met De goudvissen, gaat elke zin van de alinea door op de goudvissen.

Alinea 2 sla ik over, omdat hier de eerste zin niet opent met een element voor de persoonsvorm.

In alinea 3 speelt het zinsinitiële element Lisa zelf geen rol in de zinnen 8 en 9, maar zij is wel degene die over de vissen reflecteert en de jongen blijkens de laatste zin ook feitelijk waarneemt.

3. 7 Lisa zit op haar hurken naast de ton en kijkt.
  8 Binnen de bolletjes vindt de celdeling in een razend tempo plaats, tot de visjes sterk genoeg zijn om zich uit het taaie vlies los te maken.
  9 Met tientallen tegelijk zweven ze door het warme water.

Na zin 9 gaat alinea 4 op natuurlijke wijze concreet door op de visjes. Ze zijn vervolgens in elke zin van de alinea aan de orde, zij het in de laatste zin slechts impliciet: ze lijken door de moeder opgevreten te zijn.

4. 10 De visjes worden niet door het ouderpaar, dat geen paar meer is, verzorgd maar slurpen zelf onophoudelijk water naar binnen met onzichtbaar voedsel erin.
  11 Zij eten het element waarin zij verkeren, zoals ze in het ei al deden.
  12 Als ze de pech hebben om in het vaarwater van hun ouders te

[pagina 285]
[p. 285]

  geraken stulpen die hun mond tot een pinkgrote trog waarin dode muggen, berkezaadjes, kleine visjes worden opgeslokt.
13 Nonchalant spuugt de slome het berkezaad uit.

Met het zinsinitiële element Ik had ze moeten beschermen in alinea 5 spitst Lisa's reflectie zich toe op haar potentiële rol bij het vissendrama.

5. 14 Ik had ze moeten beschermen, denkt Lisa.
  15 Vorige week krioelde het nog van de visjes, doorzichtige diertjes van een centimeter, met een voor- en een achterkant, een rijrichting en een donkere kern in hun lijf.
  16 En nu is het stil. Verdomme, had ik ze toch in de slabak gedaan, bijgevoed, veilig grootgebracht!

Wat Lisa denkt, staat in contrast met wat de ware achtergrond van haar gedrag genoemd wordt. Daar worden we nadrukkelijk mee geconfronteerd door De waarheid als eerste element van alinea 6 en dan onmiddellijk herhaald in de tweede zin.

6. 17 De waarheid is dat zij daar geen zin in heeft.
  18 De waarheid is dat deze vrouw, die met moeite heeft leren accepteren dat het leven is zoals het is, tandenknarsend, tegen beter verlangen in, geen consideratie met haar goudvissen wenst te hebben.
  19 's Morgens, voor haar werkdag begint, en 's avonds als zij weer vrij is zit zij altijd even bij de ton om het wrede universum geboeid te beschouwen.
  20 Soms wil ze de vissen nog wel een sportieve kans geven (maar wie help je, en waarom?) door bijvoorbeeld bij strenge vorst met een bijl een spleet in het ijs te hakken,
  21 maar evenzovele malen heeft zij het ijs zijn gang laten gaan en dreven in de lente de verkleurde kadavertjes bewegingloos aan de wateroppervlakte.
  22 Ooit was een fel oranje vis geheel in ijs gevat als een toeristische presse-papier van glas, en kwam in het voorjaar los,

[pagina 286]
[p. 286]

  bewoog traag en onwennig zijn staart, schudde zijn kieuwen.
23 Zie je wel, denkt Lisa dan, het kán, overleven in het ijs.

Lisa's overpeinzing die in zin 14 begint met het element Ik had ze moeten beschermen, eindigt in zin 23 met als zinsinitieel element Zie je wel. De afsluiting van de alinea bevestigt Lisa in haar rol van toeschouwer.

4. Organisatie van opeenvolgende zinnen

Naast aandacht voor de beginpositie in een alinea verdient de beginpositie van elementen in een reeks zinnen meer in het algemeen de aandacht. Hierbij valt onderscheid te maken tussen opeenvolgende zinnen die een vergelijkbare syntactische en semantische structuur vertonen, en zinnen die sterk van elkaar verschillen door de aard of functie van hun initiële element. Op deze twee typen zinscombinaties wil ik hier afzonderlijk ingaan.

4.1 Opeenvolgende zinnen met vergelijkbare structuur

Laten we om te beginnen kijken naar twee vergelijkbaar gebouwde reeksen zinnen in alinea 2; het is de alinea die preludeert op het Don Juan-motief in de roman. De twee paren zinnen waar het om gaat, zijn gecursiveerd.

2.   Denkt de zwarte ooit: o lekkere vadsige slome met je bolle flanken je bent de liefde van mijn leven, ik wil je, ik wil je?
  5 Hij wil eieren,
  6 hij wil zaaien zodat de bevruchte eicellen als witte miniatuurkralen tegen de waterplanten kunnen kleven in het kleine domein van eikehouten duigen dat hun wereld is.

De asyndetisch nevengeschikte zinnen ik wil je, ik wil je vormen een reeks identiek geformuleerde wensen. Hiermee contrasteert de natuurlijk opeen-

[pagina 287]
[p. 287]

volgende reeks wensen: Hij wil eieren, hij wil zaaien.

Bij deze zinnen is moeilijk na te gaan of het initiële zinselement bepalend is voor hun vergelijkbaarheid. Wel kunnen we vaststellen dat toepassing van een vergelijkbare structuur kennelijk relevant geacht wordt, want afwisseling zou mogelijk geweest zijn. Maar formaties als ik wil je, jou wil ik en hij wil eieren, zaaien wil hij missen de pathetiek en aandrift die in het origineel tot uiting komen. Bovendien, bij zo'n wisselende structuur zou het contrast tussen de twee paren zinnen veel minder direct zijn.

Alinea 6 valt op door de nadrukkelijke herhaling van De waarheid als eerste element in opeenvolgende zinnen met een vrijwel identieke structuur; ik heb hier al even op gewezen. Anders dan in de vorige zinnen wordt het initiële element in de zinnen 17 en 18 vrij zwaar beklemtoond, ter contrastering met het voorgaande. Door die accentuering wordt de verdere informatie sterk op dit begin georiënteerd.

6. 17 De waarheid is dat zij daar geen zin in heeft.
  18 De waarheid is dat deze vrouw (...)

Laten we vervolgens opeenvolgende zinnen bezien met een vergelijkbaar zinsinitieel element maar zonder dat ze verder een parallelle structuur vertonen. Bijvoorbeeld de zinnen 15 en 16 in alinea 5. We zien hier de zinsinitiële tijdsbepalingen Vorige week en nu.

52 15 Vorige week krioelde het nog van de visjes, doorzichtige diertjes van een centimeter, met een voor- en een achterkant, een rijrichting en een donkere kern in hun lijf.
  16 En nu is het stil.

Het tekstuele belang van de twee tijdsbepalingen is kennelijk dat er niet alleen een opeenvolgend verband maar ook een contrastrelatie mee wordt aangeduid.

Verder bevat bijvoorbeeld alinea 6 een reeks zinsinitiële tijdsbepalingen die geen natuurlijke opeenvolging veronderstellen. In zin 19 vormt het gecursiveerde zinsinitiële element in combinatie met altijd een samengestelde temporele bepaling. Die gecombineerde tijdsbepaling en de

[pagina 288]
[p. 288]

zinsinitiële tijdsbepalingen Soms, evenzovele malen en Ooit vormen conceptueel een verwante groep elementen maar daarmee worden de gebeurtenissen niet in enige volgorde gerangschikt.

63 19 's Morgens, voor haar werkdag begint, en 's avonds als zij weer vrij is zit zij altijd even bij de ton om het wrede universum geboeid te beschouwen.
  20 Soms wil ze de vissen nog wel een sportieve kans geven (maar wie help je, en waarom?) door bijvoorbeeld bij strenge vorst met een bijl een spleet in het ijs te hakken,
  21 maar evenzovele malen heeft zij het ijs zijn gang laten gaan en dreven in de lente de verkleurde kadavertjes bewegingloos aan de wateroppervlakte.
  22 Ooit was een fel oranje vis geheel in ijs gevat als een toeristische presse-papier van glas, en kwam in het voorjaar los, bewoog traag en onwennig zijn staart, schudde zijn kieuwen.

Samen specificeren de bepalingen, relatief bezien althans, hoe vaak Lisa zich het lot van de vissen aantrekt of juist niet, en de ene bijzondere keer dat ze heeft nagelaten in te grijpen, overigens ook toen zonder fatale afloop. Door de vooropplaatsing van de tijdsbepalingen wordt hun verwante functie gemarkeerd (zie ook Haeseryn 1997: 1276-1277), waardoor het betrokken fragment een historiserende samenhang verleend wordt.

4.2 Opeenvolgende zinnen zonder vergelijkbare structuur

De twee eerste zinnen van de roman vormen geen reeks met een vergelijkbare syntactische structuur. Laten we ons hier richten op de mogelijke functie van het initiële element van zin 2, de tijdsbepaling In de warme windstille zomer.

1. 1 De goudvissen hebben hun jongen opgevreten.
  2 In de warme windstille zomer waren ze dagenlang bezig met

[pagina 289]
[p. 289]

  kuitschieten.
3 De kleine met de zwarte vlekken in z'n gezicht zat de grote slome onvermoeibaar achterna en duwde haar tot dol wordens toe tegen het gezwollen achterlijf, tot ze haar eieren liet gaan tussen de waterplanten.
4 Hij is er spuitend overheen gestoven, een gedistantieerde paring waarin veel elementen van de daad wel aanwezig zijn maar van elkaar zijn losgemaakt tot doelloze rituelen, tot werk dat verricht moet worden in het kader van de voortplanting zodra de watertemperatuur stijgt en de wind gaat liggen.

Nadat we in zin 1 geconfronteerd zijn met de afloop van een gebeurtenis, worden we in zin 2 geïnformeerd over de aanloop daartoe. Natuurlijk moet het verhaal dan bij het begin beginnen: de aanvang is te vinden in de warme stille zomer. Dit begin blijkt echter tegen het eind van alinea 1 niet toevallig. In zin 4 wordt het aandeel dat het mannetje in de voortplanting heeft, op een algemeen niveau gebracht: zo gaat dat bij goudvissen zodra de watertemperatuur stijgt en de wind gaat liggen. Dit besluit van de alinea brengt ons inhoudelijk en formeel terug bij de episode die begon met In de warme windstille zomer. Die tijdsbepaling speelt daarmee een tekstueel strategische omlijstende functie. Alles wijst erop dat we de zinsinitiële positie kunnen beschouwen als bij uitstek geschikt voor zo'n signaalfunctie.

Alinea 3 bestaat uit drie zinnen die geheel verschillend beginnen. Zin 8 geeft kennelijk weer wat Lisa zich realiseert, zin 9 beschrijft wat ze concreet waarneemt.

3. 7 Lisa zit op haar hurken naast de ton en kijkt.
  8 Binnen de bolletjes vindt de celdeling in een razend tempo plaats, tot de visjes sterk genoeg zijn om zich uit het taaie vlies los te maken.
  9 Met tientallen tegelijk zweven ze door het warme water.

In zin 8 speelt de plaatsbepaling Binnen de bolletjes in op het beeld dat in

[pagina 290]
[p. 290]

de vorige alinea is opgeroepen met de bevruchte eicellen (...) in het kleine domein van eikehouten duigen dat hun wereld is. Dit is één kant van de zaak, het andere aspect is dat de plaatsbepaling de setting aangeeft waarbinnen de celdeling begrepen moet worden.

Dan krijgen we vooraan in de volgende zin de bepaling Met tientallen tegelijk. Na de reflectie van zin 8 staat ineens de direct waarneembare werkelijkheid centraal. In de bepaling komt verrassing tot uitdrukking over wat er plotseling te zien is. Waardoor heeft de initiële bepaling van zin 9 zo'n verrassende werking? Laten we eens onderzoeken wat het effect is als de bepaling niet aan het begin van de zin staat.

8 Binnen de bolletjes vindt de celdeling in een razend tempo plaats, tot de visjes sterk genoeg zijn om zich uit het taaie vlies los te maken.
proef 9 Ze zweven met tientallen tegelijk door het warme water.

In de proefversie botsen de zinnen 8 en 9 op elkaar. Zin 8 beschrijft een proces in zijn algemeenheid; in zin 9 gaat het om de direct waargenomen werkelijkheid. Hiertussen ontbreekt een overgang of schakel. Hoe kan het dat de bepaling Met tientallen tegelijk de verbinding wel perfect kan leggen? Dankzij die bepaling kunnen in zin 9 twee punten van informatie ineengevlochten worden. Eerst wordt met de bepaling in de initiële positie het beeld opgeroepen dat er tientallen visjes te zien zijn en vervolgens komt aan de orde dat je ze door het water kunt zien zweven. In Enquists versie komen die beide aspecten ook in de accentuatie tot uitdrukking. In de proefvariant is een zwaar accent op zweven zeer gekunsteld.

Het laatste voorbeeld waar ik iets over wil zeggen, heeft belangrijke kenmerken met zin 9 gemeen.Ga naar voetnoot16 for Het gaat om zin 13 met Nonchalant als bepaling van hoedanigheid in de eerste zinspositie.

[pagina 291]
[p. 291]

4. 10 De visjes worden niet door het ouderpaar, dat geen paar meer is, verzorgd maar slurpen zelf onophoudelijk water naar binnen met onzichtbaar voedsel erin.
  11 Zij eten het element waarin zij verkeren, zoals ze in het ei al deden.
  12 Als ze de pech hebben om in het vaarwater van hun ouders te geraken stulpen die hun mond tot een pinkgrote trog waarin dode muggen, berkezaadjes, kleine visjes worden opgeslokt.
  13 Nonchalant spuugt de slome het berkezaad uit.

Ook zin 12 en 13 zouden op elkaar stoten als de bepaling Nonchalant zou verhuizen, zoals blijkt uit de proef met zin 13.

  12 Als ze de pech hebben om in het vaarwater van hun ouders te geraken stulpen die hun mond tot een pinkgrote trog waarin dode muggen, berkezaadjes, kleine visjes worden opgeslokt.
proef 13 De slome spuugt nonchalant het berkezaad uit.

De proefvariant laat geen denkruimte om van de beschrijving van een algemenere waarneming over te schakelen op de beschrijving van de concreet waargenomen werkelijkheid. De oorspronkelijke versie zowel van zin 9 als van zin 13 bereidt de lezer op zo'n omschakeling voor. Net als in zin 9 zijn er in zin 13 twee punten van informatie bijeengevoegd. Eerst signaleert de zin dat er nonchalant gedrag te zien is en dan om welk gedrag het gaat: de natuur gaat onverstoorbaar haar gang en eist daarbij haar tol. De strekking van het boek had nauwelijks pregnanter verwoord kunnen worden.

[pagina 292]
[p. 292]

5. Slot

Wat is er tot slot over het zinsinitiële element te zeggen? Bij alle detail-beschouwingen blijkt één punt telkens naar voren te komen: de functie van het zinsinitiële element valt alleen te begrijpen en te bepalen in het ruimere verband van de tekst.Ga naar voetnoot17 De besproken gevallen met een zinsinitieel element overziend zou ik de functie van zo'n element kortweg willen kenschetsen als oriënterend.Ga naar voetnoot18 Waar het gaat om toepassing in tekststrategische patronen, zijn ze - in beginsel zowel retro- als prospectief - een baken in het patroonverloop. Waar het gaat om gevallen als In de warme windstille zomer, Met tientallen tegelijk of Nonchalant in de zinnen 2, 9 en 13 is die functie - zoals we gezien hebben - sterk héroriënterend. De karakterisering oriënterend/heroriënterend sluit nauw aan bij het bestaande idee dat het zinsinitiële element fungeert als uitgangspunt. Wat echter in de notie oriënterend/heroriënterend scherper tot uiting komt, is dat het initiële element niet alleen in de betrokken zin een rol vervult, maar eerst en vooral in het ruimere verband van de tekst.

Heel wat soorten zinsinitiële elementen zijn onbesproken gebleven, maar de besproken gevallen bieden mogelijk wel een goed oriëntatiepunt voor vruchtbaar verder onderzoek van andere teksten, ook van geheel andere tekstsoorten.

[pagina 293]
[p. 293]

Bibliografie

Beneš, E. (1959). ‘Zacatek nemecké vety z hlediska aktuaálního clenení vetného (Der Satzbeginn im Deutschen, von der Mitteilungsperspektive her betrachtet)’, in: CMF, 41, p. 205-217.
Chafe, W. (1984). ‘How people use adverbial clauses’, in: C. Brugman, M. Macaulay (eds.), Proceedings of the Tenth Annual Meeting of the Berkeley Linguistics Society, February 17-20, Berkeley: Berkeley Linguistics Society, p. 437-449.
Daneš, F. (ed.) (1974a). Papers on functional sentence perspective. Prague: Academia, Den Haag: Mouton.
Daneš, F. (1974b). ‘Functional sentence perspective and the organization of the text’, in: Daneš (1974a), p. 106-128.
Daneš, F. (1974c). ‘Zur Terminologie der FSP’, in: Daneš (1974a), p. 217-222.
Duits, H., en De Graaf (1996). Lijst van bronnen genoemd in Anonymi Batavi: Idea linguae belgicae grammatica, poetica et rhetorica, curante Everhardo van Driel. (Leiden, 1783). [Bijlage bij Knol (1996)], Amsterdam: St. Neerlandistiek VU, Münster: Nodus Publikationen.
Enkvist, N.E. (1973). ‘‘Theme dynamics’ and style: An experiment’, in: Studia Anglica Posnaniensia, 5, p. 127-135.
Enkvist, N.E. (1987). ‘A note towards the notion of text strategy’, in: Zeitschrift für Phonetik, Sprachwissenschaft und Kommunikationsforschung 40-1, p. 19-27.
Enquist, A. (1996). Het Meesterstuk. [herz. editie; orig. editie 1994]. Amsterdam etc.: De Arbeiderspers.
Fries, P.H. (1997). ‘Themes, methods of development, and texts’, in: R. Hasan, P.H. Fries (eds.), On subject and theme. A discourse functional perspective, Amsterdam etc.: Benjamins, p. 317-359.
Haeseryn, W., K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij en M.C. van den Toorn
[pagina 294]
[p. 294]
(1997). Algemene Nederlandse Spraakkunst. Groningen: Martinus Nijhoff Uitgevers, Deurne: Wolters Plantyn.
Halliday, M.A.K. (1994). An introduction to Functional Grammar. Londen etc.: Arnold.
Harold, B.B. (1995). ‘Subject-verb word order and the function of early position’, in: P. Downing, M. Noonan (eds.), Word order in discourse, Amsterdam etc.: Benjamins, p. 137-161.
Hinds, J. (1979). ‘Organizational patterns in discourse’, in: T. Givón (ed.), Syntax and semantics, vol. 12, Discourse and syntax, New York etc.: Academic Press, p. 135-157.
Knol, J. (1996). Adriaen Verwer, Schets van de Nederlandse taal. Grammatica, poëtica en retorica. Editie van Driel (1783). Uit het Latijn vertaald door J. Knol. Met een fotomechanische herdruk van de editie 1783. Bezorgd door Th. A.J.M. Janssen en J. Noordegraaf, Amsterdam: St. Neerlandistiek VU, Munster: Nodus Publikationen.
Kuppevelt, J.C.J. van (1991). Topic en comment, Expliciete en impliciete vraagstelling in discourse. diss. KUN.
Lambrecht, K. (1994). Information structure and sentence form. Topic, focus, and the mental representations of discourse referents. Cambridge: Cambridge University Press.
Lavid, J. (1994). Theme, discourse topic and information structuring [Dandelion research project]. Madrid: Universidad Complutense de Madrid.
Onrust, M. (1987). ‘Tekststrukturering, alinea-opbouw en de topic-zin’, in: C. van Bree e.a. (red.), Voortgang, Jaarboek voor de Neerlandistiek 8, Amsterdam: St. Neerlandistiek VU, p. 191-211.
Onrust, M., A. Verhagen en R. Doeve (1993). Formuleren, Houten etc.: Bohn Stafleu Van Loghum.
Rademakers ss. cc., C.S.M. (1992). ‘Gerardus Johannes Vossius (1577-1649) and the study of Latin grammar’, in: J. Noordegraaf, K. Versteegh,
[pagina 295]
[p. 295]
E.F.K. Koerner (eds.), The history of linguistics in the Low Countries, Amsterdam etc.: Benjamins, p. 109-128.
Ramsey, V. (1987). ‘Preposed and postposed ‘if’ and ‘when’ clauses’, in: R.S. Tomlin (ed.), Coherence and grounding in discourse, Amsterdam etc.: Benjamins, p. 383-408.
Renkema, J. (1996). ‘Cohesion analysis and information flow: the case of ‘Because’ versus ‘because’’, in: C. Cremers, M. den Dikken (eds.), Linguistics in the Netherlands, Amsterdam etc.: Benjamins, p. 233-244.
Verhagen, A. (1986). Linguistic theory and the function of word order in Dutch. A study on interpretive aspects of the order of adverbials and noun phrases. Dordrecht: Foris.
Virtanen, T. (1992a). Discourse functions of adverbial placement in English. Clause-initial adverbials of time and place in narrative and procedural place descriptions. Åbo: Åbo Akademic Förlag.
Virtanen, T. (1992b). ‘Given and new information in adverbials: Clause-initial adverbials of time and place’, in: Journal of Pragmatics 17, p. 99-115.
[pagina 296]
[p. 296]

Anna Enquist, Het meesterstuk, herziene druk 1996 (1994).

1. 1 De goudvissen hebben hun jongen opgevreten.
  2 In de warme windstille zomer waren ze dagenlang bezig met kuitschieten.
  3 De kleine met de zwarte vlekken in z'n gezicht zat de grote slome onvermoeibaar achterna en duwde haar tot dol wordens toe tegen het gezwollen achterlijf, tot ze haar eieren liet gaan tussen de waterplanten.
  4 Hij is er spuitend overheen gestoven, een gedistantieerde paring waarin veel elementen van de daad wel aanwezig zijn maar van elkaar zijn losgemaakt tot doelloze rituelen, tot werk dat verricht moet worden in het kader van de voortplanting zodra de watertemperatuur stijgt en de wind gaat liggen.
     
2.   Denkt de zwarte ooit: o lekkere vadsige slome met je bolle flanken je bent de liefde van mijn leven, ik wil je, ik wil je?
  5 Hij wil eieren,
  6 hij wil zaaien zodat de bevruchte eicellen als witte miniatuurkralen tegen de waterplanten kunnen kleven in het kleine domein van eikehouten duigen dat hun wereld is.
     
3. 7 Lisa zit op haar hurken naast de ton en kijkt.
  8 Binnen de bolletjes vindt de celdeling in een razend tempo plaats, tot de visjes sterk genoeg zijn om zich uit het taaie vlies los te maken.
  9 Met tientallen tegelijk zweven ze door het warme water.
     
4. 10 De visjes worden niet door het ouderpaar, dat geen paar meer is, verzorgd maar slurpen zelf onophoudelijk water naar binnen met onzichtbaar voedsel erin.
  11 Zij eten het element waarin zij verkeren, zoals ze in het ei al deden.
  12 Als ze de pech hebben om in het vaarwater van hun ouders te geraken stulpen die hun mond tot een pinkgrote trog waarin dode muggen, berkezaadjes, kleine visjes worden opgeslokt.
  13 Nonchalant spuugt de slome het berkezaad uit.
     
5. 14 Ik had ze moeten beschermen, denkt Lisa.
  15 Vorige week krioelde het nog van de visjes, doorzichtige diertjes van een centimeter, met een voor- en een achterkant, een rijrichting en een donkere kern in hun lijf.
  16 En nu is het stil. Verdomme, had ik ze toch in de slabak gedaan, bijgevoed, veilig grootgebracht!

[pagina 297]
[p. 297]

6. 17 De waarheid is dat zij daar geen zin in heeft.
  18 De waarheid is dat deze vrouw, die met moeite heeft leren accepteren dat het leven is zoals het is, tandenknarsend, tegen beter verlangen in, geen consideratie met haar goudvissen wenst te hebben.
  19 's Morgens, voor haar werkdag begint, en 's avonds als zij weer vrij is zit zij altijd even bij de ton om het wrede universum geboeid te beschouwen.
  20 Soms wil ze de vissen nog wel een sportieve kans geven (maar wie help je, en waarom?) door bijvoorbeeld bij strenge vorst met een bijl een spleet in het ijs te hakken,
  21 maar evenzovele malen heeft zij het ijs zijn gang laten gaan en dreven in de lente de verkleurde kadavertjes bewegingloos aan de wateroppervlakte.
  22 Ooit was een fel oranje vis geheel in ijs gevat als een toeristische pressepapier van glas, en kwam in het voorjaar los, bewoog traag en onwennig zijn staart, schudde zijn kieuwen.
  23 Zie je wel, denkt Lisa dan, het kán, overleven in het ijs.
     
7. 24 Lisa is psychiater.
  25 Zij woont een kilometer of tien buiten de stad in een door forenzen overgenomen dorp.
  26 's Ochtends heeft ze praktijk aan huis,
  27 's middags werkt ze in de psychiatrische universiteitskliniek.
  28 Zij geeft college aan assistenten,
  29 zij geeft les aan verpleegkundigen,
  30 zij heeft een bescheiden aandeel in de patiëntenzorg.
  31 Het huis is een oude patriciërswoning, vierkant, symmetrisch gebouwd aan weerszijden van de grijsblauwe voordeur.
  32 Achter het huis strekt een boomgaard (appelen, pruimen) zich uit tot aan de rivier.
  33 De ton met de vissen staat bij de keukendeur.
     
8. 34 Aan de voorzijde is links de praktijkruimte: Lisa's werkkamer met grote ramen in twee muren.
  35 Een bescheiden wachtruimte is ingericht onder de trap, achter een kamerscherm.
  36 Daar zit zelden iemand
  37 want Lisa neemt een kwartier tussen haar afspraken
  38 en de patiënten uit de stad blijven meestal in hun langs de weg geparkeerde auto's wachten tot het hun tijd is.

[pagina 298]
[p. 298]

9.   Een uur vrij wegens een zieke patiënt-fietsen! Geen wind, zacht nazomerweer, geen parkeerellende bij de kliniek. Langs de rivier waar vissers onder hun groene paraplu's verscholen zitten, door het stadspark en door de grote winkelstraat naar de kliniek.
  39 Lisa draagt een dure spijkerbroek en een nog duurdere roomwitte trui.
  40 Op het laatste moment heeft zij haar gymschoenen gewisseld voor blauwe laarsjes.
  41 Zij is een mooie vrouw en blijft dat met het verstrijken van haar jaren.
  42 Zij kleedt zich goed maar onopvallend.
     
10. 43 Lisa is vijfenveertig en menstrueert nog een keer of drie per jaar.
     
11. 44 De telefoon gaat als zij haar werktas inpakt. ‘Hannaston?’
     
12. 45 Lisa experimenteert met verschillende manieren om de telefoon op te nemen.
  46 Altijd heeft ze zonder nadenken haar voornaam genoemd, in combinatie met verschillende achternamen (Blech, Bleeker, wéér Blech, Hannaston).
  47 Sinds haar veertigste verjaardag vindt zij dat het anders moet, maar hoe?
  48 Een man kan zichzelf en zelfs zijn vrienden bij de achternaam noemen zonder een onbehouwen indruk te maken. Een vrouw niet.
  49 Zichzelf als ‘mevrouw Hannaston’ aankondigen vindt ze truttig,
  50 ‘dokter Hannaston’ duidt op kapsones,
  51 alleen ‘hallo’ is onbeleefd.
  52 Ze noemt haar achternaam op vragende, haast verontschuldigende toon.
     
13.   ‘Lisa, met Johan. Fijn dat ik je tref, moet je geen gekken gaan genezen?’
  53 ‘Ik sta op het punt om weg te gaan.’
     
14. 54 Op het prikbord boven de telefoon hangt een uitnodiging voor de opening van Johans tentoonstelling: Johan Steenkamer, schilderijen, etsen en aquarellen, receptie zondag van vier tot zes in het Gemeentemuseum.
  55 Uw aanwezigheid wordt op prijs gesteld. Donker pak. Donker pak? Ja, donker pak. Sponsors: het Staatsfonds voor de Beeldende Kunst, de Nationale Posterijen, Houthandel Nicolaas Bijl.
     
15.   Een foto van Johan in halfprofiel: scherpe neus, onnatuurlijk dichtgehouden mond, ogen van iemand die intensief aan zichzelf denkt op het moment van opname. Schouderpartij in donker pak, wat hem goed staat.

[pagina 299]
[p. 299]

16. 56 ‘Moet je horen, na afloop gaan we eten met de familie.
  57 Alma wil dat.
  58 Het is wel modern
  59 maar het moet kunnen.’
     
17. 60 De familie, dat is in ieder geval Johans moeder Alma zelf, de aanstichtster; broer Oscar; zonen Paul en Peter. Is Johans vriendin Zina het moderne element?
     
18.   ‘Komt Ellen ook?’
  61 ‘Alma heeft haar gebeld.
  62 Ze zei ja.’
     
19. 63 Dat moet dus kunnen, de moeder van zijn zoons aan tafel met de nieuwe vrouw.
     
20. 64 ‘Ik kom graag, Johan,’ zegt Lisa nu.
  65 Zij wil haar vriendin in deze situatie niet alleen laten en is ook wel gefascineerd door de ingewikkelde familieverhoudingen.
     
21. 66 ‘En Lawrence, die wil ik er ook bij hebben, is hij al terug?’
  67 ‘Hij is net weg,
  68 hij komt eind volgende week pas. Als de kinderen weer naar school moeten.’
  69 ‘Dat vind ik nou écht niet kunnen.
  70 Ik heb graag iedereen erbij.
  71 Wat doet hij in Engeland, heeft hij een opdracht of zo?’
  72 ‘Nee, nog niet. Hij zou misschien een uitbouw van het hotel tekenen voor z'n vader. Maar gewoon, familiebezoek. De kleinkinderen bij opa en oma.
  73 Ik moet gaan, Johan, bedankt voor de uitnodiging.’
     
22. 74 Ze nemen afscheid.
  75 Johan klinkt nog steeds wat gebelgd.
     
23. 76 Als je fietst kan je goed denken.
  77 Bij het lopen wordt dat al gauw dromen en fantaseren,
  78 maar het minimum aan alertheid dat het fietsen vereist zorgt voor een gepaste toewending tot de realiteit. Actie.
  79 Lisa heeft Lawrence' fiets genomen, met het risico van een houten kut na een uur rijden, maar het voordeel van versnellingen.

[pagina 300]
[p. 300]

  80 Ze zet vaart, zoeft over het grijze asfalt tussen de dikke bomen en schakelt naar de zwaarste versnelling.
  81 De weg buigt zich naar de rivier: uitgebloeide bereklauw, uitgespeelde futen op het water.
     
24.   Dat ze vrienden zijn, Johan en Lawrence.
  82 Waar hebben ze het over? Schilderijen? De toekomst van de plattelandsarchitectuur? In elk geval niet over ouders, niet over familiebezoek.
     
25. 83 Lawrence komt uit York.
  84 Zijn ouders bezitten een groot hotel aan de Engelse oostkust.
  85 Gigantische raampartijen geven uitzicht op zee;
  86 de vertrekken die Engelsen altijd voor verschillende functies in hun recreatiegebouwen moeten hebben (Lounge, Dining Room, Tea Room, Morning Room) zijn zo groot als voetbalvelden.
  87 De neergang van de economie decimeerde het aantal gasten.
  88 Wie bleef komen was rijk en bejaard en deed dat uit gewoonte.
  89 Op een deur in een van de lange hospitaalachtige gangen staat ‘Emergency Room’.
  90 Erachter wordt in een smalle diepe kast een brancard verborgen gehouden.
  91 Lisa heeft tijdens een verblijf bij haar schoonouders mogen meemaken dat een bejaarde gast na het diner bezweek (paars, schuim op de bek, Yorkshire pudding) en door de kok en de receptioniste in vliegende vaart naar de achteruitgang werd gereden waar de door Lawrence' moeder inderhaast bestelde ambulance discreet stond te wachten.
  92 In de Dining Room duurde het even voor de stemming er weer in zat.
     
26. 93 Adverteren in Amerika leverde alleen maar meer oude mensen op, die bovendien gin wilden drinken in de Morning Room.
  94 Sluiting dreigde.
  95 De moeder van Lawrence overwoog even om er een echt bejaardentehuis van te maken maar zag op tegen herhalingen van de brancardscène.
     
27. 96 Opa Engeland, zoals Lisa's kinderen Kay en Ashley zeggen, hakte de knoop door en sloot tal van overeenkomsten met bedrijven die hun personeel een vakantie of een rustgevend weekend willen aanbieden.
  97 Tegen sterk gereduceerde prijzen komen er nu grote groepen mensen de zalen vullen.
  98 Zij spelen midgetgolf (aangelegd op het hotelterrein) en maken wandelingen langs het kustpad.

[pagina 301]
[p. 301]

28. 99 Soms zijn er conferenties en werkweekenden en fungeert de Morning Room als vergaderzaal.
  100 De aanleg van een overdekt zwembad, met sauna en gymnastiekzaal, wordt overwogen.
  101 Lawrence zal zijn ouders daaromtrent adviseren.
  102 De brancard is er nog.
     
29.   Een hotelkind. Slapen in een leegstaande kamer aan het eind van een gang. Moeder achter de bar, vader in het kantoortje met de boekhouding of achter de balie met de sleutels aan grote houten knollen met ‘Sea Residence’ erop. Meemaken hoe de Gast, die het leefritme in het hotel bepaalt en de maat is van alle dingen, door je ouders voor zeurkont of krenterige teef wordt uitgemaakt tijdens het snelle en vroege diner in de keuken.
     
30. 103 Lawrence ging naar Londen en studeerde bouwkunde (lijnen, gewichten, materialen, alles wat uit te rekenen is) aan de kunstacademie.
  104 Daar ontmoette hij Johan, die er een jaar schilderde met een schriele studiebeurs.
  105 Na dat jaar ging de verstandige en voorzichtige Lawrence met zijn nieuwe vriend mee naar Nederland en is daar gebleven.
     
31. 106 ‘Ben je ze ontvlucht,’ vroeg Lisa, ‘kon je niet tegen hun eisen en verwachtingen, was je zo razend dat er een hele zee tussen moest?’
  107 ‘Welnee. Het waaide. Altijd storm.’
‘Maar hier dan?’
  108 De helft van het jaar waaien de oren van je kop,
  109 de bomen groeien krom
  110 en de wind gaat zelfs 's avonds niet liggen! En de watersnood?
  111 ‘Zelfs de wind is hier knus.
  112 Het is plat,
  113 je hebt overzicht.
  114 Dáár sta je op de klippen, overgeleverd aan de storm.
  115 onophoudelijk beukt het water tegen het land en vreet het op, tot het hele hotel in zee dondert.
  116 Ik was daar doodsbang voor als kind.
  117 Het gaat zeker gebeuren.’
     
32. 118 Absoluut waar. Maar absolute onzin, vindt ze: hij haat zijn ouders niet maar ontvlucht de wind!
     
33. 119 Lisa heeft geen ouders.

[pagina 302]
[p. 302]

  120 Haar vader kwam om in de oorlog. Geen held maar een bange jongen die na spertijd in de zwarte stad de gracht in liep en verdronk omdat hij niet durfde schreeuwen.
  121 Haar moeder, die flinkheid en realiteitszin verdoezelde door permanent gekwetst en verongelijkt te zijn, stierf onder helse pijn aan een te laat ontdekte kanker. Vier jaar geleden.
  122 Lisa, enig kind, ging erheen met mate.
  123 In de mate van het mogelijke heb ik mijn moeder bijgestaan, denkt ze.
  124 Veel was er niet mogelijk,
  125 en wat er mogelijk was, ging met grote moeite.
  126 Lisa maakt zichzelf niet wijs dat haar overvolle werkweek en de noden van haar kinderen een grotere betrokkenheid bij haar stervende moeder in de weg hebben gestaan.
  127 In tegenstelling tot Lawrence is zij in staat om haar motieven te onderkennen.
  128 Zij kan bij zichzelf naar binnen kijken en ziet daar een doelbewust kind dat vecht voor haar eigen belang, een egoïst met een slecht karakter.
  129 Het spiegelbeeld richt zich naar de spiegel,
  130 het kind valt samen met de verwachtingen van de moeder.
     
34. 131 In die troebele soep van de kindertijd zal Lisa niet meer verdrinken.

voetnoot1
Verwer geeft aan geïnspireerd te zijn door werk van Gerardus Johannes Vossius (vanaf 1622 hoogleraar in Leiden, vanaf 1632 in Amsterdam aan het Athenaeum; zie: Rademakers 1992). Verwer zal gedoeld hebben op De arte grammatica libri septem, in 1635 door Vossius gepubliceerd (zie: Duits e.a. 1996).

voetnoot2
Andere termen voor verwante noties zijn: given en new, topic en comment, of topic en focus. De noties vallen niet samen: in zin (2) is je bijvoorbeeld given, maar geen (discourse)topic, althans in een bepaalde betekenis van die term. Voor de diversiteit aan verschillen tussen de termen en begrippen zij - om te beginnen - verwezen naar Daneš (1974c) en zie verder bijvoorbeeld Van Kuppevelt (1991), Lambrecht (1994).
voetnoot3
De categorie waartoe ik me beperk, valt - samen met andere elementen - onder de zinsinitiële categorie die Halliday (1994) ‘theme’ noemt, maar bij hem is deze categorie uitgebreider dan alleen de constituent die direct voor de persoonsvorm staat.

voetnoot4
Onrust e.a. (1993: 53) vermelden een tekstfragment waarin vier opeenvolgende alinea's beginnen met taalmateriaal dat zowel in de inleiding als in de afsluiting van die alinea's verwerkt is.
voetnoot5
In dit verband spreekt bijvoorbeeld Fries (1995: 322) van een ‘similarity chain’ en Harold (1995: 144-145) van ‘listing’.
voetnoot6
Zie voor de functie van plaatsbepalingen in routebeschrijvingen ook Lavid (1994) en Fries (1995: 326).

voetnoot7
Aan het eind van deze tekst (p. 296-302) is het begin van Anna Enquists roman afgedrukt. De alinea's en de relevante zinnen (zie par. 1.3) zijn er afzonderlijk genummerd.
voetnoot8
De nummering 43 geeft aan dat het hier gaat om de derde zin van alinea vier.
voetnoot9
Een alinea als 13, waarin Lisa voorop staat, doet niet mee omdat Lisa geen element is dat voor een persoonsvorm staat, zoals in paragraaf 1.3 is aangegeven.
voetnoot10
Zie voor onderzoek naar samenhang tussen typen thematische reeksen en tekstsoorten Lavid (1994) en Fries (1995).

voetnoot11
Zie Onrust (1987) en Onrust e.a. (1993) over de rol van de topiczin in een alinea.
voetnoot12
Doordat de bepalingen hier samen betrekking hebben op een cyclisch patroon, staat de opeenvolging van ochtend en avond sterk op de achtergrond.
voetnoot13
Bij Daneš zou Achter het huis geen subthema zijn: het huis zou thema zijn. Ik ga er echter van uit dat Achter het huis betrekking heeft op de ruimte achter het huis. Die ruimte is als een subthema aan het huis gerelateerd.
voetnoot14
Zie Daneš (1974b: 110) voor de diversiteit van relaties die hij tussen entiteiten onderscheidt.

voetnoot15
Daarmee kan dit alinea-inleidende element een belangrijke bijdrage leveren aan wat Hinds (1979: 136) het kenmerk van een alinea noemt: ‘a unit of speech or writing that maintains a uniform orientation’.

voetnoot16
Met spijt laat ik hier de bespreking van zin 12 achterwege. Een goed overzicht van opvattingen over de functie van zinsinitiële tegenover de functie van zinsfinale bijzinnen is te vinden in Ramsey (1987). Naar haar oordeel zijn vooropgeplaatste if- en when- zinnen ‘thematically associated to the preceding discourse as well as to the main clause, thus have a broader scope’ (Ramsey 1987: 385). Zij vat zulke zinnen op als ‘‘frames’ the text that follows’ (Ramsey 1987: 406). Chafe (1984: 444) ziet zinsinitiële bijzinnen ‘as a kind of a ‘guidepost’ to information flow, signaling a path or orientation in terms of which the following information has to be understood’. Deze visie vindt steun in het onderzoek van Renkema (1996)
voetnoot17
Omdat ik hier alleen materiaal uit een geschreven verhaal behandeld heb, is het niet mogelijk aan tekst toe te voegen: of situatie.
voetnoot18
De karakterisering ‘oriënterend’ sluit nauw aan bij de karakterisering die Beneš (1959: 216, geciteerd bij Daneš 1974b: 112) geeft van wat hij het východisko ‘basis, uitgangspunt’ noemt: het východisko ‘links up the utterance with the context and situation, selecting from several possible connexions one that becomes the starting point, from which the entire further utterance unfolds and in regard to which it is oriented’.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 30 augustus 1997

  • 29 augustus 1997

  • 28 augustus 1997

  • 27 augustus 1997

  • 26 augustus 1997

  • 25 augustus 1997

  • 24 augustus 1997


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Het meesterstuk


auteurs

  • Theo A.J.M. Janssen

  • over Anna Enquist


taalkunde

  • Zinnen (syntaxis)