Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 14 (2000) (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 14 (2000)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 14 (2000)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 14 (2000)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 14 (2000)

(2001)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Perspectieven voor de internationale neerlandistiek in de 21ste eeuw. Handelingen Veertiende Colloquium Neerlandicum


Vorige Volgende
[pagina 179]
[p. 179]

Wat kan jeugdliteratuur bijdragen aan de kennis van het hedendaagse sociaal-culturele leven in Nederland en Vlaanderen?
Hanny Visser (Praag)

Om de studenten in Praag een indruk te geven van enkele aspecten van de Nederlandse en Vlaamse samenleving heb ik ze in het tweede jaar van hun studie kennis laten maken met primaire jeugdliteratuur. Jeugdboeken die zich op school en thuis in het ouderlijk gezin afspelen, zijn geschikt om een indruk van een groot deel van het sociaal-culturele leven te geven. Wat houdt kinderen en adolescenten bezig? Hoe is de verhouding met ouders en grootouders? Hoe gaan leerkrachten en kinderen met elkaar om? Wat vind ik terug van de zogenaamde tolerante, liberale, vrijmoedige houding van de Nederlanders, die door bv. de Tsjechische studenten als typisch Nederlands wordt ervaren? Ik zal enige aspecten uit een aantal jeugdboeken belichten.

Ik heb, met behulp van enige specialisten op dit gebied, een keuze uit de vele jeugdboekenauteurs van het ogenblik gemaakt en me beperkt tot. de schrijvers Jacques Vriens, Guus Kuijer, Willem van Toorn, Ted van Lieshout en Henri van Daele, en de schrijfsters Anke de Vries, Carrie Slee, Veronica Hazelhoff, Imme Dros, Marita de Sterck en Anne Provoost, daar zij, naar mijn idee, zeer geschikt zijn om bij te dragen aan de kennis van het sociaal-culturele leven.

In Ga jij maar op de gang van Vriens (1996) wordt het wat onaangepaste gedrag beschreven van het jongetje Ward. Hij lijdt aan dyslexie en dit veroorzaakt grote problemen bij het schrijven. Zijn meester begrijpt hem niet helemaal en zodoende botst het nogal eens tussen die twee. De juf die hem remedial teaching geeft, heeft meer begrip voor hem. Ward moet naar een speciale school voor kinderen met leer- en gedragsproblemen, maar wil niet naar deze voor hem ‘domme-kinderen-school’. Als hij daar gaat kennismaken, valt het hem allemaal erg mee, en legt hij zich neer bij het besluit van school en ouders.

Hier wordt de verhouding op school tussen kinderen en leerkrachten en thuis tussen ouders en kinderen beschreven, en een beeld gegeven van een zogenaamde ‘domme-kinderen-school’. Als ik mijn studenten een

[pagina 180]
[p. 180]

Tsjechische versie laat schrijven van bepaalde situaties, dan zie ik dat ouders en onderwijzers veel strenger zijn dan de Nederlandse, en dat een speciale school blijkbaar alleen een school voor zigeunerkinderen is die op geen enkele wijze te vergelijken is met een Nederlandse speciale school. Al moet daarbij opgemerkt worden dat op het ogenblik (juni 2000) ook de speciale school in Tsjechië ter discussie staat en er sprake van is de ‘speciale kinderen’ ook in de gewone school op te nemen. Vriens was zelf onderwijzer op een lagere school, en veel van zijn boeken spelen zich daar af. Zo ook het volgende Achtste-groepers huilen niet (1999), waarin de auteur de hoogste klas van een lagere school laat zien, waarin een meisje zit dat ernstig ziek is; zij lijdt aan leukemie en zal sterven. Ook hier wordt het een en ander duidelijk over de verhouding onderwijzers, ouders en kinderen, openhartigheid rond de dood en hoe kinderen in Nederland hiermee omgaan. En daarnaast de gewone schoolproblematiek, het schoolreisje, het kennismaken met een nieuwe school voor voortgezet onderwijs, de reacties van de kinderen op de verschillende mogelijkheden van vervolgonderwijs. Dit verduidelijkt de schoolsituatie in Nederland, die anders is dan in Tsjechië.

Middelbare scholieren komen we tegen in de boeken van de schrijfster Carrie Slee. Bijvoorbeeld in Spijt (1996) en Afblijven (1999). In het eerstgenoemde boek is pesten op school het onderwerp. Een dikke, ongeliefde jongen wordt door gepest van zijn klasgenoten en het achterwege blijven van een juiste reactie van de kant van de docenten tot zelfmoord gedreven. Deze tragische gebeurtenis brengt een ommekeer in de houding van leraren en scholieren teweeg, die inzien dat zij hier schuldig aan zijn. In het tweede boek gaat het om verslaving. Een meisje dat zich graag waar wil maken als danseresje in een videoclip, komt terecht in een wereldje van XTC-gebruikers en dreigt daarin ten onder te gaan. Gelukkig krijgen haar klasgenoten het in de gaten en weten ze haar nog net op tijd te redden. Het zijn actuele thema's, maar wel op een wat soapachtige manier beschreven, dat wil zeggen veel dialoog, vlakke karakters, voorspelbare gebeurtenissen, eenvoudig taalgebruik. De boeken zijn zeer populair bij de jeugd, wat zich uit in de vele bekroningen voor Carrie Slee door de Nederlandse Kinderjury.

Guus Kuijer is voor de meestal nog streng opgevoede Tsjechische studenten zeer controversieel en provocerend, alhoewel er op het gebied van opvoeding en onderwijs veel verandert in de huidige Tsjechische maat-

[pagina 181]
[p. 181]

schappij. Kuijer laat net als Vriens op grond van eigen ervaringen in het lager onderwijs het schoolleven zien in o.a.: Op je kop in de prullenbak (1985). Met veel humor zet hij gezagsdragers en ouders te kijk en kiest hij de kant van het kind. Zijn levenshouding als volwassene is een reactie op zijn eigen schoolervaringen, die helemaal niet prettig waren. Hij was een dromertje met veel interesses die in de school helaas niet aan de orde kwamen. Hij bleef herhaaldelijk zitten en op zijn zeventiende moest hij van zijn ouders naar een internaat. Dat was de vreselijkste tijd van zijn leven. Daar hij niet naar de toneelschool mocht, ging hij leren voor onderwijzer. Een aantal jaren stond hij voor de klas, maar hij koos uiteindelijk voor het schrijversbestaan, omdat hij op school niet alleen met de kinderen maar ook met regelingen, eisen, inspecteurs en ouders te maken had en met vele problemen die hij meestal ook niet kon oplossen. In een aantal essays verzameld onder de naam Het geminachte kind (1980) maakt hij duidelijk waarom hij de zijde van het kind kiest. Hij vindt dat een kind zich te veel aan moet passen aan de wereld van de volwassenen, die doen alsof zij nooit kind zijn geweest. Hij vindt dat kinderen moeten leren zichzelf te zijn en zich niet anders moeten voordoen dan ze zijn ter wille van de volwassenen. In het ondergraven van de uiterlijke autoriteit van volwassenen toont hij zich een goede leerling van Annie M.G. Schmidt.

In Krassen in het tafelblad (1978) is het de verhouding kind-grootvader die voorop staat. We komen niet alleen veel. te weten over opa's leven met de net gestorven oma, maar zien ook hoe opa het kind niet voorliegt en het serieus neemt. Misschien zijn het zelfs de vragen van het kind, die hem dwingen zijn leven met oma onder ogen te zien. Het kind Madelief, en kinderen wel in het algemeen, zien vaak heel scherp hoe de wereld van de volwassenen in elkaar zit. Zij eisen als het ware dat de volwassenen met al hun tekortkomingen niet verbloemen hoe de realiteit is. Kuijer wil het kind bewust alle ruimte geven en hij laat zien dat je als volwassene eerlijk moet zijn en geen ontwijkende antwoorden mag geven. Dit boek is van 1978, maar mijns inziens blijft dit thema actueel.

In de schoolgemeenschap speelt natuurlijk intussen ook de ‘allochtone medeleerling’ een rol. Racisme is daarbij een dankbaar onderwerp. De auteur levert een stukje opvoedkunde door te laten zien hoe je problemen op dit gebied oplost en hoe je de harmonie herstelt. Soms wordt dit onderwerp, mijns inziens, wat gemakkelijk benaderd, zoals in Bikkels

[pagina 182]
[p. 182]

(kinderboekenweekgeschenk 1999) van Carrie Slee, of in Kladwerk (1990) van Anke de Vries. Deze boeken spelen op school, waar leerlingen van buitenlandse afkomst met racisme te maken krijgen. Het lijkt alsof het probleem van racisme vrij makkelijk op te lossen is. Beide boeken zijn wat rechttoe rechtaan geschreven en hebben een goede afloop. Toch geven ze een beeld van de Nederlandse multiculturele samenleving, zoals die de laatste twintig jaar is ontstaan. Herkenbaar blijkbaar voor een groot deel van de jeugd, want naast Carrie Slee wordt ook Anke de Vries veel bekroond door de Nederlandse Kinderjury.

Guus Kuijer laat die nieuwe tijd, waarin kinderen van verschillende afkomst en geloof samen in een klas zitten en op elkaar verliefd worden, zien in Voor altijd samen, amen (1999). Niet alleen krijgt de lezer een idee van de problemen die dat met zich meebrengt, ook de tegenwoordige gezinsverhoudingen komen erin naar voren. Zo laat de schrijver de hoofdpersoon Polleke vertellen over allerlei soorten vaders, van echte en onechte, van vaders uit een buisje die je niet kent, vaders uit een buisje die je wel kent, van twee vaders die van mannen houden, of twee vaders die allebei vrouw zijn, maar lesbisch, etc. Het kind zoekt zijn eigen weg in zo'n ingewikkelde samenleving. Pollekes ouders zijn gescheiden, zij woont bij haar moeder, haar vader is hasjroker, dealer en dichter, maar er komt helaas nooit een gedicht uit zijn vingers. Hij heeft altijd geld te kort en kan helemaal niet voor zijn dochter zorgen. Zijn ouders leven op het platteland. Polleke bezoekt ze graag, leert er zelfs bidden. Zij mochten vroeger niet met elkaar trouwen, omdat de een katholiek en de ander protestants was. ‘Twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen’, heette het altijd. Tegenwoordig vinden veel gemengde huwelijken plaats, niet meer alleen tussen katholiek en protestant, maar ook tussen moslim en christen, en het schijnt dat de duivel niet meer zo'n belangrijke rol op het kussen speelt, gezien de statistieken op dit gebied. De grootouders vertegenwoordigen in deze boeken de wereld van vroeger en geven het kind nog enige zekerheid. Het is overigens opvallend, hoe ook in de boeken van de later te noemen Willem van Toorn en Marita de Sterck een grootmoeder de rol van de wijze oudere speelt. Binnen één boek heb je op deze manier te maken met verschillende generaties, waardoor je ook een ruimer tijdsbeeld krijgt en meer idee van de veranderingen die in de loop van die tijd hebben plaatsgevonden.

[pagina 183]
[p. 183]

Bij Op je kop in de prullenbak en Krassen in het tafelblad is de vader van Madelief, de hoofdpersoon, afwezig, hij wordt gewoon nooit genoemd; zij woont bij haar moeder. In Allemaal samen, amen spelen vaders een ingewikkelde rol. Pollekes moeder krijgt een verhouding met Pollekes meester, wat natuurlijk tot praatjes leidt en tot uitspraken van een vriendinnetje als: ‘Ik ben blij dat mijn vader een homo is, dan krijg je dat soort praatjes niet.’ Háár moeders vriend wilde namelijk geen kinderen; toen zocht zij een man die wel een kind wilde, maar zij wilde niet met hem vrijen. Dat was geen probleem voor Hans als homo, hij deed zijn zaad gewoon in een flesje. Nu zegt het kind papa tegen Hans die niet thuis woont en Evert tegen de vriend van haar moeder, die wel thuis woont, al merkt ze dat ze de laatste tijd ook papa tegen hem begint te zeggen. Als het leven voor Polleke te ingewikkeld wordt door dit soort kwesties, of als ze niet met Mimoen, een jongen uit haar klas, mag gaan van diens moeder, omdat hij een Marokkaans meisje moet nemen, wenst Polleke lesbisch te zijn, want dat zou alles veel eenvoudiger maken. Overdreven? Zo komt het op mijn studenten wel over, maar ik ken dit soort situaties in Nederland en vind het minder gezocht.

Vriens schreef niet alleen over school; in Weg uit de Peel (1997) geeft hij een beeld van de armoede van de turfstekers en het opkomend socialisme in de Peel in Brabant, verweven met een oude volkssage over een meisje dat met haar geit verdween. Dit meisje, rond de twaalf, leert o.a. een iets oudere jongen kennen, die haar een aantal begrippen duidelijk maakt rond seksualiteit, door heel direct te vertellen hoe vader en moeder een kindje ‘maken’. De manier waarop dit gedaan wordt, past mijns inziens goed in het karakter van het verhaal. Het is toch onder kinderen op een bepaalde leeftijd heel gewoon dat ze hierover met elkaar spreken. Toch was de studente die dit las uiterst verbaasd over het onomwonden taalgebruik in een kinderboek. Bovendien slaat de moeder het kind en komen er scheldwoorden in het boek voor. Dit zou je, volgens de studenten in een Tsjechisch jeugdboek niet gauw tegenkomen, daarin wordt vooral de mooie kant van het leven getoond.

De eerste liefde was altijd al onderwerp in romans voor jong volwassenen. De beschrijving van de eerste nacht samen is van later tijd; dat kan heel subtiel, maar ook met uitvoerige beschrijvingen. Tot de subtiele, meer realistische in de zin van waarschijnlijke, reken ik Veronica Hazelhoff met Elmo (1993). Zij beschrijft twee jonge mensen, die

[pagina 184]
[p. 184]

verliefd op elkaar zijn en toch niet weten hoe ze ‘het zullen aanpakken’, als ze dan uiteindelijk samen in een tent overnachten. Ze blijken dan heel verward te zijn en niet goed te weten wat ze in die situatie zullen doen. Kort daarna ontstaat er een verwijdering tussen de twee, en of ze ooit weer samen zullen komen, laat de schrijfster in het midden. Zo'n beschrijving van een eerste gemeenschappelijk doorgebrachte nacht lijkt me heel wat realistischer dan de eerste seksuele ervaring te beschrijven als het hoogst denkbare genot. Tot deze uitvoerige, en meer romantische, in de zin van onwaarschijnlijke, reken ik die van Willem van Toorn met Heer Doos (1997) en Splinters (1998) van de Vlaamse Marita de Sterck. De boeken hebben een aantal overeenkomsten; de jeugdige hoofdpersonen komen beiden uit een gezin met gescheiden ouders en reageren in hun eigen gedrag sterk op het weggaan van de vader. Zo is Jutta, de hoofdpersoon uit Splinters, bang door haar vriend Anton net zo plotseling in de steek gelaten te worden als door haar vader. En Erwin, de hoofdpersoon uit Heer Doos heeft het weggaan van zijn vader wel intellectueel verwerkt maar nooit emotioneel, waar zijn eerste vriendin het slachtoffer van wordt. Zijn tweede vriendin helpt hem dit verlies van zijn vader te verwerken. De seksuele daad wordt in beide boeken uitvoerig beschreven en als een vanzelfsprekendheid opgevoerd in een nog prille verhouding. Of dit een realistisch beeld geeft van de hedendaagse jong volwassenen in Nederland en Vlaanderen? Enquêtes en statistieken wijzen wel anders uit, en geven aan dat seksualiteit niet zo snel in een verhouding wordt opgenomen als men vaak denkt. Men kan dan ook niet op grond van een paar boeken tot algemeen geldende conclusies komen.

Ook seksuele gevoelens voor iemand van hetzelfde geslacht komen in adolescentenromans naar voren. Bijvoorbeeld bij de schrijfster Imme Dros in De trimbaan (1987) en bij Ted van Lieshout in Gebr. (1996). In De trimbaan merkt de omgeving van Filip eerder dat hij meer voor jongens voelt dan voor meisjes dan hijzelf. Zelfs oma schijnt dat als eerste doorgehad te hebben, hoewel je eerst denkt dat oma niet zo ‘bij de tijd’ is. Ze heeft wat tegen Diana, het vriendinnetje van Filip, en later tegen het neefje van Diana, op wie Filip verliefd is, omdat beiden een donkere huid hebben. Dit soort gedachten worden haar door haar kinderen zeer kwalijk genomen.

In een reeks van drie boeken, De zomer van dat jaar (1981), Lange maanden (1982) en Ongelukkig verliefd (1995) beschrijft Imme Dros het

[pagina 185]
[p. 185]

leven van Daan List, in de eerste twee zijn middelbare schooltijd, zijn puberteitsproblemen, vriendschappen en eerste verliefdheid, in het laatste zijn studie Nederlands in Amsterdam. Het gaat steeds om het vinden van de weg naar jezelf en het verwerkelijken van wat je echt wil.

Naar mijn idee behoort Imme Dros tot de meest literaire schrijvers in het genre jeugdliteratuur. Haar boeken zijn gecompliceerder gestructureerd dan bv. die van Slee of De Vries, zetten meer tot denken aan en kennen een afwisselender perspectief en taalgebruik. Ik mis haar naam op de Basisboekenlijst extramurale neerlandistiek.

De dood van de broer van Ted van Lieshout was aanleiding tot het schrijven van het boek Gebr. (afkorting van gebroeders). Het is geschreven in dagboekvorm. Het dagboek was van het overleden broertje van Luuk. De moeder wil alle spullen van het overleden kind verbranden, maar Luuk weet het dagboek te redden door er zelf in te schrijven, waardoor het van hem wordt. Zo ontstaat er als het ware een tweegesprek met zijn broer, want Luuk schrijft zijn eigen verhaal en commentaar op dat van zijn broer tussen de tekst door. Uit dit ‘dubbele’ dagboek komen van beide jongens de ontluikende homoseksuele gevoelens naar voren. Hiermee laten jeugdboeken zien hoe dit aspect in het leven in een andere cultuur geïntegreerd is.

De werken van de Vlamingen Henri van Daele en Anne Provoost geven ook Nederlanders een beeld van de Vlaamse cultuur. De verschillen zijn namelijk tamelijk groot met de Nederlandse. Van Daele gebruikt het perspectief van het kind om terug te kijken naar zijn eigen jeugd, waardoor je een beeld krijgt van het Vlaamse dorpsleven van de jaren vijftig. Zoals in Gegroeide schoenen (1993), waarin drie boeken zijn samengebracht Pitjemoer, Mitjemoer en Pitjefaan , en in Ti (1996).

Anne Provoost laat in Vallen (1994) zien hoe je als jongere in een rechtsradicale groepering terecht kunt komen, waarbij je meteen aan het Vlaams Blok moet denken. Je krijgt als lezer veel begrip voor de jongen, omdat het onderwerp heel genuanceerd wordt uitgewerkt. Vanaf het begin raak je in de ban van het verhaal. Je vermoedt meteen dat er iets gebeurd is in het verleden dat een belangrijke rol speelt voor de gebeurtenissen in het heden. Maar wat het was, daar kom je pas heel langzaam in de loop van het verhaal achter. De schrijfster weet de spanning goed op te bouwen.

[pagina 186]
[p. 186]

In Mijn tante is een grindewal (1990, helaas niet meer te krijgen) snijdt Anne Provoost het thema incest aan, wat erg gewaagd is, maar zeker niet modieus overkomt. Het perspectief wordt zo gelegd dat je als volwassen lezer wel snel een vermoeden hebt wat er met de vrouwelijke hoofdpersoon aan de hand is, maar het kind kan het zelf niet vatten en blijft met veel vragen zitten. Als lezer ga je daardoor het onderwerp van verschillende zijden zien. Er is geen eenzijdige veroordeling van een dader, wat het boek genuanceerd maakt.

Natuurlijk worden hier algemeen menselijke kwesties besproken, geen typisch Vlaamse of Nederlandse. Alleen de manier waarop ze voor jonge lezers uitgewerkt worden in jeugdliteratuur, geeft aan hoe ze in een bepaalde cultuur zijn opgenomen.

 

Toch moet je uiteraard oppassen een jeugdboek als afspiegeling van de maatschappij te willen zien. Er zijn genoeg valkuilen!

Zo'n valkuil ontdekte ik bij het lezen van het boek Cas tajnych prání, (1988) van de Tsjechische schrijfster Iva Procházková, met medewerking van Miep Diekmann door Hans en Olga Krijt in het Nederlands vertaald onder de titel De tijd van de geheime wensen (1993). Dat boek wekt een indruk van saamhorigheid en gezamenlijk optreden tegen het communistische regime, wat wel een geromantiseerd beeld geeft. Het is in ballingschap geschreven, en daarom kon de schrijfster zich wat kritisch opstellen tegenover het bewind, in 1992 verscheen het pas in Tsjechië (Albatros, Praag). Zou je als lezer denken dat de beschreven houding van mensen tijdens het communisme dus karakteristiek voor het volk is, dan moet je beseffen dat dit misschien de geheime wens van de schrijfster was.

 

De theorie rond het thema jeugdliteratuur kan in het tweede gedeelte van het studieprogramma aan de orde komen. De vraag wat eigenlijk jeugdliteratuur is, kan dan besproken worden. Ik vind wel dat een student in de eerste jaren van zijn studie in staat gesteld moet worden uitvoerig kennis te maken met primaire Vlaamse en Nederlandse jeugdliteratuur, en niet alleen vanuit het standpunt dat ik hier heb verwoord, maar ook omdat er zeer veel goed geschreven jeugdliteratuur bestaat, die ook uit literair standpunt een plaatsje verdient binnen de neerlandistiek extra muros.

[pagina 187]
[p. 187]

Bibliografie

Daele, H. van. (1993). Gegroeide schoenen, Tielt: Lannoo.
Daele, H. van. (1996). Ti, Tielt: Lannoo.
Dros, I. (1981). De zomer van dat jaar, Bussum: Van Holkema & Warendorf. [Eerste druk 1980.]
Dros, I. (1982). Lange maanden, Bussum: Van Holkema & Warendorf.
Dros, I. (1987). De trimbaan, Amsterdam: Querido.
Dros, I. (1995). Ongelukkig verliefd, Amsterdam: Querido.
Hazelhoff, V. (1993). Elmo, Amsterdam: Querido.
Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN). (2000). Basisboekenlijst extramurale neerlandistiek, IV, Woubrugge.
Krijt, H. en O. Krijt, met medewerking van M. Diekmann. (1993). De tijd van de geheime wensen (vertaling van I. Procházková. Cas tajnych prání, Amsterdam: Leopold.
Kuijer, G. (1978). Krassen in het tafelblad, Amsterdam: Querido.
Kuijer, G. (1980). Het geminachte kind, Amsterdam: De Arbeiderspers.
Kuijer, G. (1985). Op je kop in de prullenbak, Amsterdam: Querido. [Eerste druk 1977.]
Kuijer, G. (1999). Voor altijd samen, amen, Amsterdam: Querido.
Lieshout, T. van. (1996). Gebr., Amsterdam: De Boekerij.
Procházková, I. (1988). Cas tajnych prání, Weinheim/Basel: BeltzVerlag.
[pagina 188]
[p. 188]
Provoost, A. (1990). Mijn tante is een grindewal, Antwerpen: Houtekiet.
Provoost, A. (1994). Vallen, Antwerpen: Houtekiet.
Slee, C. (1996). Spijt, Houten: Van Holkema & Warendorf.
Slee, C. (1999). Afblijven, Houten: Van Holkema & Warendorf. [Eerste druk 1998.]
Slee, C. (1999). Bikkels, CPNB, Houten: Van Holkema & Warendorf.
Sterck, M. de. (1998). Splinters, Amsterdam/Antwerpen: Querido.
Toorn, W. van. (1997). Heer Doos, Amsterdam/Antwerpen: Querido.
Vriens, J. (1996). Ga jij maar op de gang!, Amsterdam: Van Goor.
Vriens, J. (1997). Weg uit de Peel, Houten: Van Holkema & Warendorf.
Vriens, J. (1999). Achtste-groepers huilen niet, Houten: Van Holkema & Warendorf.
Vries, A. de. (1990). Kladwerk, Rotterdam: Lemniscaat.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 2 september 2000

  • 1 september 2000

  • 31 augustus 2000

  • 30 augustus 2000

  • 29 augustus 2000

  • 28 augustus 2000

  • 27 augustus 2000


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Hanny Visser