Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 15 (2003) (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 15 (2003)

(2003)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Neerlandistiek de grenzen voorbij. Handelingen Vijftiende Colloquium Neerlandicum


Vorige Volgende
[pagina 97]
[p. 97]

Literair vertalen tussen taalkunde en letterkunde
Stilistische en sociolinguïstische aspecten
Heinz Eickmans

Inleiding

Niemand zal betwisten dat er de afgelopen decennia een duidelijke grens is komen te liggen tussen taal- en letterkunde. Vijf jaar geleden verscheen er in de Duitse romanistische reeks Abhandlungen zur Sprache und Literatur een bundel met opstellen onder de programmatische titel ‘Haben sich Sprach- und Literaturwissenschaft noch etwas zu sagen?’ (Hausmann en Stammerjohann 1998). Het zijn vooral letterkundigen die daarin blijk geven van hun twijfels met betrekking tot de moderne linguïstiek, die op een hoog abstractieniveau het menselijk taalvermogen tracht te verklaren en die literatuur vaak slechts als ‘afwijkend’ taalgebruik beschouwt.

Taalkundigen daarentegen die zich nog met literaire taal bezighouden, moeten tegenwoordig meestal constateren dat ze in hun letterkundige collega's geen gesprekspartner meer vinden, omdat deze zich nog maar nauwelijks bezighouden met de talige zijde van literatuur.

Het ligt niet in mijn bedoeling om te beweren dat elke taalkundige zich ook met literair taalgebruik moet bezighouden en, omgekeerd, elke letterkundige onderzoek moet verrichten naar de talige aspecten van literatuur. Daar zie ik weinig in, net zo min overigens als in kunstmatige confrontaties tussen beide disciplines die uiteraard voor een groot deel elk eigen onderzoeksobjecten hebben. Laten we daarentegen proberen tot samenwerking over te gaan op die terreinen waar dat mogelijk en wenselijk is.

Een van deze terreinen bij uitstek is de vertaalwetenschap of meer bepaald de theorie en praktijk van het literair vertalen. Het literair vertalen is immers schatplichtig aan taal- en letterkunde. De oorspronkelijke eenheid van de filologie in de negentiende eeuw kwam voort uit de noodzaak teksten, die in een historische, meestal middeleeuwse brontaal gesteld waren, door taalkundige analyse toegankelijk te maken voor de letterkundige interpretatie. Deze laatste zin kan men met enkele kleine wijzigingen ook op het literair vertalen toepassen. De behoefte van de vertaler aan taal-

[pagina 98]
[p. 98]

en letterkunde komt voort uit de noodzaak teksten die in een vreemde brontaal gesteld zijn, middels taalkundige analyse en letterkundige interpretatie te doorgronden teneinde tot een adequate vertaling in de doeltaal te komen, die recht doet aan de vorm en de inhoud van het origineel.

Voor een vertaler aan zijn vertaling begint, dient hij de tekst grondig te analyseren. Daarbij spelen een groot aantal aspecten een rol. Ik zal me hier beperken tot twee aspecten die bij uitstek een beroep op zowel taal- als letterkunde vereisen. Ik denk daarbij enerzijds aan stijl en anderzijds aan taalvariatie, dus het omgaan met dialect en/of sociolect in literatuur.

Hierbij maak ik gebruik van een even traditionele als effectieve methode. Ik vergelijk origineel en vertaling en bespreek aan de hand van twee literaire teksten en hun vertalingen ten eerste de vertaler als stilist en ten tweede de vertaler als sociolinguïst.

Voor de stijlkwesties baseer ik me op de roman Philip en de anderen van Cees Nooteboom waarvan er twee Duitse vertalingen bestaan. Voor de sociolinguïstische problematiek maak ik gebruik van het verhaal Seelandschaft mit Pocahontas van de Duitse schrijver Arno Schmidt en de vorig jaar verschenen Nederlandse vertaling van Jan H. Mysjkin.Ga naar voetnoot1

1. De vertaler als stilist Ga naar voetnoot2

Zoals gezegd, er bestaan twee vertalingen van Nootebooms romandebuut Philip en de anderen uit 1955. De eerste - door Josef Tichy - verscheen al in 1958 bij uitgeverij Eugen Diederichs in Düsseldorf onder de titel Das Paradies ist nebenan. Nadat Nooteboom in het najaar van 1991 met Die folgende Geschichte (Het volgende verhaal) in Duitsland bestsellerauteur was geworden, kwam er in 1992 een pocketuitgave van Tichy's vertaling uit in de reeks suhrkamp taschenbücher. Deze heruitgave werd aangevuld met een nogal afstandelijk nawoord van de auteur, die eigenlijk liever niets meer van het boek moest hebben.

[pagina 99]
[p. 99]

Dit voorjaar is er een volledig nieuwe vertaling verschenen van Helga van Beuningen, die immiddels bijna elke letter ooit door Nooteboom voortgebracht heeft vertaald. Naar aanleiding van Nootebooms zeventigste verjaardag stelt dit Suhrkamp in staat dit najaar met een op acht delen geraamde uitgave van zijn ‘Gesammelte Werke’ te beginnen.Ga naar voetnoot3

De roman Philip en de anderen waarmee Nooteboom in 1955 op 22-jarige leeftijd debuteerde, is een uiterst romantisch boek, een voortdurende grensoverschrijding tussen realiteit en fantasie, respectievelijk droomwereld. Deze dualiteit vindt onder andere haar neerslag in een stilistische tweestrijd tussen, aan de ene kant, laconiek taalgebruik en, aan de andere kant, zeer poëtische taal en vooral beeldspraak. Ik kan hier de aandacht alleen op een aantal bijzondere aspecten vestigen, waarbij ik me, wat mijn voorbeelden betreft, tot drie relatief korte fragmenten beperk. Voor alle hier besproken verschijnselen geldt echter dat er zonder enige moeite tientallen andere voorbeelden aan te wijzen zijn.

 

Ik begin met een sleutelpassage uit het tweede hoofdstuk. Philip ontmoet de gewezen monnik Maventer die hem over het Chinese meisje vertelt. Dit meisje vormt vervolgens de aanleiding voor Philips zoektocht door heel Europa - voor hij haar uiteindelijk in Krusaa in Denemarken zal vinden. Philip wordt door Maventers woorden zodanig meegesleept dat hij het meisje in levenden lijve voor zich ziet, hij spreekt zelfs met haar, wat - gezien het feit dat Maventer niets van deze verschijning waarneemt - tussen hem en Philip tot een kleine communicatieve storing leidt.Ga naar voetnoot4

[pagina 100]
[p. 100]
[1-O] Maventer keek mij weer aan.
‘Ben jij wel eens in zo'n land geweest?’ vroeg hij.
‘Nee’, zei ik, ‘maar misschien ga ik er nog wel eens naar toe.’
Het was nu stil en ik wilde dat hij niets meer zou zeggen, en dat ik zou kunnen kijken, naar wat zij tekende, in de grond.
‘Wat teken je?’ vroeg ik.
‘Platanen’, zei ze, ‘ze staan achter je.’ Ik keek om.
‘Waar kijk je naar?’ vroeg Maventer.
‘Naar die bomen’ zei ik, ‘wat zijn dat voor bomen?’
‘Dat zijn platanen’, antwoordde hij.
‘Wat voor letters teken je nu?’ vroeg ik haar.
‘Een K’, fluisterde ze, zodat ik begreep dat het een geheim moest zijn, ‘een K, en een R, een U, een S, een A, en dan nog een A.’
‘Dat is geen woord’, zei ik, ‘KRUSAA.’
‘Ja’, zei ze, ‘dat is een gek woord.’
‘Wat zeg je?’ vroeg Maventer.
‘Niets’, zei ik, en hij keek mij zo vreemd aan en zei: ‘Ik dacht, dat je iets zei.’
‘Nee’, zei ik, ‘ik zei niets.’
(58v.)
[1-V1] Maventer blickte mich wieder an.
‘Bist du je in einem solchen Lande gewesen?’ fragte er mich.
‘Nein’, erwiderte ich. ‘Aber vielleicht gehe ich noch einmal hin.’
Es war jetzt still, und ich wünschte,
Maventer sollte nichts mehr sagen, und ich könnte schauen, was sie da zeichnete, auf dem Boden.
‘Was zeichnest du?’ fragte ich sie.
‘Platanen’, antwortete sie. ‘Sie stehen hinter dir.’ Ich blickte mich um.
‘Wohin schaust du, Holländer?’ fragte mich Maventer.
‘Auf diese Bäume’, sagte ich. ‘Was sind das für Bäume?’
‘Das sind Platanen’, erklärte er.
‘Was für Buchstaben zeichnest du jetzt?’ fragte ich sie.
‘Ein K’, flüsterte sie, so daß ich verstand, daß es ein Geheimnis bleiben mußte. ‘Ein K und ein R, ein U, ein S, ein A und dann noch ein A.’
‘Das ist doch kein Wort’, fand ich.
‘KRUSAA.’ ‘Ja’, meinte sie, ‘es ist ein närrisches Wort.’
‘Was hast du gesagt?’ fragte Maventer mich.
‘Nichts’, log ich. Und er blickte mich so merkwürdig an und murmelte: ‘Ich dachte, du hättest etwas gesagt.’
‘Nein’, beharrte ich. ‘Ich habe nichts gesprochen.’
(51v.)
[1-V2] Maventer sah mich wieder an.
‘Bist du schon einmal in einem solchen Land gewesen?’ fragte er.
‘Nein’, sagte ich, ‘aber vielleicht gehe ich irgendwann einmal hin.’
Es war jetzt still, und ich wollte, daß er nichts mehr sagte und ich dem zuschauen könnte, was sie auf den Boden zeichnete.
‘Was zeichnest du?’ fragte ich.
‘Platanen’, sagte sie, ‘sie stehen hinter dir.’ Ich sah mich um.
‘Wohin schaust du?’ fragte Maventer.
‘Auf diese Bäume’, sagte ich, ‘was sind das für Bäume?’
‘Das sind Platanen’, antwortete er.
‘Was für Buchstaben zeichnest du jetzt?’ fragte ich sie.
‘Ein K’, flüsterte sie, so daß mir klar war, daß das ein Geheimnis sein mußte, ‘ein K und ein R, ein U, ein S, ein A und dann noch ein A.’
‘Das ist kein Wort’, sagte ich,
‘KRUSAA.’ ‘Doch’, sagte sie, ‘das ist ein ulkiges Wort.’
‘Was sagst du?’ fragte Maventer.
‘Nichts’, sagte ich, und er sah mich so merkwürdig an und sagte: ‘Ich dachte, du hättest etwas gesagt.’
‘Nein’, sagte ich, ‘ich habe nichts gesagt.’
(57v.)
[pagina 101]
[p. 101]

Deze passage is niet alleen inhoudelijk een sleutelpassage voor de verdere ontwikkeling van het verhaal maar in zeker opzicht ook voor de vergelijking van de twee Duitse versies. De diverse aspecten waarin deze van elkaar verschillen, komen er namelijk duidelijk in naar voren. Over het algemeen kan men zeggen, dat beide vertalingen op frappante wijze van elkaar afwijken, zo zeer zelfs dat we twee duidelijk verschillende vertaalopvattingen moeten constateren. Ik vat mijn bevindingen in zes punten samen:

1.

V1 is duidelijk gekenmerkt door het bewuste vermijden van herhalingen met name op lexicaal niveau.

In O (en V2) bevatten de 20 regels van deze twee door elkaar lopende gesprekken 19 verba dicendi, of preciezer: 19 vormen van 4 werkwoorden: fluisteren (1x), antwoorden (1x), vragen (5x) en niet minder dan 12 x zeggen. We vinden maar liefst 8 x zeggen in de laatste 6 regels, waarin duidelijk de draak gestoken wordt met al dat ‘gezeg’.

In V1 daarentegen ontsluit de vertaler ons een rijk geschakeerd woordveld van niet minder dan 12 verschillende werkwoorden: naast flüstern (1), antworten (1) en fragen (5) - geheel overeenkomstig het origineel - gebruikt Tichy voor de 12 zeggen-vormen van Nooteboom slechts 4 maal sagen. Voor de overige vormen zijn wij getuige van zijn vindingrijkheid betreffende synoniemen: erwidern, erklären, finden, meinen, murmeln, beharren, sprechen en zelfs lügen.

V2 daarentegen gebruikt op alle plaatsen de ‘rechtstreekse’ equivalenten, dus ook 12 x sagen. Het verschil is niet alleen een taalkundige of stilistische kwestie maar heeft vooral inhoudelijke gevolgen. Dit brengt me tot mijn tweede bevinding.

2.

De vertaler van V1 voegt op het semantische vlak iets toe aan de tekst. Hij gebruikt woorden die een meer specifieke betekenis hebben. Hierdoor is er tot op zekere hoogte sprake van betekenisverschuiving, hetgeen tot een andere letterkundige interpretatie leidt of kan leiden.

Een voorbeeld: ‘Nichts’, log ich [...] staat er daadwerkelijk, en in het vervolg beharrt de Duitse Philip op zijn leugen. O en V2 laten in het midden, of het gesprek tussen Philip en het meisje hardop heeft plaatsgevonden of dat het een soort ‘inwendige dialoog’ was, wat eerder voor de hand ligt. Door ‘lügen’ te gebruiken is de laatste interpretatie in V1

[pagina 102]
[p. 102]

vrijwel uitgesloten, hij moet iets hardop gezegd hebben, anders zou ‘lügen’ in deze context niet van toepassing zijn.

Maar ook woorden als erklären, murmeln, beharren zijn semantisch specifieker dan zeggen en voegen interpretatieve elementen toe, die in de brontekst niet aanwezig zijn.

3.

De vertaler van V1 heeft duidelijk de strategie de tekst stilistisch te ‘verbeteren’.

Dit gebeurt niet alleen - zoals we reeds zagen - door het veelvuldig gebruik van synoniemen in plaats van woordherhalingen, maar ook - en dat is misschien nog opvallender - door de keuze van stilistisch ‘hogere’ vertaalequivalenten op lexicaal vlak. Hij smukt de tekst op met alle stilistische gevolgen vandien. Voor een aantal voorbeelden verwijs ik naar de onderstreepte woorden in het volgende fragment [2]:

[2-0]
Het dorp was dan ook dood, toen ik buiten kwam - langzaam liep ik over het plein om wat lauwig water te drinken uit de fonteinen, en omdat ik de levenden niet zag, heb ik de doden opgezocht, waarvan de graven door elkaar stonden rond een groot, ruw houten kruis, zoals de huizen van de levenden rond de kerk (44v.).
[2-V1]
Das Dorf war denn auch tot, als ich ins Freie trat. Langsam schritt ich über den Platz, um etwas laues Wasser vom Brunnen zu trinken. Und da ich die Lebenden nicht zu Gesicht bekam, suchte ich die Toten auf, deren Grabsteine sich regellos um ein großes, rohes Holzkreuz scharten, wie die Häuser der Lebenden um die Kirche (39v.).
[2-V2]
Das Dorf war denn auch tot, als ich ins Freie trat - langsam ging ich über den Platz und trank etwas laues Wasser aus dem Brunnen, und weil ich die Lebenden nicht sah, suchte ich die Toten auf, deren Gräber kreuz und quer um ein großes, rohes Holzkreuz lagen, wie die Häuser der Lebenden um die Kirche (44).

Weer gebruikt V2 (met uitzondering van ins Freie treten voor buiten komen) de meest voor de hand liggende equivalenten, terwijl V1 voor stilistisch ‘hogere’ woorden kiest: lopen wordt schreiten (V2: gehen),

[pagina 103]
[p. 103]

zien wordt zu Gesicht bekommen (V2: sehen), door elkaar wordt regellos (V2: kreuz und quer) en staan wordt sich scharen (V2: liegen).

Zowel het vermijden van herhaling door synoniemen als het gebruik van woorden van een ‘hoger’ stijlniveau, is een verstrekkende ingreep in de stijl van de auteur. Beide precédés geven blijk van een vertaalopvatting die de - vermeende? - stilistische eisen van de doeltaal zwaarder laat wegen dan de stijl van het origineel.

4.

De vertaler van V1 voegt niet alleen semantische informatie toe maar ook syntactische.

Als we even teruggaan naar ons eerste fragment, dan zien we een aantal voorbeelden voor deze merkwaardigheid:

O V1 V2
r. 2/3 vroeg hij fragte er mich fragte er
r. 9 vroeg ik fragte ich sie fragte sie
r. 12 vroeg Maventer fragte mich Maventer fragte Maventer
r. 22 vroeg Maventer fragte Maventer mich fragte Maventer

De motivatie hiervoor is me niet echt duidelijk, want de valentie van het werkwoord fragen vergt in het Duits net zo min als in het Nederlands een lijdend voorwerp aan de oppervlakte van de zin. De gevolgen van die toevoegingen zijn echter wel duidelijk voor de tekst. In de oorspronkelijke tekst lopen op een artistieke manier twee gesprekken door elkaar. Er wordt alleen gezegd wie wat vraagt maar juist niet aan wie de vraag is gericht. In V1 daarentegen worden de effecten van deze stilistische keus volledig opgeheven door expliciet de aangesprokenen te benoemen.

5.

De in 4. getoonde tendens tot over-explicatie - zaken explicieter benoemen dan in de oorspronkelijke tekst - komt ook in andere vertaalstrategieën tot uiting. Enkele voorbeelden hiervan zijn in fragment [3] te vinden:

[3-0]
De huizen luisterden groen en roerloos, ofschoon misschien niet eens naar ons, huizen weten dat tenslotte wel. En zij droeg haar versleten jurken van een tere oranjerode zij, [...] (128).
[pagina 104]
[p. 104]
[3-V1]
Grün und reglos hörten die Häuser zu - obwohl vielleicht nicht einmal unseren Worten; denn Häuser wissen schließlich solche Dinge ohnedies. Und Mary-Jane trug ihr verschlissenes Kleid aus weicher orangeroter Seide [...] (112).
[3-V2]
Die Häuser hörten grün und reglos zu, obgleich wohl nicht mal uns, Häuser wissen so etwas. Und sie trug ihre zerschlissenen Kleider aus zarter orangeroter Seide [...] (124).

De tendens tot over-explicatie uit zich niet alleen hier, maar ook op vele andere plaatsen in het boek

a.door woorden toe te voegen waar in het origineel helemaal niets staat: denn aan het begin van de tweede zin in V1 heeft geen equivalent in de Nederlandse tekst. Een ander voorbeeld van dit soort toevoegingen is het woord Holländer in regel 12 van fragment [1] (Wohin schaust du, Holländer?: Waar kijk je naar?);
b.door pronomina te vervangen door zelfstandige naamwoorden, hetzij eigennamen, hetzij nominale parafrases. Voorbeelden in ons fragment zijn de vervanging van ons door unseren Worten, dat door solche Dinge en zij door Mary-Jane. Bijzonder zwaar wegen dergelijke vervangingen als de vertaler niet namen of substantieven uit de context overneemt maar zelf ‘creatief’ te werk gaat. Twee voorbeelden op andere plaatsen in het boek: de zin ‘want ik wilde haar verder gaan zoeken’ (147) wordt vertaald door ‘denn ich wollte meine Suche nach dem Chinesenmädchen fortsetzen’ (127) (V2: ‘denn ich wollte sie weitersuchen’, 142), en elders wordt ‘ik wist dat zij het moest zijn’ (130) tot ‘wußte ich, dass es meine Jugendliebe war’ (113) (V2: ‘wußte ich doch, dass sie es sein mußte’, 126).

Het stilistisch gevolg van dit soort vertaalkeuzes is niet alleen dat de tekst langer wordt en daardoor aan pregnantie en vooral ook aan poëtisch karakter verliest. Hij wordt door dergelijke preciseringen ook ‘ondubbelzinniger’ en dus minder ‘open’ voor de lezer/interpreet.

6.

V1 heeft de neiging om lange zinnen of zinsconstructies te splitsen - met alle stilistische en inhoudelijke gevolgen vandien.

Een typerend voorbeeld voor Nootebooms stijl in Philip en de anderen is fragment 2. Syntactisch beschouwd hebben we weliswaar te

[pagina 105]
[p. 105]

maken met een reeks zinnen, maar ze vormen niettemin een samenhangend geheel. De auteur plaatst immers pas op het eind een punt en gebruikt tussendoor andere leestekens - gedachtestreepje en komma's. Het effect dat dit soort aaneenrijgingen sorteert is dat van een gedachtestroom, een tot een hechte eenheid gevormde reeks van gedachten, mededelingen, observaties. Daardoor wordt het effect van het binnenperspectief nog versterkt. Dit perspectief gaat ten dele verloren door van deze eenheid drie aparte zinnen te maken. Daar komt nog bij dat de tekst een ander ritme krijgt. Hij verliest in zeker opzicht tempo en wordt trager.

Conclusie: uit de aangehaalde voorbeelden is voldoende duidelijk geworden hoe hecht taal- en letterkunde samenhangen bij bijna alle problemen die met stijl te maken hebben. Dat de vergelijking tussen O en V2 veel minder opvallende bevindingen oplevert dan die tussen O en V1 hangt ermee samen dat Helga van Beuningen een heel andere houding ten opzichte van de brontekst aanneemt. Al met al zou men kunnen stellen dat zij het ‘adequaatsheidsprincipe’Ga naar voetnoot5 toepast, dat wil zeggen dat zij probeert qua taal en stijl ‘de specifieke eigenschappen en kenmerken van de brontekst zoveel mogelijk te bewaren’ (Van Leuven-Zwart 1992, 75). Josef Tichy daarentegen vertaalt eerder volgens het ‘acceptabiliteitsprincipe’. Dit houdt in ‘dat hij zich zoveel mogelijk richt naar de eisen die de doeltaal en de doeltaal-literatuur stellen’ (Van Leuven-Zwart 1992, 76).

2. De vertaler als sociolinguïst

Over de problematiek hoe men dialect en sociolect in de literatuur moet vertalen zouden dikke boekdelen gevuld kunnen worden. Desondanks is er in de praktijk niet zoveel over geschreven.Ga naar voetnoot6 Taalkundigen gaan er kennelijk van uit dat het toch allemaal geconstrueerde taal is, die als zodanig buiten hun onderzoeksobject valt. Letterkundigen lijken beschroomd te zijn om iets over de vorm en functie van dergelijke taalvormen in de literatuur

[pagina 106]
[p. 106]

te zeggen. De vertaler wordt op dit punt dus meestal alleen gelaten met zijn problemen. Toch zal hij moeten beslissen hoe hij met deze taalvormen omgaat. Ik beperk me hier tot een concreet voorbeeld en probeer opnieuw te laten zien in hoeverre taal- en letterkundige aspecten samenvloeien. Ik ga uit van een Duitse brontekst en zijn Nederlandse vertaling: Arno Schmidt, Seelandschaft mit Pocahontas respectievelijk Meerlandschap met Pocahontas, vertaald door Jan H. Mysjkin.Ga naar voetnoot7 Het volgende gesprek geeft een indruk van de manier waarop Schmidt socio- en/of dialecten gebruikt en op welke wijze Mysjkin dit probleem als vertaler probeert op te lossen.

De situatie is als volgt: de ik-verteller en zijn vriend (en voormalig oorlogskameraad) Erich ontmoeten elkaar opnieuw, enkele jaren na de oorlog. Ze brengen een paar dagen samen door aan het Dümmermeer, niet ver van Osnabrück. Nadat Erich (= E) met zijn motorfiets is gearriveerd, ontspint zich het volgende gesprek tussen hem en de verteller (= V):Ga naar voetnoot8

VI: ‘Ja, n Helles.’   ‘Joa, 'n pils.’
‘Erich!!’   ‘Erich!!’
E1: ‘Oba 2 Bier!’   ‘Ober 2 pils!’
‘Mensch, Du wirst ooch schonn grau!’   ‘Ge begint er ook al grijs uit te zien!’
V2: ‘Leidestu immer nock so stark an vapeurs?’   ‘Hebt ge nog altijd zoveel last van vapeurs?’
E2: ‘Roochstu immer nock nich wieder?’   ‘Zijt ge nog altijd nie opniew beginnen roken?’
V3: ‘Wenn ich ma wer' 200 Eier im Monat haben!’   ‘Ne keer da 'k 200 patatten in de moand heb!’
E3: ‘Haste ma wieder was von Ee'm gehört?’   ‘Hebt ge nog iet van d'anderen gehoord?’
V4: ‘Sieht aber fantastisck aus!’   ‘Ziet er anders geweldig uit!’

[pagina 107]
[p. 107]

E4: ‘Leute, die Dick in' Hintern treten möchten, müssen damit immer noch zugeben, dassde vor ihn' stehst!: Fuffzehn Geselln hab ich im Augenblick arbeiten, Spezialist für größere Flächen, da kommt schonn was ein!’ ‘Volk dat in uw gat wil stampen, moet doarmee nog altijd toegeven da ge voor ze stoat!: vijftien gasten heb ik voor 't moment in dienst, spesialist groot oppervlaktes, 't komt serjeus wa binnen!’
‘Bloß pollietisch mußte im Augenblick ganz vorsichtich sein - na, ich geb Je'm recht: und wähln tu ich doch, was ich will!’   ‘Alleen polletiek moet ge voor 't moment voorzichtig zijn - bwoah, ik geef z'allemoal gelijk: en stemmen doen ik nog wa da 'k will!’
‘Was hälstn Du davon?’   ‘Wa peinst gij?’
V5: ‘Auf Landesliste Gesamtdeutsche Volkspartei; im Kreis SPD: Wer mich proletarisiert, muß damit rechnen, daß ich ooch noch Kommune wähl'!’   ‘Op nasionoal nivo Gesamtdeutsche Volkspartei; lokoal SPD: en as ze me proletariseren moeten z'ermee rekenen dat ik voor de kommune kies!’
E5: ‘SPD iss zwa ooch nich mehr, wasse wa: wolln ooch schonn <uffrüsten>: Kinder, wo sind die Zeiten hin, wo se im Reichstag jede Heeresvorlage ablehnten?! [...]’   ‘De rooien zijn ook nie meer wa ze woaren: ze zijn ook al voor <herbewoapenen>: man, woar is den tijd da z'in 't parlement tegen elk militair voorstel stemden?! [...]’
(Seelandschaft mit Pocahontas, 10-12)   (Meerlandschap met Pocahontas, 11-12)

Ik vat een aantal observaties kort samen: Arno Schmidt heeft een fijn gehoor voor taal en taalverschillen. Hiervan getuigen de levendigheid en natuurlijkheid waarmee zijn dialogen op de lezer overkomen, zodra deze gewend geraakt is aan Schmidts ongebruikelijke en eigenaardige spelling. Deze natuurlijkheid komt niet in de laatste plaats voort uit de nauwkeurige, bijna fonetische weergave van de gesproken taal. Maar gesproken taal - en dat is in dit geval heel belangrijk - betekent niet automatisch dialect of sociolect.

Er zijn drie verschillende taalvormen in de zogenaamde ‘Figurenrede’ te onderscheiden:

1.

Gesproken standaardtaal, ‘hochdeutsche Sprechsprache’ - deze taal-vorm valt eigenlijk alleen op door de weergave van typische fonetische verschijnselen die zich in gesproken taal regelmatig voordoen. Voor de rest is het gewoon standaardtaal: voorbeelden: Ja, n Helles (V1),

[pagina 108]
[p. 108]

Leidestu immer noch so stark an vapeurs? (V2) Sieht aber fantastisch aus! (V4).Ga naar voetnoot9 In ons fragment gebruikt alleen de verteller deze taal.

2.

De tweede taalvorm wordt gekenmerkt als substandaard. Ondanks het feit dat de meeste Duitstaligen haar onmiddellijk als Berlinerisch zullen identificeren, dient ze functioneel eerder als sociolect te worden beschouwd dan als dialect. Het substandaardkarakter wordt bijzonder duidelijk door afwijkende klinkers, ooch in plaats van auch, roochstu in plaats van rauchst du, fuffzehn en fuffzich in plaats van fünfzehn en fünfzig, uffrüsten en druff in plaats van aufrüsten en drauf. Maar ook op morfologisch en syntactisch vlak zijn er talloze voorbeelden aan te wijzen waardoor het substandaardtalige karakter van deze taalvorm duidelijk wordt. Qua functie symboliseert het vooral proletarische taal. Er is er maar één die deze taal gebruikt, de elders in het boek zo genoemde ‘rode’ Erich. En wat vooral belangrijk is: er is een wereld van verschil tussen de taal van de ik-verteller en die van Erich.

Maar klopt het werkelijk dat deze proletarische taal door niemand anders dan Erich wordt gebruikt? Als we nog even naar V5 kijken, dan constateren we dat ook de verteller, door een enkele keer het woordje ooch te gebruiken, laat zien dat hij zich op een speelse manier van dit register kan bedienen, als hij dat wil. In dit licht is het natuurlijk geen toeval dat in dezelfde zin naast ooch ook het woord proletarisieren voorkomt.

3.

Taalvorm nr. 3: In V3 geeft de verteller Erich en de lezer te verstaan dat hij zich ook van een dia- of sociolect zou kunnen bedienen. Hij maakt er echter in het hele boek alleen gebruik van in de zin: ‘Wenn ich ma wer' 200 Eier im Monat haben’. Deze zin doet denken aan een soort oostelijk Duits. Aangezien we weten dat Arno Schmidt vanaf 1928 - hij was toen 14 - tot aan het begin van de Tweede Wereldoorlog in Silezië woonde, is deze regionale variant vrij eenvoudig te lokaliseren. De functie in onze context is alleen maar om aan te duiden: Beste Erich (en beste lezer), als ik zou willen zou ik ook zo'n taal kunnen spreken, maar voor de rest hou ik het liever bij de standaard-taal.

[pagina 109]
[p. 109]

Het verschil tussen de drie geschetste taalvormen is van cruciaal belang voor de typering van de personages. Het is belangrijk voor de figuur van de ik-verteller en zijn positie binnen het verhaal, en voor de lezer tot wie de verteller zich richt. We zien dus ook hier weer de wederzijdse afhankelijkheid van taalkundige aspecten aan de ene en de letterkundige interpretatie aan de andere kant.

Laten we dan nu eens kijken hoe de ‘ik’ en de ‘Erich’ in de Nederlandse vertaling spreken. Uit de aangehaalde passage komt duidelijk een aspect naar voren dat ook voor de rest van het boek geldt. In de vertaling is er geen sprake van een verschil in taalgebruik tussen beide personages. Beiden spreken dezelfde taal.Ga naar voetnoot10 Ik wil deze taalvorm hier niet in detail analyseren noch problematiseren. Desondanks is het duidelijk dat wij hier eerder met dialect dan met sociolect te maken hebben. Ook Ton Naaijkens heeft in zijn recensie van de vertaling erop gewezen dat ‘dat sterke dialect als zodanig niet voorkomt in het origineel’ (Naaijkens 2002, 61).

Waar het mij echter in de eerste plaats om gaat, is het feit dat er geen differentiatie plaatsvindt. Noch tussen de personages - ze gebruiken beiden hetzelfde ‘lage’ register - noch binnen het taalgebruik van de ik-verteller, die in het Nederlands kennelijk niet over verschillende registers beschikt. Op het letterkundige vlak is het gevolg van dit taalprobleem dat de Nederlandse ik-verteller gedeeltelijk een ander personage wordt dan de Duitse ik-verteller. Hij komt veel minder over als intellectueel en heeft veel minder soeverein de touwtjes van het verhaal in handen, mede doordat er ook qua taal veel minder afstand tegenover de overige personages bestaat.Ga naar voetnoot11.

We mogen hieruit de algemeen geldige conclusie trekken dat het voorkomen van taalvariatie in literatuur een taalkundige en een letterkundige benadering vergt. De gekozen taalvorm levert immers altijd een bijdrage als het gaat om de letterkundige typering van de personages. Met name bij het vertalen dient men bijgevolg met deze dubbele benadering rekening te houden.

[pagina 110]
[p. 110]

Resumé

Ik heb geprobeerd duidelijk te maken dat er ondanks de grenzen en confronterende tendensen tussen taal- en letterkunde nog altijd raakvlakken tussen beide disciplines bestaan. Daartoe behoren onder meer de twee hier behandelde aspecten: taalvariatie en stijl. Met name de stilistiek vormt van oudsher een schakel tussen taal- en letterkunde, zij het een schakel die binnen de neerlandistiek sinds lang verwaarloosd wordt.Ga naar voetnoot12

Bibliografie

Primaire literatuur

Nooteboom, Cees: Philip en de anderen. Amsterdam, 1955. [Gebruikte uitgave: 7de druk, Amsterdam, 1981.]
Nooteboom, Cees: Das Paradies ist nebenan. Aus dem Niederländischen von Josef Tichy. Düsseldorf en Köln, 1958. [Gebruikte uitgave: Neuausgabe mit einem Nachwort des Autors, Frankfurt am Main, 1992 (suhrkamp taschenbuch 1867).]
Nooteboom, Cees: Philip und die anderen. Aus dem Niederländischen von Helga van Beuningen. Mit einem Nachwort von Rüdiger Safranski, Frankfurt am Main, 2003.
Schmidt, Arno: Seelandschaft mit Pocahontas. 1955. [Gebruikte uitgave: Frankfurt am Main, 2003 (Bibliothek Suhrkamp 1365).]
Schmidt, Arno: Meerlandschap met Pocahontas. Vertaald door Jan H. Mysjkin. Utrecht, 2002.
[pagina 111]
[p. 111]

Secundaire literatuur

Anbeek, Ton en Verhagen, Arie: ‘Over stijl’. Neerlandistiek.nl, artikelnr. 0101, 2001.
Broeck, Raymond van den: ‘Verschuivingen in de stilistiek van vertaalde literaire teksten: een semiotische benadering’. Linguïstica Antverpiensia 18/19 111-146 (1984/85).
Eickmans, Heinz: ‘Dialekt als Problem des Literaturübersetzens. Grundsätzliche Überlegungen anhand eines Fallbeispiels aus Cees Nootebooms Roman “Rituale”’. Robert Damme et al. (Hrsg.), Von Beschrivinge bis Wibbelt: Felder niederdeutscher Forschung. Festgabe für Hans Taubken zum 60. Geburtstag. [= Niederdeutsches Wort 43 (2003)] Münster, 2003, 271-285.
Hausmann, Frank-Rutger en Stammerjohann, Harro (Hrsg.): Haben sich Sprach- und Literaturwissenschaft noch etwas zu sagen? (Abhandlungen zur Sprache und Literatur 100) Bonn, 1998.
Keteleer, Hilde: ‘Wat je je bij “Einfachdeutsch” van Arno Schmidt en “eenvoudige taal” van Jan Mysjkin moet voorstellen’. Filter 8, 1, 36-41 (2001).
Langeveld, Arthur: Vertalen wat er staat. Amsterdam, 1986.
Leech, Geoffrey N. en Short, Michael H.: Style in fiction. A linguïstic introduction to English fictional prose. Londen en New York, 1981 [14de druk 1999].
Leuven-Zwart, Kitty M. van: Vertaalwetenschap. Ontwikkelingen en perspectieven. Muiderberg, 1992.
Naaijkens, Ton: Recensie: ‘Arno Schmidt, Meerlandschap met Pocahontas’. Filter 9, 3, 61-63 (2002).
Renkema, Jan en Bleijzer, Femke de: ‘Stijlvol vertalen’. Paul Gillaerts (red.), Effata. Beschouwingen over bijbelvertalen en stijl. Antwerpen, 2000.
[pagina 112]
[p. 112]
Schreiber, Michael: ‘Stilistische Probleme der niederländisch-deutschen Übersetzung’. Linguïstica Antverpiensia XXVI, 103-126 (1992).
Toury, G.: In search of a theory of translation. Tel Aviv, 1980.
voetnoot1
Voor de genoemde uitgaven, vergelijk de bibliografie van de primaire literatuur aan het einde van deze bijdrage.

voetnoot2
Belangrijke bijdragen over de problematiek van stijl en vertalen zijn Van den Broeck (1984/85), Renkema en De Bleijzer (2000) en het hoofdstuk ‘stijl’ in Langeveld (1986). Schreiber (1992) houdt zich speciaal bezig met stilistische problemen bij het vertalen Nederlands-Duits.
voetnoot3
In oktober 2003 verschijnen de eerste drie delen (Gedichte en Romane und Erzählungen 1 + 2); de overige vijf delen (Auf Reisen 1-4 en Feuilletons) volgen in 2004.
voetnoot4
Voor de citaten gelden de volgende afkortingen: O = origineel, VI = vertaling Tichy, V2 = vertaling Van Beuningen.

voetnoot5
Voor de hier gebruikte terminologie, vergelijk Toury (1980); zie ook Van den Broeck (1984/85, 128v.) en Van Leuven-Zwart (1992, 73-78).

voetnoot6
Vergelijk Eickmans (2003) en de aldaar in noot 1 aangehaalde literatuur.
voetnoot7
Na me vrij uitvoerig te hebben verdiept in de vertalingen van Brand's Haide en van Seelandschaft mit Pocahontas, heb ik veel waardering voor de prestatie van Mysjkin als vertaler van Arno Schmidt. Het zijn uitzonderlijke vertalingen die een groot aantal, prachtige voorbeelden bieden van hoe men de soms onvertaalbaar geachte taal van Arno Schmidt toch kan overbrengen in een andere taal. Over de jongste Schmidt-vertalingen van Mysjkin, vergelijk Keteleer (2001) en Naaijkens (2002).
voetnoot8
Voor de duidelijkheid geef ik hier alleen de directe rede van de beide protagonisten weer en laat de overige tekstpassages weg.

voetnoot9
In de jaren vijftig was alleen phantastisch de goede Duitse spelling.

voetnoot10
Om er zeker van te zijn dat dit niet alleen mijn indruk als niet-native speaker is, heb ik deze tekst en nog andere omvangrijkere passages uit het boek aan Nederlandse en Vlaamse collega's voorgelegd, die mijn indruk unaniem hebben bevestigd.
voetnoot11
Ook Naaijkens wijst op de gevolgen van de door Mysjkin gekozen dialectvorm: ‘Mysjkin gaat te ver en maakt de geestige tekst door het te opvallende dialect lollig, wat iets anders is dan geestig’ (Naaijkens 2002, 61)
voetnoot12
In dit opzicht is het verheugend dat de eerste bijdrage in het nieuw opgerichte internet-tijdschrift Neerlandistiek.nl ‘Over stijl’ handelt. Anbeek en Verhagen (2001) baseren zich bij hun stijlanalyse onder andere op de methode van Leech en Short (1981), die in de Nederlandse vertaalwetenschap al eerder werd geïntroduceerd door Langeveld (1986).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 26 augustus 2003

  • 27 augustus 2003

  • 28 augustus 2003

  • 29 augustus 2003

  • 30 augustus 2003

  • 25 augustus 2003

  • 24 augustus 2003


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Heinz Eickmans


taalkunde

  • Sociolinguïstiek