Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 15 (2003) (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 15 (2003)

(2003)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Neerlandistiek de grenzen voorbij. Handelingen Vijftiende Colloquium Neerlandicum


Vorige Volgende
[pagina 25]
[p. 25]

Het leven en andere futiliteiten. Thema's in de poëzie van Vasalis
Frida Balk

In haar dankwoord ter gelegenheid van de ontvangst van de P.C. Hooft Prijs (1982) liet Vasalis enkele thema's van haar poëzie de revue passeren: ‘Het leven, liefde, God, kinderen, de dood, en al dergelijke futiliteiten meer’, zoals ze zei. Het aandachtig luisterende publiek, feestelijk bijeen in het Muiderslot, bleef stil, glimlachte zelfs niet. Misschien was men te diep onder de indruk, te verbaasd of, wie weet, geschokt. Enige consternatie was zeker op z'n plaats geweest. De aanleiding was uiteraard het woord futiliteiten, dat immers ‘onbeduidende kleinigheden’ betekent. Maar leven, dood, liefde, God, zijn door de eeuwen heen zulke erkend grote gewichtige onderwerpen dat ‘futiliteiten’ daarvoor alleen maar een ironische aanduiding kan zijn. Ironie betekent dat je niet helemaal meent wat je zegt, dat je een woord gebruikt, ‘futiliteiten’ in dit geval, dat je zelf niet van toepassing vindt, maar een ander wel. Maar welke ander zou hier in ernst van ‘futiliteiten’ spreken (afgezien van megalomane filosofen, in hoger sferen vertoevende astrofysici en dergelijke)? Het enige thema in Vasalis' opsomming dat voor deze hautaine kwalificatie in aanmerking komt is ‘kinderen’. Kinderen zijn inderdaad verwaarloosbaar, in elk geval in de optiek van de ‘grote’ literatuur, waarin koningen, helden, heiligen en fatale vrouwen gangbare personages zijn, verwikkeld in kwesties van leven en dood. Sedert, globaal gesproken, de Verlichting, is er in de westerse gecanoniseerde literatuur ook plaats voor gewone mensen, maar ze moeten wel volwassen zijn. Het kind figureert voornamelijk als nostalgisch object uit een ‘verloren tijd’ (Proust), of als een beweend maar tot cherubijntje bevorderd overleden zoontje (Vondel). Een in de Grote Literatuur en andere Kunsten gecanoniseerd serieus genomen levend kind is minimaal een jaar of zes (Alice in Wonderland), of neemt de gestalte aan van een tot eeuwig leven gewekte speelgoedbeer, eigendom van de kleuter Christopher Robin (Winny the Pooh). Baby's vertonen zich niet in Canonisch gebied, tenzij als een ornament dat vertedering wekt, maar geen ontzag. Slechts

[pagina 26]
[p. 26]

twee wiegekinderen bereikten een staat van literaire onschendbaarheid: Mozes in het biezen kistje en Jezus in de kribbe.

Vasalis' Kind, klein, spraakloos, is ondoorgrondelijk als het leven zelf. Zijn aanblik is ‘nog blinkender dan het licht’, het kind is

[...] het leven, zichtbaar bijna zonder schaal en niets dan leven, tot de rand geschonken [...].
(De vogel Phoenix, 9)

Het eerste gebundelde gedicht waarin Vasalis van ‘leven’ spreekt is het zesde in haar debuut Parken en woestijnen (december 1940) en heet ‘Tijd’. Het begint als volgt:

 
Ik droomde dat ik langzaam leefde ...
 
langzamer dan de oudste steen.

Als vanzelfsprekend is hier geïmpliceerd dat steen leeft. Maar voor hedendaagse lezers spreekt dat helemaal niet vanzelf. Ruimteverkenners en andere aardbewoners vragen zich gespannen af of er leven is op Mars, terwijl ze heel goed weten dat planeten uit steen en andere stof bestaan. Voor hen is ‘levende steen’ een metafoor. Een wetenschapsjournalist vroeg eens aan een geneticus ‘Kunt u leven maken in uw laboratorium?’ en hij had het niet over lawaai. De geneticus zei geen nee. ‘Leven’ kortom, is geen eenduidig begrip. Het gedicht ‘Tijd’ bracht eind jaren zestig heel wat pennen in beweging, niet vanwege het al of niet leven van de steen, maar omdat in de droom het langzaam leven maakt dat de dromer alle omringende natuurverschijnselen zich in razend tempo ziet afspelen, zoals bomen die zich in een oogwenk vanuit een beukennootje tot woudreus ontwikkelen. Maar dat is dan wel de oogwenk van een oude steen, die eeuwen in beslag neemt. In de beleving van de steen of liever van de zich in hem verplaatsende dromer is het toch niet meer dan een oogwenk. In Vasalis' poëzie vinden we veel passages waarin de kernbetekenis van de relatieve termen in de natuurlijke taal, vooral waar het tijd en ruimte betreft, verrassend aan het licht kornt. Het is een onnadrukkelijk maar taalkundig exact analyseerbaar kenmerk van haar poëtica. Die kernbetekenis is een relativiteit die verhoudingen kan omkeren. Tijd is een expliciet en impliciet weerkerend thema bij Vasalis, en is bij uitstek zelf relatief, al was het maar omdat tijd kan

[pagina 27]
[p. 27]

vliegen, stilstaan en kruipen. Van tijd afhankelijke relatieve termen zijn ‘langzaam’ en ‘vlug’, ‘oud’ en ‘jong’, ‘vroeg’ en ‘laat’. Objectieve waarneming en subjectieve beleving kunnen de waarheid van een relatieve karakterisering maken en breken, zoals blijkt uit het volgende gedicht.

Zien
 
Ik zie een boom. Een stam met takken, takjes, naalden.
 
Wat zou ik jong zijn als het daarbij bleef.
 
Maar 't is een laryx, hij beweegt zijn lange armen
 
met draperieën en hij danst en rouwt.
 
Wat ben ik oud.
 
Ik zie de zee, het water danst tot aan de horizon.
 
Daar blijft het bij: het doet me denken aan de zee.
 
Wat ben ik jong.
 
 
 
(Vergezichten en gezichten, 62).

In het volgende gedicht is de relativiteit van ‘oud’ en ‘jong’ eveneens aan de orde, wat deze keer tot een strikt taalkundig probleem leidt.

Confetti
 
Ik zoek een misverstand om in te geloven.
 
Al mijn gedachten zitten binnen
 
en met hun voorhoofd aan de ruit
 
van al mijn ramen, van onderen tot boven
 
gedrongen, kijken zij mismoedig uit.
 
 
 
De oudste hebben kindergezichten,
 
ze dansen soms en fluistren met elkaar,
 
de jongste hebben rimpels, grijzend haar.
 
[...]
 
 
 
(Vergezichten en gezichten, 21)

Op het eerste gezicht een vreemde omkering: het oudste is gekenmerkt door dansende kinderen, het jongste door rimpels en vergrijzing. Een semanti-

[pagina 28]
[p. 28]

sche lexicografische factor in dit schijnbare misverstand is dat ‘oud’ niet alleen in tegenstelling staat tot ‘jong’, maar ook tot ‘nieuw’. De vraag dringt zich op of er een bijvoeglijk naamwoord bestaat dat zich net zo verhoudt tot ‘oud’ als ‘nieuw’ tot ‘jong’. Mij dunkt van niet. Mijn conclusie is dat ‘oud’ ambigu is en dat ‘nieuw’ en ‘jong’ niet elkaars synoniem zijn. Een hoogtepunt van de taalkundige (en andere) verwarring die de ambiguïteit van ‘oud’ met zich meebrengt schetst F. ten Harmsen van der Beck in In de winkel, een weergaloos verhaal over een deerniswekkende oude man tot wie de winkelier zegt: ‘Zó. Ik zie dat u weer helemaal de oude bent!’

Iedereen in de winkel, aan onze kant van de toonbank, ziet het nu ook: Verdomd ja, de oude! Helemáál. En alwéér ... Hoewel, wanneer was eigenlijk de laatste keer dat ... dat ècht helemáál ...? Wat een pàn is het toch in de gedachten van sommige mensen! Nu ook weer blijkt dat er zàt bij zijn die zich die oude helemáál niet meer herinneren, tenminste, niet goed, niet zó dat ze er op zouden durven zweren dat de persoon in kwestie, die ze hier voor hun neus hebben staan, ook inderdaad de èchte oude is. En die oude van vroeger, indien die iemand nog te binnen wil schieten, is dat wel ooit de oude geweest? Is die van nu niet ouder? Eigenaardig is dat.
(F. ten Harmsen van der Beek. Neerbraak, 29. Cursivering en gedachtepuntjes van F.t.H.v.d.B.)

Een brandende taalkundige kwestie in de vorm van superieur hilarisch proza! Grensoverschirijding! Omkering. Relativiteit.

 

Terug naar Vasalis. Het is zonneklaar dat leven en dood, tijd en ruimte, aarde en kosmos, en bovenal relativiteit in haar werk de grote thema's zijn. Maar die relativiteit is bij wijze van spreken omgekeerd evenredig aan die van de moderne fysici, althans in uitwerking. In Vasalis' poëzie is de kosmische relativiteit geen vrijblijvende theoretische conclusie, maar een persoonlijk ervaren overweldigende realiteit, het onontkoombaar absolute van het leven, te groot voor de mens; gebied waarin tijd en eeuwigheid soms elkaars plaats innemen.

[pagina 29]
[p. 29]
 
[...]
 
Er is geen tijd. Of is er niets dan tijd?
 
 
 
(Vergezichten en gezichten, 44)

Voor wie doordrongen is van de oppermachtige relativiteit bestáán er in het leven geen futiliteiten, alleen waarheden en raadsels. Vasalis' dankwoord is een subtiele aanklacht tegen een beschaving die het kleine, en vooral de kleine, niet eert. In haar poëzie geven beelden uit onafzienbaar groot aards en kosmisch leven uitdrukking aan de waargenomen kleine, ook de allerkleinste, mens, maar tevens is, omgekeerd, de menselijke maat van toepassing op de op aarde zichtbare verschijnselen in het eeuwige universum, hoog en ver. Voorbeelden van het eerste (hemel en aarde weerspiegeld in het nog woordloze kind) vindt men in de volgende drie fragmenten. (In alle zes nu volgende fragmenten zijn de cursiveringen van mij, F.B.)

Hij huilt, ...
 
Hij huilt, en uit zijn slaap-versteende ogen
 
springen de tranen: water uit de rots.
 
[...]
 
 
 
(De vogel Phoenix, 12)
Kind
 
Er was een lichte warmte boven zijn gezicht,
 
als van de aarde 's avonds, als de zon verdween.
 
 
 
(De vogel Phoenix, 9)
 
[...]
 
O kindje met je zachte witte vingren
 
en met je blauwe aadren aan je kleine slaap,
 
die zich als heilige rivieren slingren.
 
[...]
 
 
 
(Vergezichten en gezichten, 16)
[pagina 30]
[p. 30]

Voorbeelden van het tweede (de menselijke maat is van toepassing in de kosmos) staan in de volgende twee fragmenten.

 
[...]
 
Vanavond lag de smalle maan
 
licht achterover en huwde een ster,
 
te zinnebeeldig en te ver
 
omdat ik het niet aan kon raken
 
[...]
 
 
 
(Vergezichten en gezichten, 32)
Ster
 
Ik zag vanavond voor het eerst een ster.
 
Hij stond alleen, hij trilde niet,
 
[...]
 
hij was van licht, hij leek zo jong en
 
van vóór verdriet.
 
 
 
(Vergezichten en gezichten, 24)
Avonduur
 
De aarde keert zich langzaam op haar andre wang,
 
het licht verbleekt zonder geliefde.
 
 
 
(Vergezichten en gezichten, 59)

Het volgende gedicht is een hoogtepunt in de thematiek van aan den lijve ervaren relativiteit: Tijd wordt als ruimte uitgedrukt, ruimte als tijd; het ritme van zeer zwakke wind wordt via een vergelijking als ademen voorgesteld; de gebeurtenissen in onze bloedsomloop worden gelijkwaardig aan ontstaan en vergaan van elkaar opvolgende zonnestelsels; de verschrikkingen van het heelal en wat daarbinnen voortraast kunnen aan ons bestaan

[pagina 31]
[p. 31]

worden onttrokken door stilte, tijd en ongevoeligheid. Overrompelend vind ik dat de kosmische eeuwigheid verschijnt als iets groots en wits dat langzaam heen en weer gaat ‘als een groot wasgoed aan een eindeloze lijn, als er maar nauwlijks wind is’. Als er íets in de Grote Literatuur tot de futiliteiten behoort, dan is het wel een zo huishoudelijke aangelegenheid als wasgoed!

Overgevoelig
 
Er branden vuren en een vreeslijke muziek
 
weerklinkt, werelden licht ontstaan, vergaan,
 
alles beweegt en leeft en geeft signalen.
 
En ook iets groots en wits gaat langzaam heen en weer,
 
als een groot wasgoed aan een eindeloze lijn,
 
als er maar nauwlijks wind is. Ademen is klein
 
daarmee vergeleken.
 
Er zijn bewegingen die wel een eeuw heengaan
 
en een eeuw terug,
 
en andere zo vlug. Bijna achterstevoren.
 
Het is te zien, te voelen en te horen.
 
Ik weet dat het er is, zoals ik weet hoe in mij bloed
 
krioelt door donkre gangen. Dek het toe met huid.
 
Dek het heelal met stilte toe, met ongevoeligheid,
 
met tijd.
 
 
 
(Vergezichten en gezichten, 58)

Ten slotte is er nog een kleine, afzonderlijke persoonscategorie aanwijsbaar in het oeuvre van Vasalis: die van de zieken. In totaal vijf personen worden in haar poëzie geportretteerd in hun onmiskenbare staat van patiënt. De bekendste is ‘De idioot in het bad’ (Parken en woestijnen, 10). De andere vier vinden we in ‘Therapie uur E.S.’ (De oude kustlijn, 13), ‘De vierde wereld’ (De oude kustlijn, 26), ‘Metastasen’ (De oude kustlijn, 27) en ‘Coma’ (De oude kustlijn, 28). Elk van hen is afgebeeld in volmaakte eigenwaarde, vanuit een perspectief zonder enig spoor van klinische welwillendheid. Realisme en eerbied spreken uit de benadering.

Verleende in het bad ‘dit groen water’ een verstilde schoonheid aan de tevoren ‘lelijk en onbeholpen aan zusters arm gebogen’ idioot, in ‘de

[pagina 32]
[p. 32]

vierde wereld’ brengt de psychose voor de zieke mens, die ineens gedoemd is ‘twee te zijn’, niets dan ondraaglijk lijden van een soort die zelfs de Mensenzoon vreemd moet blijven.

Religie is in het werk van Vasalis volstrekt ongebonden, hoogstpersoonlijk, niet exclusief bijbels, totaal onkerkelijk en zelden prominent aanwezig. Maar ‘De vierde wereld’ bevat een expliciet hoewel mild protest tegen de christelijke monopolisering van het Lijden, in de laatste drie regels. De eerste drie drukken impliciet, bijna stilzwijgend, kritiek uit op ‘derde-wereld’-idealisme, artsen-zonder-grenzen-heroïek en vredesactivisme, althans voorzover de nood van verwaarloosde radelozen vlak bij huis daardoor wordt gebagatelliseerd. Hier volgt de tekst in z'n geheel.

De vierde wereld
psychose
 
Ook zonder oorlog, honger of discriminatie
 
genoodzaakt om te bedelen, onvrij te zijn,
 
bevoogd te worden, krom te lopen van de angst, de pijn.
 
Om 't allerlaatst het allerkleinste plaatsje in te nemen
 
niet ópziend, hopend niet gezien te worden.
 
Antwoorden, als 't moet, met een heel zachte stem.
 
Zelfs door vernederingen nog te veel geëerd, te zeer aanwezig
 
en 's avonds in het park in de verwarde mist
 
met tenen in de schoenen opgetrokken, voeten naar elkaar gekeerd
 
te wachten - er verandert niets, geen hulp kan komen -
 
buiten 't bereik van de zo moederlijke bomen
 
te wachten tot de vreselijke vogel binnenin de schaal verbreekt
 
en uitkomt. En dan twee te zijn: de vreselijke vogel
 
de lege schaal - zonder verband, alleen een samengaan.
 
Dan leeg, onwezenlijk maar zeer behoeftig iedereen
 
die maar een vinger uitsteekt vast te pakken, te omhelzen
 
tot op het bot glimlachend, springend van
 
wanhoop tot wanhoop als Eliza op de schotsen.
 
Zelfs Jezus niet - die door zijn vader was verlaten, god,
 
aan 't kruis en zo bescheiden klaagde toen hij hing
 
heeft deze eenzaamheid gekend, deze verbijstering.
[pagina 33]
[p. 33]

In die laatste drie regels blijkt ‘god’ zowel aangesproken persoon, bijstelling bij ‘zijn vader’, bijstelling bij ‘Jezus’, als tussenwerpsel te kunnen zijn, vier reële mogelijkheden, die hier misschien wel alle vier gelden, alhoewel een dergelijke meerzinnigheid nergens anders in het oeuvre van Vasalis te vinden is. Grammatica blijkt voor de zoveelste keer een verrassend middel om poëzie naderbij te brengen.

Ik eindig met twee regels die de in dit artikel geboden karakteristiek van de poëzie van Vasalis het meest uitgesproken representeren:

 
[...] klein als sterren beven
 
de grote waarheden van het leven.
 
 
 
(De vogel Phoenix, 27)

Bibliografie

Harmsen van der Beek, F. ten: Neerbraak. Verhalen. Amsterdam, 1969.
Vasalis, M.: Parken en woestijnen. Gedichten. 's-Gravenhage, 1951. (Eerste druk 1940.)
Vasalis, M.: De vogel Phoenix. Gedichten. 's-Gravenhage, 1947.
Vasalis, M.: Vergezichten en gezichten. Amsterdam, 1954.
Vasalis, M.: De oude kustlijn. Nagelaten gedichten. Amsterdam, 2002.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 26 augustus 2003

  • 27 augustus 2003

  • 28 augustus 2003

  • 29 augustus 2003

  • 30 augustus 2003

  • 25 augustus 2003

  • 24 augustus 2003


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Frida Balk-Smit Duyzentkunst

  • over M. Vasalis