Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 15 (2003) (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 15 (2003)

(2003)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Neerlandistiek de grenzen voorbij. Handelingen Vijftiende Colloquium Neerlandicum


Vorige Volgende
[pagina 139]
[p. 139]

Ampie aan de Amstel. De creatieve energie van grensoverschrijding in de Zuid-Afrikaanse letterkunde
Ena Jansen

1. Inleiding

In dit artikelGa naar voetnoot1 bespreek ik een aantal Zuid-Afrikaanse boeken geschreven door auteurs die buiten hun land van herkomst woonden/wonen en boeken waarin personages voorkomen die zich bevinden in situaties waarin zij niet/willen terugkeren naar dat land. De consequenties van migratie en ballingschap voor uiteenlopende representaties van binnenlandse en buitenlandse verhuizingen komen aan bod in mijn overzicht van een ‘traditie’ van ontheemding in de Zuid-Afrikaanse letterkunde. Hierbij wordt de nadruk niet gelegd op thema's als verlangen en pogingen tot assimilatie, maar op de creatieve energie die voortkomt uit situaties van grensoverschrijding. De beslissingsmomenten van zowel binnenlandse migranten die verhuisden naar het dichtstbijzijnde dorp of de grote stad als die van internationale ballingen en migranten komen aan bod. Door op overeenkomsten in ogenschijnlijk verschillende situaties te wijzen, hoop ik bij te dragen tot het afbreken van de vaak kunstmatige verdeling tussen literaturen geschreven in Afrikaans, EngelsGa naar voetnoot2 en Afrika-talen. Steeds meer Zuid-Afrikaanse letterkundigen vragen zich dan ook af waarom deze scheidingen nodig zijn. Aan tal van Zuid-Afrikaanse universiteiten worden ‘departementen’, die zich voorheen afzonderlijk specialiseerden in taal- en letterenstudies in Afrikaans en Nederlands, Afrika-talen, Engels en Europese talen zoals Frans en Duits, samengevoegd in ‘scholen’ of ‘programma's’. Dat leidt tot grotere

[pagina 140]
[p. 140]

interdisciplinariteit en nieuwe invalshoeken. Bovendien is de vraag naar overleving voor alle taalinstituten, óók voor de vroeger zo bevoorrechte departementen Afrikaans en Nederlands, nu de politieke maar vooral ook de economische mat onder hen is uitgetrokken, van groot belang. Een verruiming van het studiegebied is dus niet alleen thematisch verrijkend, maar ook om strategische redenen vaak noodzakelijk. Zo pleitte de nieuwe hoogleraar Afrikaanse letterkunde aan de Universiteit van Pretoria, Hein Willemse, in juli 2001Ga naar voetnoot3 voor het nastreven van ‘een ruimere curriculum-beschouwing, een ruimere Afrikaansheid, maar ook een ruimere Zuid-Afrikaansheid’. ‘Die grootste uitdaging in die ontplooiing van 'n Departement Afrikaans in ons tydsgewrig is om weg te beweeg van 'n verkalkte letterkundige praktyk’, zei hij.Ga naar voetnoot4

Dat betekent een doelbewuste verbinding met andere Zuider-Afrikaanse, Afrikaanse en internationale tradities en een verbreding van onderzoekspraktijken. Vruchtbare verbintenissen tussen het Afrikaanse literaire domein en Nederland en Vlaanderen moeten zeker zo blijven, gezien de talige en historische contacten. Behalve met ‘het centrum’ van de neerlandistiek moet het contact echter worden uitgebreid naar de waaier van postkoloniale literaturen die in het Nederlands is geschreven en werk van de nieuwe Nederlandse migranten-auteurs. Een ontwikkeling van deze contacten heeft de Taalunie dan ook de afgelopen jaren tot stand helpen brengen met het financieren van schrijversreizen, ‘werkwinkels’ en congressen. De uitspraak van Vernon February (1991, 10) wordt steeds meer bewaarheid:

Ek betoog vandag dat die studie van Nederlands [...] nie losgekoppel moet word van Afrikaans nie, maar anders benader moet word op grond van die feit dat in Suriname, de Nederlandse Antillen en in Indonesië daar ‘swart’ skrywers,
[pagina 141]
[p. 141]
digters en wetenskappers is wat deur hulle liLerêre corpus die Nederlandse taal en letterkunde op 'n opwindende wyse ‘maatschappelijk relevant’ kan maak.

Neerlandici wereldwijd met kennis van en een nieuwsgierigheid naar meer dan de Europese canon kunnen een grote rol spelen in het leggen van deze verbanden.Ga naar voetnoot5 Bovendien meen ik dat de neerlandistiek gebaat kan zijn bij een vergelijking van de inbedding van deze boeken in een nationale literatuurgeschiedschrijvingGa naar voetnoot6 met Nederlandstalige literatuur geschreven door ‘nieuwe Nederlanders’ zoals Kader Abdolah, Yasmin Allas, Abdelkader Benali, Hafid Bouazza, Nilgün Yerli en vele anderen.

2. Ampie en Jim in het licht van Saids ‘Reflections on exile’

Mijn titel, ‘Ampie aan de Amstel’ refereert aan een Zuid-Afrikaans. personage dat in een drietal romans, geschreven door de van oorsprong Nederlandse schrijver Jochem van Bruggen (1881-1957) de hoofdrol speelt.Ga naar voetnoot7 Ampie komt uit een versukkeld gezin maar vindt een onderkomen op de pastorale ‘plaas’ van oom Kasper Booysen. Telkens wordt Ampie onrustig en probeert hij hogerop te komen door zijn bekende omgeving te verlaten. Hij gaat zijn heil dan enkele kilometers verderop zoeken in ‘volksvreemde’ omstandigheden die door de schrijver als maatschappelijk-verloederd worden voorgesteld. Van Bruggen construeert deze omstandigheden in zijn Ampie-trilogie om volop sociaal-didactisch commentaar te kunnen leveren en zijn lezers te waarschuwen voor de ‘gevaren’ van Blikkiesdorp en de diamantdelverijen waar ‘uitlanders’ het meestal voor het zeggen hebben en erop uit schijnen te zijn de goedhartige maar opportunistische Ampie een poot én zijn ziel uit het lijf te draaien.

[pagina 142]
[p. 142]

Vaak openen woordspelingen perspectieven. Ik kwam op de titel ‘Ampie aan de Amstel’ níét omdat ik meteen in de gaten had dat er vruchtbaar vergelijkingsmateriaal ligt tussen de omzwervingen van personages uit de vroegste Afrikaanstalige literatuur en die van een postmodern en post-apartheid Zuid-Afrika. Niet omdat de eerste oplagen van de Ampie-boeken in Amsterdam zijn uitgegeven.Ga naar voetnoot8 Óó niet omdat het Amstelkanaal voorbijvloeit aan de Stadionkade waar Elisabeth Eybers woont. Ik kwam er op omdat ik op zoek was naar een woordspeling op het bekende ‘Jim goes/comes to Joh'burg’-thema in de Zuid-Afrikaanse literatuur.Ga naar voetnoot9 Ik zie namelijk geen reden waarom blanke personages die van het platteland verdreven werden door armoede of omdat zij op zoek gingen naar nieuwe ervaringen, steeds apart gezet moeten worden van de Jims die om soortgelijke redenen hun rurale achtergrond verlieten. Keuzemomenten, uitdagingen, heimwee en verlangen komen in al deze boeken voor. Daarom dan ook dat ik de zwalkende ‘Ampies’, wiens avonturen meestal in het Afrikaans worden beschreven, en de zwervende ‘Jims’, wiens avonturen in zowel het Afrikaans als het Engels beschreven zijn, in een gezamentlijker traditie wil plaatsen. Mijn titel wil dus langs een associatieve weg een brug slaan naar de literatuurbenadering waar ik een voorstander van ben: dat er zoveel mogelijk relevante kruisverwijzingen tussen de representaties van verwante verschijnselen gemaakt moeten worden in de Zuid-Afrikaanse letterkunde.

Wij als onderzoekers hebben allemaal onze voorkeuren en specialiteitsgebieden maar het lijkt me onjuist en verarmend ons te beperken tot de literatuur van één taalgroep, van één kleurgroep, van één tijdvak. Ik wil daarom langs een vergelijkende weg wijzen op overeenkomsten tussen het werk van oudere blanke schrijvers zoals Louw en Eybers,Ga naar voetnoot10 romans die een

[pagina 143]
[p. 143]

binnenlandse migratieproblematiek aan de orde stellen (waarin de Ampies en de Jims bij uitstek figureren), het werk van de voornamelijk zwarte exile-schrijvers,Ga naar voetnoot11 en het thema van intercontinentale migratie waarmee postapartheid Zuid-Afrikaanse literatuur zich steeds meer bezighoudt.Ga naar voetnoot12

Ik voel mij hierin ondersteund door Edward Said die in zijn artikel ‘Reflections on exile’ (1984) heeft geschreven dat in de bestudering van literaire teksten meer aandacht geschonken moet worden aan de geestelijke implicaties en de verbeelding van de ervaring van migratie dan aan de politieke of zelfs economische omstandigheden die de aanleiding daartoe waren. Said heeft het voornamelijk over schrijvers, maar hij meent dat ieder die niet naar zijn of haar land van herkomst terug kan keren, om wat voor reden dan ook, een balling genoemd mag worden. Said (1984, 166-167) maakt formeel wel onderscheid tussen ballingen (exiles), vluchtelingen (refugees) en uitgewekenen (expatriates en émigrés), maar fysieke aanpassingsproblemen en talige isolatie vormen een ingrijpend aspect in het leven van al deze mensen. Uiteraard is er een hemelsbreed verschil tussen mensen die de keuze hebben terug te gaan naar hun land en zij die dat niet hebben, maar waar het hier dus vooral om gaat is het gemeenschappelijke probleem van representatie. Zoals zal blijken in de volgende afdeling ervaren zelfs ‘vrijwillige’ landverlaters hun buitenlands verblijf als ballingschap.

3. N.P. van Wyk Louw en Elisabeth Eybers in Amsterdam

Begin 1950 vertrokde meest vooraanstaande Afrikaanstalige dichter van dat moment, N.P. van Wyk Louw uit Kaapstad naar Amsterdam. Als buitengewoon hoogleraar gaf hij colleges aan de Gemeentelijke Universi-

[pagina 144]
[p. 144]

teit over ‘de Afrikaanse beschaving in het algemeen en de Afrikaanse taal en letterkunde in het bijzonder’. Daar zou hij de ‘vrugbaarste periode’ van zijn leven doorbrengen en ervaarde hij een ‘groter geestelikheid’ dan voorheen in Zuid-Afrika (Kannemeyer 1978, 379). De bundel Nuwe verse (1954) met de serie ‘Klipwerk’-geditchten en zijn magistrale bundel Tristia (1962) zijn grotendeels in Amsterdam geschreven. In ‘Voorspel 1950’, het aanvangsgedicht van Tristia, neemt hij afscheid van ‘die Bolandse wêreld’, van de Kaap, ‘met sy wyn, somer en son’ (Kannemeyer 1978, 426) en stelt de ‘jare donkerte’ van Nederland in het vooruitzicht. De titel Tristia refereert aan Ovidius, aan de klaagliederen die deze schreef aan Romeinse vrienden vanuit zijn ballingsoord aan de Zwarte Zee. Louws bundel wordt óók beheerst door een oppositie tussen ‘die warmte van die aardse en die lyflike, teenoor die koue van die gees’ (Van Vuuren 1989, 108). Wat zijn magnum opus zou blijken te zijn, is ondenkbaar zonder zijn Amsterdams verblijf. Dat wat hij als ‘ballingschap’ ondervond, scherpte hem voor wat Said een ‘contrapuntale’ ervaring noemt: de gelijktijdige bewustzijn van zowel zijn onmiddellijke Europese omgeving als van zijn land van herkomst. Die ervaring maakte van hem een groter dichter dan hij al was. In 1958 ging hij terug naar Zuid-Afrika en schreef in Johannesburg weliswaar vijf drama's, maar nooit evenaarde hij tijdens de laatste twaalf jaar van zijn leven - hij was toen hoogleraar aan de Universiteit van de Witwatersrand - tot aan zijn dood in 1970 het creatieve hoogtepunt dat hij had bereikt in Amsterdam.

Over de invloed van Amsterdam op het werk van Elisabeth Eybers kan hetzelfde gezegd worden. Na een succesrijke start als dichteres in Zuid-Afrika, ging zij in 1961 in Amsterdam wonen. Haar vijf ‘Zuid-Afrikaanse’ bundels werden vooral gewaardeerd vanwege de ‘vrouwelijke stem’ die erin doorklonk, voor de ‘vrouwelijke aanvulling’ die zij was bij de ander dichters van de generatie Dertig. Hoe minder specifiek ‘vrouwelijk’ haar werk echter werd in de daaropvolgende Amsterdamse bundels - dat hing voornamelijk samen met haar verwoording van ballingschap-emoties zoals vervreemding, buitenstaander zijn, heimwee - des te minder legden critici de nadruk op haar ‘vrouwelijke’ bijdrage. Zij werd steeds meer om gender-neutralere, om ‘universele’ redenen geprezen (Jansen 1998, 100). Kees Fens (1991) stelde het zeifs als volgt:

Zij bleef haar persoonlijke geschiedenis verwoorden, maar zij kreeg voor de geschiedenis gelijk van de hele haar omringende
[pagina 145]
[p. 145]
wereld en tijd, misschien enigszins op de spits gezegd: zij komt in een wereld terecht die zich mannelijk gedraagt. De gelegenheid maakte haar tot een groter dichter.

In 1991 ontving zij de meest prestigieuze Nederlandse literaire toekenning, de P.C. Hooft-prijs. In haar dankwoord verwees zij naar haar aankomst in Nederland in 1961: ‘Ek het die eerste maande letterlik weggeteer van verlange na Suid-Afrika. Ek het aan den lyve kennis gemaak met die etimologie van die woord ellende wat kan teruggevoer word na sy oerbetekenis van 'n ander land, met ander woorde ballingskap, vervreemding, die ergste wat 'n mens kan oorkom’ (Dubois 1991, 21). Zij heeft altijd volgehouden dat niemand haar verplicht had om weg te gaan, dat zij Zuid-Afrika ‘[...] moes verlaat/ nie om jou domheid maar om eie seer’. Met verloop van tijd gingen de ‘voordelen’ van deze zelfopgelegde ballingschap steeds meer overheersen. Haar oeuvre is niet meer weg te denken zonder de gelijktijdige aanwezigheid van een omringende Amsterdamse realiteit en de ‘Kaapse draai’ die ze steeds van daaruit blijft ‘gooien’.Ga naar voetnoot13 Haar gedicht ‘Voetjie vir voetjie’ geeft goed aan dat de werkelijkheden ‘uit’ en ‘tuis’ een uitwisselbare en gelijktijdige aanwezigheid hebben. Het gaat er vooral om dat zij zich schikt, ook nu op hoge leeftijd, in een immertijdelijke situatie van ‘uit’ én ‘tuis’ te zijn op één en dezelfde plek:

 
Voetjie vir voetjie word mens immigrant ...
 
Toevallig uit, toevallig tuis, gestrand
 
op hierdie teennatuurlike terras
 
sonder om ooit onloënbaar aan te land.
[pagina 146]
[p. 146]

4. Breyten Breytenbach als ‘binnenstebuiten’ schrijver

De creatieve kracht en de allure van een ‘binnenstebuiten’Ga naar voetnoot14 schrijver kan in de Zuid-Afrikaanse letterkunde zeer goed gedemonstreerd worden aan het werk van Breyten Breytenbach.Ga naar voetnoot15 Hoe was het mogelijk dat hij zo een statuur kon verwerven in de Zuid-Afrikaanse wereld? Zijn gedichten zijn overrompelend in hun Zuid-Afrikaansheid, in hun beeldende zeggings-kracht, maar ze zijn mede zo prachtig omdat de schrijver zoveel jaren in Europa in ballingschap heeft geleefd. In Parijs stond hij open voor een scala aan indrukken en stijlen van metaforiek die ongehoord waren in Zuid-Afrika, hij had contact met de rest van de wereld in een tijd toen Zuid-Afrika steeds meer in een cultureel isolement verkeerde. Breytens positie in de Afrikaanse literatuur werd steeds interessanter en soms ook geromantiseerd. Hij was de ‘verloren zoon’ waar iedereen naar verlangde.

Het gedicht ‘Tot siens, Kaapstad’ uit Kouevuur (1974) is tegelijk één van de schrijnendste en de mooiste gedichten die ik ken. Breytenbach schreef het toen hij in februari 1967 aan boord van het schip S.S. Imperio in Tafelbaai was. Hij had geen visum om aan land te gaan samen met zijn vrouw die door de Zuid-Afrikaanse regering als niet-blanke was geclassificeerd. Het was dus voor het ‘gemengde’ echtpaar verboden samen voet aan wal te zetten en met elkaar de als blank geklassificeerde ouders van Breytenbach in zijn geboortestreek te bezoeken. Het gedicht is aan Kaapstad gericht. Hieruit een fragment:

 
fraaiste kaap in die hele omtrek
 
geelste son in die heel halfrond
 
blouste wind in watter land ook
 
beskawingswrak met jou rotte nog aan boord
 
en die dood in die water
 
my kaap, kaapgod, menskaap, hartlief
 
onttrek jou nou tog heeltemal
 
versluier in die sprankeling van traangrys pêrels
 
maar ek sal my oë terug stuur
[pagina 147]
[p. 147]
 
oor seisoene se spergebiede en afstande se lugkannonne
 
in die oorgehaalde kele van seemeeue
 
om diep en rou in jou mosselskulp-oogkaste te
 
bombardeer
 
jou wou ek tot 'n wond aan die wind opbring
 
en jy het kaap bly bly

Wanneer Breytenbach enkele jaren later uiteindelik wel toestemming krijgt om voor drie maanden naar Zuid-Afrika te gaan, schrijft hij verheugd op Kerstnacht 1972 in Parijs dat hij naar ‘huis’ gaat (B.B. Lasarus 1976, 10-12):

‘Huis’ toe? Hoe lank sleep ek nou reeds my ‘huis’ met my mee? Hoe dik is die kors op my rug, die skilpad se dop - 'n gevoellose nael? Op enkele weke na sal dit dertien jaar wees. Maar wat sal ek daar vind? Watter vergane ek sal ek daar ontmoet. Hierdie afstand, hierdie afwagting, die lang winter, is nou my enigste vertroude, my tuiste. En dit wat daar is het 'n onderbewuste geword, 'n toegegroeide wond, 'n herinnering, 'n verlede en 'n toekoms, die bloudruk van 'n droom, die Paradys. O, geliefde onbekende, o vreemde beminde ...Ga naar voetnoot16

Hij vraagt zich af of de dertien jaar alleen maar een ‘kort en ylende droom’ was, ‘'n Nagwaak tussen sonbreek en môre?’

Hoe lank was dit nie, en tog, hoe gou het dit verbygesnel! En nou is ek net die som van daardie dertien jaar. Ek is 'n Fransman en ek gaan na Afrika, my wrede moeder; ek is 'n landlose en ek gaan soek na waar my veiligheid was toe ek nog nie van veiligheid geweet het nie.

[pagina 148]
[p. 148]

Pal voordat het vliegtuig nit Parijs opstijgt anticipeert hij zijn ‘seisoen in die paradijs;’: ‘Die oorgang tussen winter en somer, lewe en dood, Europa en Afrika, syn en vervreemding, kastrasie wat die ballingskap is en integrasie.’

‘Afrikaans is 'n baster-taal en ons is 'n baster-volk.’Ga naar voetnoot17 Dat waren de woorden waarmee Breytenbach injanuari 1973 zijn Kaapstadse gehoor schokte maar ook verrukte. Hij sprak toen, zoals hij zei, uit albei vuiste, voor een groot Zuid-Afrikaans publiek dat hem nooit eerder in levende lijve had gezien. Uiteindelijk was hij, een inmiddels gevierde dichter, in het land, met aan zijn zij zijn in Vietnam geboren vrouw Yolande. De meer dan vijfhonderd mensen die tijdens dat roemruchte Sestiger-congres aanwezig waren, juichten hem toe. Dat was fantastisch, ongehoord, want welke zogenaamd wit-geklassifiseerde Zuid-Afrikaan wilde destijds weten dat hun taal een bastaardtaal was, dat zij bastaarden waren. In die tijd kreeg zo ongeveer ieder blank kind met de paplepel ingegoten datje niet alleen jezelf maar ook Je taal ‘suiwer’ moest houden. ‘Onsuiwerheid’ en het woord ‘bastaard’ werden geassocieerd met alle stigma's en trauma's waarmee de immorele apartheidswetten Zuid-Afrikanen nog meer dan een kwarteeuw zouden treiteren. Het gejuich dat opsteeg na Breytenbachs lezing getiteld ‘'n Blik van buite’, Ga naar voetnoot18 werd ingegeven door opluchting. Bastaardzijn mocht.

Ik verstout mij om te vermoeden dat indien Breytenbach het theoretische woord ‘hybriditeit’ had gebruikt in plaats van ‘basterskap’ dan was de emotionele impact van zijn lezing veel minder geweest. Zuid-Afrikanen moesten recht voor zijn raap van een binnenbuitenstaander die prachtig kon formuleren, de les gelezen worden: jullie hoeven niet zo angstvallig vast te klauwen aan stambomen die alle kleur proberen weg te stoppen en te vermijden; zo angstvallig de grenzen bewaken is onzin. Veel blanke Afrikanen zijn tijdens het bezoek van het echtpaar Breytenbach voor het eerst onder

[pagina 149]
[p. 149]

de indruk gekomen van de onmenselijkheid van de apartheidswetten in dat specifieke geval. Het zou jammer genoeg nog erg lang duren voordat zij in algemenere zin de wetgeving zouden aanklagen.

Homi Bhabha heeft jaren later de term en conditie van hybriditeit theoretisch uitgediept en als bevrijdend omschreven. Er wordt vruchtbaar gebruik gemaakt van zijn inzichten.Ga naar voetnoot19 Binnen de koloniale context vervormt en verplaatst hybriditeit, volgens Bhabha, alle terreinen waaruit discriminatie en dominantie voortvloeien. De bastaard of hybride verbreekt de symmetrie en dualiteit tussen zelf en ander, en tussen binnen en buiten (Bhabha 1994, 112, 116). In dit proces is de rol van mensen van ‘buiten’, mensen die grenzen oversteken, onmisbaar. De emanciperende functie die Bhabha aan hybriditeit toekent ligt daarom ook ten grondslag aan zijn opmerking dat ‘the truest eye may now belong to the migrant's double vision’ (Bhabha 1994, 5). Alhoewel Bhabha ervan beschuldigd wordt dat hij de positie van de hybride romantiseert, is mede dankzij zijn theorieën, een grensbestaan niet meer zo verdacht.

Dit sluit aan bij mijn voorkeur voor de theorie van transmigratie in plaats van de gebrukelijke assimilatie-theorie. Laatsgenoemde theorie gaat namelijk uit van de veronderstelling dat migranten zo ongeveer alles moeten kwijtraken, dat zij de zekerheid (‘vestiges’) van hun voormalige culturen verliezen en zich dus altijd in een staat van inadequaatheid bevinden wanneer zij hun thuisland verlaten. De theorie van transmigratie, het ‘transnationale perspectief’, is meer complex want die gaat er niet automatisch van uit dat migranten de cultuur van hun geboorteland opgeven in een poging ten volle de cultuur van him nieuwe omgeving te

[pagina 150]
[p. 150]

adopteren. Volgens deze theorie behouden zogenoemde transmigranten dankzij een complex web van interacties regelmatig contact met hun families, vrienden en buren in het land van herkomst, ze behouden en reproduceren/produceren sociale verwantschappen die politieke, culturele en geografische grenzen overbruggen. Transmigranten leiden dubbellevens. De kenmerken daarvan zijn tweetaligheid, het pendelen tussen twee polaire culturen, het hebben van huizen in twee landen en het aanhangen van politieke, economische en culturele betrekkingen die hun aanwezigheid in twee landen noodzaken. In dit licht bezien zijn conventionele opvattingen over ballingen - en dit sluit alle categorieën mensen in die Said hierboven heeft omschreven - voor transmigranten dikwijls onvolledig, niet toereikend. Vanwege het feit dat transmigranten dualistische relaties hebben en actief hun meervoudige identiteiten construeren, zijn de noties van verlies en (meestal tot mislukking gedoemde pogingen tot) assimilatie irrelevant geworden.Ga naar voetnoot20

Nu er anno 1990 geen externe reden meer is voor Breytenbach om buiten het land te wonen, blijft hij toch kiezen voor de steeds verschuivende randpositie van de nomadische reiziger,Ga naar voetnoot21 blijft hij een luis in de pels. Hij spreekt wel, uiteraard uit ervaring, nu van een wereld voorbij ballingschap. Volgens hem impliceert ballingschap altijd een staat van wachten en daarom spreekt hij nu van een middelwereld die bevolkt wordt door wat hij ‘the bums of the Global Village’ noemt - de daklozen van het werelddorp. Hij heeft het over ‘the position of being neither here nor there: you can neither return to where you came from nor will you ever be integrated in the place you fled to’.Ga naar voetnoot22

Zonder haar verdriet van tweespalt, verlangen en eenzaamheid te willen verheerlijken, is het opvallend dat ook Eybers in Amsterdam prijs stelt op wat zij de ‘weelde van heimwee’ noemt, het gevoel ‘ingeslote en vrij’ te zijn, zich in een positie te bevinden waarin ze 'elke nag [teruggetregter word] na my geboorteland, ‘sodra ek kans kry gou 'n Kaapse draai beskryf’. Wanneer Breyten zichzelf beschrijft als een ‘Fransman met een

[pagina 151]
[p. 151]

spraakgebrek’ of wanneer Eybers in een gedicht Nederlandse vrienden op de hak neemt die haar ‘hulp van een logopedis’ aanraden, weten wij hoe makkelijk hij voor Fransman of zij voor Nederlandse had kunnen doorgaan, dus hadden kunnen kiezen voor assimilatie. Zij kozen en kiezen er echter steeds voor hun vreemdelingenstatus niet te verbergen. Een spoor van hun taal van herkomst houden zij in de Europese wereld intact. Zij handhaven zich zo goed en zo kwaad als gaat in de nieuwe omgeving, bewust van het feit dat ‘elke woord wat emigreer risiko's riskeer’. Mede als gevolg daarvan blijven zij alert en creatief.

In tegenstelling tot transmigranten die ervaringen van transnationaliteit beschrijven waarin zij menen juist niets te kort te komen, niet bejammerd hoeven te worden, proef ik bij Breytenbach een gevoel van gemis, van verdriet omdat hij meent nergens echt bij te horen.Ga naar voetnoot23 Opluchting over onthechting en verlangen naar verbondenheid, afstand en verbintenis, zijn dan ook twee zijden van eenzelfde medaille. Dat zijn ‘hart’, zijn ‘wezen’, wel een plaats heeft, drukt Breytenbach daarom steeds en consequent uit in termen van hybriditeit in een Zuid-Afrikaanse context. Zo schrijft hij in Dog heart (1998) voor een ‘globaal’ internationaal publiek in een Engels dat geïnspireerd is door zijn ‘lokale’ Afrikaanse metaforiek, met duidelijke verwijzingen naar zijn eigen ‘traditie’: ‘The heart will always be a Boland

[pagina 152]
[p. 152]

bastard’. Hierin klinkt zijn Kaapstad-toespraak uit 1973 mee, maar ook één van zijn beroemdste gedichten: ‘my hart is in die Boland/en niks kan dit ontwy nie’ (1972), nu vertaald als ‘my heart is in the Boland/and nothing can profane it’ (Breytenbach 1998, 31).

5. Artikelen over thuiskomst en vertrek

Zuid-Afrikaanse critici zijn na 1990 steeds dwingender uitgedaagd tot deelname aan mondiale debatten over diaspora, identiteit en globalisering. De afgelopen tijd is een aantal artikelen verschenen waarin zij de plaats onderzoeken van schrijvers en personages die zich blootstellen aan de risico's van geografische grensoverschrijding.

Zo onderzoekt Rob Nixon in ‘Refugees and homecomings: Bessie Head and the end of exile’ (1994) de rol van teruggekeerde exile-schrijvers, terwijl David Bunn in ‘“Some alien native land”: Arthur Nortjé, Literary History, and the Body in Exile’ (1996, 34) zelfs van mening is dat exile het centrale probleem van Zuid-Afrikaanse literaire geschiedschrijving is.Ga naar voetnoot24 John Noyes beschrijft in ‘Departing, returning and longing for home - narration and the pathos of nation’ (1997) de begrippen individu en volk voor de Zuid-Afrikaanse situatie door middel van de dialectiek van ‘home’ of geboorteplek, afstand en verlangen. Volgens Noyes heeft de geografische en sociologische plaats van oorsprong een tweeledige toepassing: het heeft betrekking op de identiteit van het individu enerzijds, en op de identiteit van het individu als nationaal subject, anderzijds. Het nationale terrein beslaat dus niet alleen een geopolitieke ruimte, maar is ook een subjectieve ruimte. De vloeibare grens tussen thuiskomst en vertrek is onderliggend aan een herdefiniëring van identiteit.Ga naar voetnootn25

[pagina 153]
[p. 153]

In de maartuitgave van Stilet 2001 zijn drie artikelen verschenen waarin migratie aan bod komt. Karin Catell houdt zich, met verwijzing naar Noyes, vooral bezig met recente identiteitsdebatten in haar artikel ‘Tuiskoms en vertrek: Die soeke na Afrikaner-identiteit’.Ga naar voetnoot26 In ‘Weggaan of bly? Die historiese tydbelewing van Rudolf Dreyer (F.A. Venter), Lucy Lurie (J.M. Coetzee) en Carla Hattingh (Karel Schoeman)’ wijst P.J. du Toit erop dat de romans Bedoelde land, Disgrace en Na die geliefde landGa naar voetnoot27 bij deze vragen aansluiten en aan de Zuid-Afrikaanse lezer een veelheid aan geselecteerde feiten bieden, sporen, zoals Hutcheon (1991, 57-58, 74-76, 92) ze zou noemen, van tijdperken van hoogspanning uit de Zuid-Afrikaanse geschiedenis: de Groot Trek rond 1838, apartheid en postapartheid. De personages worden als eenlingen en buitenstaanders in hun ‘kleingeskiedenisse’ getekend (vergelijk Van Heerden 1997, 44, 102 zoals geciteerd door Du Toit 2001, 33). Wat wel duidelijk is, is dat de vragen die deze boeken opwerpen in een Zuid-Afrikaanse omgeving waarin zoveel mensen migreren, veel grotere geldigheid hebben.Ga naar voetnoot28 Omdat lezers zo indringend worden geconfronteerd met de dilemma's van de personages, vraagt Du

[pagina 154]
[p. 154]

Toit zich af of de romans de kwaliteit van refiguratie hebben. Zijn ze ertoe in staat om de wereld van de lezer te herstructureren, verwachtingen om te keren, horizonnen te verschuiven? Geen van de auteurs pretendeert om makkelijke oplossingen te hebben. Herman Wasserman bespreekt in zijn artikel ‘Bevryding en beklemming: postkoloniale distopie en identiteit in enkele resente Afrikaanse teksten’ een aantal andere personages die ook geconfronteerd zijn met de vraag of zij wel of niet zullen emigreren.Ga naar voetnoot29

6. Postapartheid romans over kiezen en niet-kiezen tussen wegblijven en terugkeer

In het kort wil ik wijzen op enkele romans die in het vertoog van (trans)migratie passen waarin romanpersonages vanuit een verblijf in het buitenland terugkeren naar Zuid-Afrika. De overstap naar het andere land is dus reeds gemaakt, maar tijdens bezoeken aan Zuid-Afrika doen zich nieuwe keuze-momenten voor. Wat mij opvalt is dat de bezoeken over het algemeen sterk bepaald worden door familie-omstandigheden, een aanduiding van de nauwe verbintenis die de meestal zeer jonge migranten nog met hun land van herkomst hebben.Ga naar voetnoot30 In zekere zin vinden wij hier een voortzetting en een omkering van de oude plaasromandichotomie tussen stad en platteland, toen personages die weggingen van het platteland dat deden uit protest tegen een oudere generatie. Zij verzetten zich toen tegen een als beklemmend ervaren patriarchale druk of tegen veranderende omstandigheden zoals een depressie of verouderde boerderijpraktijken die hen om economische redenen dwongen geld in de stad te gaan verdienen, vaak ook voor de achterblijvenden.

Karel Schoemans roman Na die geliefde land (1972) geldt als het belangrijkste voorbeeld van deze soort romans. Schoeman heeft zelf elf jaar in het buitenland gewoond en hij plaatst zijn personages vaak voor beslissingen over de vraag of zij in Zuid-Afrika willen blijven. George keert na een niet nader gepreciseerde revolutie terug naar Zuid-Afrika om

[pagina 155]
[p. 155]

te beslissen wat er gedaan moet worden met de boerderij die nog steeds in het bezit is van zijn moeder die aan het meer van Genève woont. Zijn ouders zijn lang geleden naar Zwitserland vertrokken. Zijn vader ging als beroepsdiplomaat de ‘oude bedeling’ in het buitenland vertegenwoordigen. Het is opmerkelijk dat Schoeman George ‘buiten de verdenking van een weloverwogen emigratie wil[de] stellen [...]. Schoeman houdt zijn personage als het ware in een schuldeloze toestand die niet bezoedeld wordt door foutieve of juiste beslissingen. De identiteitsvorming van George komt pas in een stroomversnelling wanneer hij in Zuid-Afrika gedwongen wordt zelf tot een besluit te komen of hij daar zal blijven of niet (Koch 2003, 261-262). Alle andere personages zijn voor de duur van zijn bezoek óók gevangen in de draaikolk van de vraag wat George zal doen. Na die geliefde land blijft tot op de dag van vandaag een actueel en bijzonder confronterend boek voor Zuid-Afrikaanse lezers.Ga naar voetnoot31

In André P. Brinks roman Sandkastele (1995) keert het jonge meisje Kristien Muller van haar zelfopgelegde ballingschap in Londen terug naar de Kleine Karoo wanneer haar 103-jarige oma als gevolg van een brand-bomaanval op sterven ligt. Het is de vooravond van de eerste vrije verkiezingen van 1994 en Kristien bevindt zich tegen haar zin weer midden in het gezin en in een land vol spanning en tegenstrijdigheid. Vrij onberedeneerd, heel emotioneel, neemt Kristien het besluit in het land te blijven. ‘Ja. Ondanks alles. Ten spyte van alles. Dit is my plek dié’ (444). Zij vindt dat ze, ondanks al het geweld, gedwongen is te blijven, ‘omdat het moeilijker is. Omdat er werk is om te doen. Ter wille van anderen, maar ook ter wille van mezelf’ (446).

Rachelle Greefs roman Al die windrigtings van my lewe (1996) heeft ongeveer hetzelfde gegeven. Lea staat de afwas te doen in een Japans restaurant in Londen wanneer zij een telefoontje krijgt dat haar oma, 91 jaar, zopas gestorven is. Zij keert terug naar Zuid-Afrika voor de begrafenis. Krantenberichten over geweld worden letterlijk in de romantekst geciteerd. Lea's vader zegt tegen haar: ‘Misschien is het beter voor je als je terug overzee gaat. Ik had nooit gedacht dat ik mezelf dat tegen iemand zou horen zeggen, laat staan mijn eigen dochter’ (261). Enkele andere fragmenten zijn: ‘De eerste democratische verkiezingen zijn achter de rug. Die Nieuwe Regering regeert het Nieuwe Zuid-Afrika. Maar is er echt iets nieuws onder de zon? Mensen verlaten opnieuw - of is het nog steeds? -

[pagina 156]
[p. 156]

het land?’ (267). ‘In dezelfde week ontvangt Lea een briefje van haar tandarts waarin hij gedag zegt; hij is op weg naar Nieuw-Zeeland. Williams oudste broer, die al een tijdje in Canada zit, besluit niet terug te komen.’ (267). Wat zal Lea doen? Blijven of terugkeren?

In Eben Venters roman Ek stamel ek sterwe uit 1996 ontsnapt Konstant Wasserman aan de ‘verstarde levens’ van ‘zijn mensen’. Eerst verlaat hij de verstikkende omgeving van de boerderij waar hij opgroeide om in Johannesburg te gaan wonen, emigreert dan naar Sydney waar hij als kok werkt. Konstant doet aids op maar wordt door zijn vader en broer bijgestaan op zijn sterfbed waardoor een emotionele tuiskomst, zelfs op een andere continent, mogelijk wordt.

In Gillian Slovo's Red dust (2000) keert Sarah Barcant naar Zuid-Afrika terug nadat zij veertien jaar lang in New York als succesrijk aanklaagster heeft gewerkt. Net zoals in veel van de andere romans die ik ter sprake breng zijn er sterk autobiografische gegevens. In Slovo's verhaal is dat vrij gemakkelijk te verifiëren. Zij is immers de dochter van Joe Slovo en Ruth First, een befaamd blank echtpaar dat zich als lid van het Zuid-Afrikaanse Communistische Partij tegen de apartheid had verzet en in 1964 het land uitging. First werd in 1982 met een briefbom gedood in Maputo. Gillian Slovo (geboren 1952) heeft sinds haar twaalfde jaar in Londen gewoond en zij zal veel van haar eigen ervaringen in het boek hebben verwerkt. Het personage Sarah wordt naar haar geboortedorp, het plattelandsstadje Smitsrivier ‘ontboden’ door haar mentor, de advocaat Ben Hoffman, voor een zitting van de Waarheids- en Verzoeningscommissie (WVK). De identiteitskwesties van Zuid-Afrikanen die op het scherpst van de snee in dergelijke boeken moeten beslissen wat zij doen, waar zij permanent gaan wonen, vinden we ook hier. Op het sterfbed van Ben wil hij dat zij in het land blijft. Ze denkt dan:

Ze zou blijven. Een tijdje. Langer dan ze aanvankelijk van plan was geweest. Maar ze wist dat ze niet zo lang zou blijven als hij van haar wilde.
Dat ze hier weggevlucht was en zo lang was weggebleven, maakte haar duidelijk wat ze voorheen had geweigerd in te zien - dat dit land, hoe hard ze ook haar best deed om eraan te ontkomen, bepalend was voor wie ze was. Ze zou het, ongeacht waar ze was, met zich meedragen. [...] Terwijl ze door het raam naar buiten keek, nam ze de oude vertrouwde
[pagina 157]
[p. 157]
dingen in zich op, het verblindende licht, de scherpe, droge geuren, de zangerige uitwisselingen in de verte. Het gevoel van thuis zijn.
Ooit was het haar thuis geweest maar toch lonkte New York nu. Ze leidde een ander leven daar, een gewoon leven dat niet werd getekend door de contouren van heroïsme, opoffering en schuldgevoelens die zo'n vast onderdeel vormden van alles in Zuid-Afrika. Spoedig zou ze weer teruggaan. Daar twijfelde ze niet aan (348).

Empire settings van David Schmahmann uit 2001 gaat over een man die vanuit de Verenigde Staten terugkeert naar Durban in Zuid-Afrika waar hij in opdracht van zijn moeder en stiefvader die ook al in het buitenland wonen, het vermogen van het gezin dat nog in het land vastzit, gaat proberen door te sluizen naar een buitenlandse bankrekening. Hij gaat ook op zoek naar zijn eerste liefde, een zwart meisje. Destijds werd hij door zijn familie gedwongen het land te verlaten vanwege deze verboden liefde. De herinneringen, geuren en plekken raken hem hevig en tijdens een emotionele scène van weerzien en nieuwe verwachtingen, neemt hij toch de beslissing: ‘Ik ga naar huis’ (332), terug naar Amerika. Hij verlaat Durban halsoverkop, zijn koffer achterlatend in het Royal Hotel. Wanneer hij zijn Amerikaanse vrouw op het vliegveld terugziet, is het of hij opnieuw, maar nu op basis van zijn eigen keuze een begin moet maken. Hij beschrijft zijn wachtende vrouw zo: ‘Ze kijkt in de verte, als een vreemde die ik nooit ontmoet heb, die ik niet ken, die op iemand anders wacht, die niet van mij is. En dan draait ze haar hoofd om en ziet me. Hier ben ik. Helemaal voor haar. Helemaal voor haar’ (335).

Underground People (2002) van Lewis Nkosi speelt zich in de nadagen van de apartheid af. Anthony Ferguson keert na een jarenlange verblijf uit Londen terug naar Johannesburg wanneer zijn zuster gaat trouwen, maar ook omdat hij als vertegenwoordiger van een mensenrechten-organisatie wordt opgedragen langs die weg hopelijk onopvallend in het land te infiltreren op zoek naar een verdwenen anti-apartheidsactivist. Aan het slot van het boek bevindt hij zich stuntelig in het spervuur tussen politie en activisten. Ruw wordt hij door een kolonel De Kock verdreven met de woorden: ‘Go away from here, Ferguson. Go back to England. Go anywhere you like, but go away from here. Here you'll always get in the way. In South Africa war has only just begun’ (263).

[pagina 158]
[p. 158]

In Jo-Anne Richards' roman Sad at the edges (2003) keert Megan, een jonge vrouw die veel te jong was om mee te kunnen doen aan de struggle en zich daar altijd schuldig over voelt, terug naar post-apartheid Zuid-Afrika. Ze kijkt met de ogen van een buitenstaander, ‘brief exile had given you outsider's eyes’, denkt ze wanneer ze in Johannesburg rondrijdt. In een land waar iedereen schijnt te lijden aan een vorm van post-traumatische stress - vooral haar oudere nicht die zij altijd heeft benijd omdat die wel in detentie was en dus ‘struggle-credit’ had - is iedereen voortdurend bezig met de vraag of zij zullen emigreren of blijven.

7. Conclusie

In het licht van Benedict Andersons theorieën over het construeren van nationale identiteiten, is het van belang ons af te vragen wat het vertrek van alle Ampies naar de Amstel betekent voor de ‘verbeelde gemeenschap’ van de landen waar ze naar toegaan, maar ook, voor de verbeelde gemeenschap van het nieuwe Zuid-Afrika dat zij achter zich laten.Ga naar voetnoot32 In het zoeken naar antwoorden lijkt het mij van belang om de postapartheid gemigreerde auteurs en hun personages te plaatsen in een traditie van vertogen, een traditie die voor het oprapen ligt maar die nog veel meer inclusief kan worden geconstrueerd dan tot nu toe het geval was.Ga naar voetnoot33 Deze Zuid-Afrikaanse migrantentraditie bestaat uit de Ampies en Anna's, de Jabulani's, Jims en de Jane's die binnen Zuid-Afrika rondtrokken waardoor enorme socio-culturele verschuivingen tot stand werden gebracht, uit de politieke zwarte ‘exile-’schrijvers van wie Brink zei: ‘de afwezigen [...] bleven aanwezig in hun afwezigheid’ en uit de ‘binnenbuitenstaanders’ van de tweede helft van de twintigste eeuw zoals Eybers, Breytenbach en Wicomb. Ik meen dan

[pagina 159]
[p. 159]

ook dat de creatieve energie van schrijvers en personages die tijdelijk, gedeeltelijk of zelfs permanent buiten Zuid-Afrika leven en werken, een belangrijke invloed hebben op de cultuur van hun land van herkomst,Ga naar voetnoot34 maar ook in de Nederlandse cultuur en mondiale debatten over (trans)-migratie.

De recente artikelen en romans die ik hier kort besproken heb tonen netwerken van verhalen en waarheden, van toekomstperspectieven en herinneringen. Zij dragen op een indrukwekkende wijze bij tot de postapartheid geschiedschrijving van Zuid-Afrika. Wat in al deze boeken opvalt is dat de meeste schrijvers kiezen voor het realisme, dat er in de moderne boeken weinig sprake is van de didactiek die in de Ampie- en Jim-boeken zo overheersend was, en dat er telkens een sterke spanningslijn in de boeken is. In plaats van de typische crimi-vraag ‘who dunnit?’, overheerst hier, telkens tot op de laatste pagina, de vraag: ‘blijft het hoofdpersonage in Zuid-Afrika?’ De boeken zijn in vele gevallen niet vrij te pleiten van sentiment. En, het moet gezegd, ook ‘Voetjie vir voetjie’ en ‘Totsiens Kaapstad’, zijn gedichten die steeds onze emoties beroeren. Deze gedichten en boeken verwoorden de levens van Zuid-Afrikaanse (aspirant-)migranten die op het punt staan van aankomst of vertrek, die vaak in de ‘non-spaces’ van internationale vliegvelden hun boeken kopen om ze vervolgens te lezen tijdens intercontinentale vluchten. Voorlopig verwacht ik niet dat het element van sentiment - vooruitlopend op de ‘nostalgie-vraag’ waar andere diaspora-literaturen al lang mee te maken hebbenGa naar voetnoot35 - zelfs in deze post-moderne tijd echt zal verdwijnen. De dwingende en heftige emoties die in deze gedichten, romans, verhalen en ook een groeiende hoeveelheid ‘webwerven’Ga naar voetnoot36 speciaal bestemd voor Zuid-Afrikaanse ‘expats’, individueel

[pagina 160]
[p. 160]

maar ook collectief worden uitgewerkt, zijn kennelijk niet altijd door ironie en afstand te temmen. En volgens mij hoeft dat ook niet, als wij dat maar onder ogen zien.

Bibliografie

Anderson, Benedict: Imagined communities. Reflections on the origin and spread of nationalism. Londen en New York, 1991.
Augé, Marc: Non-places. Introduction to an anthropology of aupermodernity. Londen en New York, 1992/1995.
Bakhtin, M.M.: Speech genres and other late essays. Austin, Texas, 1986.
Beheydt, Ludo: ‘Vreemde ogen dwingen. Kroniek cultuur en maatschappij’. Neerlandica Extra Muros 41, 2, 55-62 (2003).
Bergh, Erik van den: ‘“Ik wilde het land graag loslaten, maar het land liet mij niet los.” Over Zuid-Afrikanen in Nederland’. Ineke van Kessel en Nina Tellegen (red.), Afrikanen in Nederland. Amsterdam en Leiden, 2000, 61-80.
Bergh, Erik van den: ‘Blik van buiten. Zuid-Afrikaanse literatuur in Nederland’. Stilet XII, 2, 63-76 (2000).
Bergh, Erik van den: ‘Breytenbach in Nederland. 17 juni 1972. De Zuid-Afrikaanse dichter Breyten Breytenbach ontvangt de Van der Hoogtprijs’. Rosemarie Buikema en Maaike Meijer (red.), Kunsten in beweging. Cultuur en migratie in Nederland. 1900-1980. Den Haag, 2003, 290-305.
Bhabha, Homi K.: The location of culture. Londen, 1994.
Botha, Elize: Oor die Afrikaanse prosa en ander opstelle. Kaapstad, 1980.
Breytenbach, Breyten: Kouevuur. Kaapstad, 1969.
[pagina 161]
[p. 161]
Breytenbach, Breyten: ‘Breyten kyk van buite en sien bastervolk’. Die Burger, 15 Februarie 1973.
Breytenbach, Breyten: Dog heart. (A travel memoir). Kaapstad, 1998. Vertaald als Hondenhart. Amsterdam, 1999.
Breytenbach, Breyten: ‘Reflections on identity. Interview with Marilet Sienaert’. M. Sienaert, The I of the beholder. Identity formation in the art and writing of Breyten Breytenbach. Kaapstad, 2001, 104-109.
Brink, André P.: Sandkastele. Kaapstad, 1995.
Bruggen, Jochem van: Ampie: Die natuurkind. Amsterdam, 1924.
Bunn, David: ‘“Some alien native land”: Arthur Nortjé, literary history and the body in exile’. World Literature Today 70, 1, 33-44 (1996).
Carter, Erica et al. (red.): Space and place. Theories of identity and location. Londen, 1993.
Catell, Karin: ‘Tuiskoms en vertrek: Die soeke na Afrikaner-identiteit’. Stilet XIII, 1, 11-19 (2001).
Chapman, Michael: Southern African literatures. Pietermaritzburg, 2003.
Coetzee, J.M.: Stranger shores. Essays 1986-1999. Londen, 2002.
Conradie, E.J.M.: Hollandse skrywers uit Suid-Afrika. 'n Kultuurhistoriese studie, Deel I (1652-1875), Pretoria, 1934.
Coombes, Annie E. en Brah, Avtar: ‘Introduction: the conundrum of “mixing”’. A. Brah en A. Coombes, Hybridity and its discontents. Politics, science, culture. Londen en New York, 2000, 1-16.
Dubois, Pierre H. et al.: P.C. Hooft-prijs voor poëzie 1991 aan Elisabeth Eybers. 's-Gravenhage en Amsterdam, 1991.
[pagina 162]
[p. 162]
Eybers, Elisabeth: Uit en tuis. Afrikaanse verse uit Amsterdam. Bloemlezing samengesteld door Ena Jansen. Amsterdam, 2001.
February, V.A.: Laat het ons ernst wezen: die verhouding Afrikaans-Nederlands. Intreerede: Belville, 1991.
Fens, Kees: ‘Benoemen als een vorm van vervreemden’. De Volkskrant, 18 februari 1990.
Fokkema, Aleid et al.: Identiteit en locatie in de hedendaagse literatuur. Hilversum, 2003.
Glick Schiller, N.: ‘Transmigrants and Nation-States: something old, something new in the US immigration experience’. G. Hirschman et al. (red.), The handbook of international migration. New York, 1999, 94-119.
Greef, Rachelle: Al die windrigtings van my wêreld. Kaapstad, 1996. Vertaald als Alle windrichtingen van mijn leven. Haarlem, 2002.
Hall, Stuart: ‘The question of cultural identity.’ S. Hall et al. (red.), Modernity and its futures. Cambridge, 1992, 273-325.
Heerden, Etienne van: Postmodernisme en prosa: vertelstrategieë in vyf verhale van Abraham H. de Vries. Kaapstad, 1997.
Hutcheon, Linda: The politics of postmodernism. Londen, 1991 (1989).
Huigen, Siegfried: De weg naar Monomotapa. Nederlandstalige representaties van geografische, historische en sociale werkelijkheden in Zuid-Afrika. Amsterdam, 1996.
Jansen, Ena: Afstand en verbintenis: Elisabeth Eybers in Amsterdam. Amsterdam, 1998. Zuid-Afrikaanse editie: Pretoria, 1996.
Jansen, Ena: ‘Redaksioneel. 'n Blik van buite’. Stilet XII, 2, vii-xii (2000a).
Jansen, Ena: ‘Notities over de weerklank van Zuid-Afrikaanse literaire vertogen’. Nederlandse Letterkunde 5, 3, 204-218 (2000b).
[pagina 163]
[p. 163]
Jansen, Ena: ‘Eva, wat sê hulle?’ Konstruksies van Krotoa in Suid-Afrikaanse tekste. Amsterdam, 2003.
Kannemeyer, J.C.: Geskiedenis van die Afrikaanse literatuur. Band 1. Kaapstad en Pretoria, 1978.
Klerk, Willem de: Afrikaners: kroes, kras, kordaat. Kaapstad, 2000.
Koch, Jerzy: Outsider onder de zijnen. Vormen van xenofanie in de Afrikaanse roman. Wrocław. 2002.
Kock, Leon de en Tromp, Ian: The heart in exile. South African poetry in English, 1990-1995. Londen, 1996.
Lasarus, B.B.: 'n Seisoen in die paradys. Pretoria, 1976.
Nixon, Rob: ‘Refugees and homecomings: Bessie Head and the end of exile’. G. Robertson et al. (red.), Travellers' tales. Narratives of home and displacement. Londen en New York, 1994, 114-128.
Nkosi, Lewis: Underground people. Kaapstad, 2002.
Noyes, John K.: ‘Departing, returning and longing for home - narration and the pathos of nation’. Tydskrif vir Literatuurwetenskap 13, 1 en 2, 21-37. (1997).
Richards, Jo-Anne: Sad at the edges. Somerset West, 2003.
Rooyen, Johann van: The new great trek. The story of South Africa's white exodus. Pretoria, 2000.
Said, Edward: ‘Reflections on Exile’. Granta: after the revolution 13, 157-172 (1984).
Safran, William: ‘Diasporas in modern societies: myths of homeland and return’. Diaspora 1, 1, 83-99 (1991).
[pagina 164]
[p. 164]
Safran, William: ‘Comparing diaspora's: a review essay.’ Diaspora 8, 3, 255-291 (1999).
Schmahmann, David: Empire settings. White Pine Press, 2001. Vertaald als De zondeval. Amsterdam, 2002.
Schoeman, Karel: Na die geliefde land. Kaapstad en Pretoria, 1972.
Sienaert, Marilet: The I of the beholder. Identity formation in the art and writing of Breyten Breytenbach. Kaapstad, 2001.
Slabbert, Frederik van Zyl: Afrikaner Afrikaan: anekdotes en analise. Kaapstad, 1999.
Slovo, Gillian: Red dust. Londen, 2000. Vertaald als Rood stof. Breda, 2000.
Toit, P.A. du: ‘Weggaan of bly? Die historiese tydbelewing van Rudolf Dreyer (F.A. Venter), Lucy Lurie (J.M. Coetzee) en Carla Hattingh (Karel Schoeman)’. Stilet XIII, 1, 20-36 (2001).
Veltkamp-Visser, Sief: ‘De eerste leerstoel Afrikaans in Amsterdam’. Zuid-Afrika 80, 4/5, 50-53 (2003).
Venter, Eben: Ek stamel ek sterwe. Kaapstad, 1996. Vertaald als Ek stamel ek sterwe. Amsterdam, 2000.
Viljoen, Louise: ‘Hartland en Middelwêreld: die hantering van die spanning tussen die lokale en globale in Breytenbach se Dog heart (1998)’. Tydskrif vir Nederlands en Afrikaans 9, 2, 168-184 (2002).
Visagie, Andries: ‘“Ik de kameleon”. Hibriditeit in Henk van Woerden se trilogie oor Suid-Afrika’. Tydskrif vir Nederlands en Afrikaans 9, 2, 185-200 (2002).
Vuuren, Helize van: Tristia in perspektief. Vlaeberg, 1989.
[pagina 165]
[p. 165]
Vuuren, Helize van: ‘Literatuur as moederland (Van Afrikaanse stadstaat na minderheid in 'n multitalige vrystaat’. Stilet X, 2, 77-94 (1998).
Wasserman, Herman: ‘Bevryding en beklemming: Postkoloniale distopie en identiteit in enkele resente Afrikaanse tekste’. Stilet XIII, 1, 69-87 (2001).
Wicomb, Zoë: ‘Shame and identity: the case of the coloured in South Africa’. D. Attridge et al. (red.), Writing South Africa. Literature, apartheid and democracy, 1970-1995, 91-107, 1998.
Willemse, Hein: Om te leef in Afrika: Oorlewing, saambestaan en die Suid-Afrikaanse letterkunde. Intreerede by die aanvaarding van die leerstoel in Afrikaans aan die Universiteit van Pretoria op 19 Julie 2001. (Ongepubliceerde typoscript is geraadpleegd.)
voetnoot1
Dit artikel is gebaseerd op een lezing die ik gaf tijdens het 15de IVN- congres, ‘Neerlandistiek de grenzen voorbij; literatuur zonder grenzen’, te Groningen op 25 augustus 2003. Ik schaar mij weliswaar bij degenen die Afrikaanstalige literatuur in een ruimer Zuid-Afrikaans perspectief willen onderzoeken en onderwijzen, maar voor een IVN-publiek vind ik het vanwege de taalverwantschap tussen Nederlands en Afrikaans vooral van belang op Afrikaanstalige teksten te wijzen. Met dank aan Pamela Pattynama en Erik van den Bergh voor suggesties.
voetnoot2
Ik beperk mij in dit artikel tot literatuur geschreven in Afrikaans en Engels, maar wijs de lezer wel op een rijke traditie van literaturen in Afrika-talen. Zie Ntuli en Swanepoel 1993.
voetnoot3
Tijdens zijn inaugurele rede zei hij verder: ‘Die krisis in Afrikaner-nasionalisme, 'n ontluikende Suid-Afrikaanse gesindheid en die vestiging van 'n globaliserende visie gaan in die afsienbare toekoms ook die ontplooiing van taaldepartemente beïnvloed’ (11).
voetnoot4
Homi Bhabha (1994, 9) noemde dit verschijnsel ‘the estranging sense of the relocation of the home and the world - the unhomeliness - that is the condition of extra-territorial and cross-cultural initiations’ (de vervreemdende zin van hervestigen van thuis en de wereld, dus de conditie van grensoverschrijding en ‘cross-cultural’ inlijving). Willemse pleitte voor een doelbewuste oppositionaliteit, een doorbreking van het doceren van de Afrikaanse canon.
voetnoot5
Het was dan ook zeer gepast dat Jerzy Koch uit Polen tijdens het IVN-congres een lezing gaf waarin hij Mijn zuster de negerin van de Nederlands-Antilliaanse schrijver Cola Debrot besprak in het licht van de Afrikaanse ‘plaasroman’.
voetnoot6
Zie Jansen 2000b.

voetnoot7
De Ampie-boeken zijn verschenen in 1924, 1928 en 1942. Zie Kannemeyer 1978, 183-194 en Elize Botha (1980, 150): ‘Ampie kan gesien word as 'n vroeë voorbeeld van die outsider in die Afrikaanse prosakuns’.
voetnoot8
Bij N.V. Swets & Zeitlinger.
voetnoot9
Het bekendste voorbeeld van de ‘Jim goes to Joh'burg’ thema is Alan Paton's Cry the beloved country, vertaald als Tranen over Johannesburg uit 1948. Andere schrijvers die deze thema onderzochten waren F.A. Venter met Swart pelgrimm, Peter Abrahams, Douglas Blackburn, W.C. Scully. R. Dhlomo en Laurens van der Post. In deze boeken staan zwarte personages centraal die naar de stad met zijn gevaren en verleidingen gaan. Zie Chapman 2003, 144n, 218n, 223, 228, 229, 362, 378, 453.
voetnoot10
De namen van Eugène Marais, C. Louis Leipoldt, Jan F.E. Celliers, Uys Krige, Jan Rabie, Sheila Cussons, Olga Kirsch, Karel Schoeman, André P. Brink, Abraham de Vries en tal van andere auteurs die voor kortere of langere tijd buiten Zuid-Afrika hebben gewoond, kunnen worden toegevoegd. Onder andere Emma Huismans, Marita van der Vyver en Eben Venter wonen thans in het buitenland.
voetnoot11
Ik verwijs hier naar onder anderen A.C. Jordan, Es'kia Mphahlele, Dennis Brutus, Bessy Head, Wally Serote, Arthur Nortjé, Lewis Nkosi. Zie het artikel ‘Refugees and homecomings: Bessie head and the end of exile’ van Rob Nixon.
voetnoot12
Dit zien we bijvoorbeeld in het werk van Zoë Wicomb en Achmat Dangor. Zij wonen onderscheidelijk in Schotland en New York. J.M. Coetzee is onlangs verhuisd naar Australië. Denk verder ook aan Christopher Hope, Dan Jacobson, Sheila Kohler, Lindsey Collen, Rina Sherman, Lauretta Ngcobo en Barbara Trapido. De stap om een verband te leggen met de Indische. Surinaamse en Antilliaanse literaturen alsook werk van ‘nieuwkomers’ in de Nederlandse letterkunde uit bijvoorbeeld Marokko ligt voor de hand.

voetnoot13
In ‘Identiteit’ denkt Eybers bij het zien van tien Nederlandse ‘speelgoeddier’-schapen die in een ‘omslote vierkant’, staan aan ‘30 000 000 vaal drawwers met stofdampe aan elke klou’ die zij zich van een Karoo-landschap herinnert. Naar aanleiding van de gelijktijdige aanwezigheid van realiteit en verbeelde werkelijkheid, van haar positie tussen ‘hier’ en ‘daar’, ‘nou’ en ‘vroeër’, eindigt het gedicht met een contemplatie die iedere migrant kent:
 
Ek mymer, met my elmboë op die hek,
 
Is hulle ook skape, watter ek is ek?
voetnoot14
‘Outsidedness’ is volgens Bakhtin (1986) een voorvereiste voor een creatief begrip van een andere persoon of van een andere cultuur.
voetnoot15
Zie Sienaert 2001 en het hoofdstuk door Van den Bergh in Buikema en Meijer 2003.
voetnoot16
De titel van zijn reisboek 'n Seisoen in die Paradys vindt men terug in dit fragment: ‘Dit word nie aan elke sterfling gegun om sy Paradys te vind nie. Die Paradys is die herinnerde onbekende. Vir my was dit 'n land, 'n aarde met mense en berge en see en geluide teen sononder: die einde van die wêreld, rook, vrugte, die bekende want onbesêfde manier waarop mense loop en loop oor 'n vlakte of tussen lemoenbome. Ek soek 'n eenvoud, ek wil 'n onskuldigheid weer ontdek, ek wil my eie skaduwee opsuig en 'n oneindigheid tegemoetgaan.’
voetnoot17
De Afrikaanse taal is niet alleen ‘van Europese herkomst’. Edith Raidt en andere taalhistorici hebben wel overtuigend aangetoond dat zeventiende-eeuwse Nederlandse dialecten voor 90% hebben bijgedragen tot het Afrikaanse woordenschat, maar ook dat de taal mede is ontstaan onder invloed van Portugees, Frans en Duits, Maleis en het Khois. Engels heeft vooral in de twintgiste eeuw en nu nog steeds een grote rol. Dat de historische taalkunde ook een constructie is, een verhaal dat verteld wordt door verschillende onderzoekers die een bepaalde visie uitdragen, kan zekerlijk in de historiografie van de Afrikaanse taalkunde worden aangetoond wanneer het werk van taalkundigen als Valckhoff en Den Besten vergeleken wordt met dat van Scholtz en Raidt.
voetnoot18
Zie mijn ‘Redaksioneel’ tot het speciale nummer van Stilet getiteld ‘'n Blik van buite’ (Jansen 2000).
voetnoot19
Het is vooral dankzij de invloedrijke publicaties van de postkoloniale theoreticus Homi K. Bhabha dat hybriditeit zoveel aandacht geniet. Homi K. Bhabha (1994) had een doelgerichte zoektocht ondernomen naar alternatieve, hybride verschijnselen waarmee culturele onderhandeling kan plaatsvinden als een tegenwicht voor de werking van een hegemonische cultuur. Zoals Visagie 2002 uitlegt is hybriditeit als concept afkomstig uit de biologie waarin het wordt gebruikt om het resultaat van de kruising van twee plant- of dierspecies te beschrijven. Sedert het begrip is toegeëigend door de sociale en geesteswetenschappen wordt een wijde verscheidenheid van betekenissen aan het concept toegeschreven. In het werk van Bhabha wordt hybriditeit een strategie om essentialistische overtuigingen rond zuiverheid, vooral raszuiverheid en het bestaan van een authentieke oorsprong uit te dagen en te contaminere (zie Coombes en Brah 2000, 1, 4; Bhabha 1994, 5, 58). Die term hybriditeit wordt dikwijls gebruikt voor de problematiek waarmee zowel migranten als mensen van een rasgemengde afkomst te maken hebben. Breytenbach heeft met zijn ‘bastaardtaal’-verwijzing alle Afrikaanssprekende Zuid-Afrikanen bij dit verschijnsel betrokken. Zoë Wicomb 1998 wijst erop dat enige verbondenheid aan één plaats of aan één cultuur met scepticisme bejegend moet worden sinds poststructuralisme de mythe van oorsprong heeft ontmaskerd.
voetnoot20
Zie Glick Schiller 1999 en Safran 1999.
voetnoot21
Zie Viljoen 2002, 184.
voetnoot22
‘Middelwereld non-burgers’ hebben volgens Breytenbach een aantal gemeenschappelijke kenmerken. Hij bedoelt dan hun houding ten aanzien van de staat, macht, patriottisme, moraliteit, eten, esthetica, bezit, taal (Breytenbach 2001, 104).
voetnoot23
Zie zijn boek Dog Heart (1998). Breytenbach beschrijft zijn geboortestreek waar hij een huis heeft gekocht. Daar woont hij voor een gedeelte van het jaar; voor de rest woont hij in Parijs, Spanje en New York. Viljoen (2002) schrijft over het verband tussen dit autobiografisch boek en de onstabilititeit van het subject in andere geschriften. Ze noemt de ‘migratie’ tussen een verscheidenheid kunstvormen en genres, het aftasten van de scheidslijn tussen werkelijkheid en fictie, zowel als zijn persoonlijke geschiedenis: zijn jaren in de Zuid-Afrikaanse gevangenis, zijn herhaaldelijke migraties tussen Zuid-Afrika en Europa, zijn vele reizen in Afrika en omzwervingen in de rest van de wereld. Deze onstabiliteiten corresponderen met de opvatting van identiteit als onstabiel en gefragmenteerd volgens postmodernistische opvattingen: het postmodern subject heeft geen vaste, essentiële of permanente identiteit (Hall 1992, 277), hij/zij zou de stabiliteit van homogeniteit, gemeenschap en plek niet meer kennen. Viljoen brengt Breytenbachs werk in verband met globalisering, in het bijzonder aan de hand van de bundeling Space and place. Theories of identity and location (1993). Zij geeft toe dat zij door haar positionering van Dog heart in het spanningsveld tussen de lokale en de globale een gegeven dat veel complexer is vereenvoudigd. Breytenbachs oeuvre kenmerkt zich namelijk door een volgehouden poging buiten het raamwerk van binaire oppisities te treden. J.M. Coetzee heeft in een bespreking van Dog heart (2002, 312) al erop gewezen dat ‘bastardy and nomadism’ de twee thema's van Breytenbachs ethische filosofie zijn. Breytenbach heeft zich een leven lang verzet tegen een lokale identiteit die doet alsof zij ongestraft gebaseerd mag worden op ‘natuurlijke’ oorsprongen zoals ‘moedertaal’ en ‘geboorteland’, en nu ook verzet hij zich tegen globale identiteit door zich af te keren van de globale zowel als de Zuid-Afrikaanse elite. Volgens hem is er een voortdurend dialectisch proces: ‘All I know is that the dialectic between the “own” and the larger togetherness, between the specific and the general - is creative and progressive and transformative. It is also never-ending, never resolved once and for all.’

voetnoot24
Vanuit mijn ‘Ampie aan de Amstel’-optiek zou ik dus hieraan ‘gewonere’ vormen van (trans)migratie willen toevoegen. Eybers is een goed voorbeeld van zo'n ‘probleem’. Haar poëzie is welkom in de nationale thuislanden van twee literaturen, ze merkt wat Bhabha in ‘DisseminNation’ een ‘shifting boundary’, een verschuivende grens noemt. Haar werk verzet zich tegen vastgepind te worden aan één kant van een grens. Zij construeert de kwikzilveren positie van een zelf die niet begrensd kan worden door de grenzen die ze blijft cirkelen. Zie Jansen 1996 en 1998. Zie ook mijn artikel over literatuurgeschiedschrijving, Jansen 2000b, 204-218.
voetnootn25
Dit verlangen wordt volgens hem narratologisch hoofdzakelijk uitgedrukt met venwijzing naar het vertrek vanaf een specifieke groep en/of geografische ligging en de terugkeer ernaar. Said (1995, 332) heeft er al op gewezen dat nationale en individuele identiteit veranderlijke constructies zijn die inherent historisch zijn waardoor het verleden voortdurend in het heden wordt geherdefinieerd.
voetnoot26
Zij wijst er verder op dat Breytenbach en Van Zyl Slabbert (1999) voorstanders zijn van multiculturele Afrikanerschap als voorwaarde voor overleving, dat in tegenstelling tot ‘etnische Afrikaner-nationalisme’, dat wil zeggen, het vasthouden aan en het vooropstellen van een ‘Afrikanereigen’ ‘tuiste’. Ook Willem de Klerk (2000, 25) ziet dezelfde keuzemogelijkheden en meent ook dat Afrikaners op een ‘kruispad van bestaan en voortbestaan’ ‘vastgekeerd’ zijn. In tegenstelling tot veel Zuid-Afrikanen die het land verlaten vanwege vrees voor geweld en werkeloosheid (de schrijver Hennie Aucamp, geciteerd door Du Toit 2001; zegt: ‘As ek kinders gehad het, sou ek ook geëmigreer het. Want alle sisteme in Suid-Afrika is besig om voor jou oë te ontbind: sekuriteitsisteme, versorgingsisteme, onderwyssisteme [...] Suid-Afrika het 'n paradys vir rampokkers en moordenaars geword’, zijn er ook Zuid-Afrikanen zoals Breytenbach, Dangor en Van Niekerk die het verlaten van het land door vooral Afrikaners niet zien als een daad die uit lijfsbehoud van belang is, maar uit ‘geestbehoud’. Van Niekerk schrijft bijvoorbeeld naar aanleiding van de waarneming van een huwelijksfeest bij Stellenbosch rond 1800 door een Nederlandse personage in Karel Schoemans roman Verkenning: ‘Niks het verander nie! Dieselfde selfoorskatting, dieselfde vergroffing, dieselfde patos van eiewaarde en dieselfde affektasies van gekultiveerdheid. [...] Ek dink soms die diaspora van Afrikaanse mense is die enigste heilsame ding wat kan gebeur.’ Achmat Dangor meende in 2000 al dat de Afrikaner ‘op soek [is] na 'n diaspora’ (geciteerd door Catell).
voetnoot27
Jerzy Koch bespreekt Schoemans roman uitgebreid in zijn hoofdstuk ‘Tussen Arcadia en Utopia’ in Outsider onder de zijnen (2003, 243-341). Onder de noemers van de zogenaamde ‘binnentextuele xenofanie’, de mengeling van ‘uitlandigheid en inheemsheid’, worden de keuzes van vooral George, maar ook Carla op een indringende wijze besproken.
voetnoot28
Er wonen naar schatting tussen 600.000 en een miljoen Zuid-Afrikanen in het buitenland; circa 350.000 in Londen. Australië, Nieuw-Zeeland en Canada hebben ook grote Zuid-Afrikaanse gemeenschappen. Zie Johann van Rooyens The new great trek (2000).
voetnoot29
Hij kijkt vooral naar werk van Eben Venter, een auteur die lang in Australië heeft gewoond, maar die naar verluidt eind 2003 terugkeert naar Zuid-Afrika. Wasserman bespreekt ook Venters verhaal ‘Bettie’ (opgenomen in Twaalf), waarin een gezin met hun ‘bediende’ op het punt staat te emigreren naar Australië.

voetnoot30
In romans zoals Disgrace van J.M. Coetzee en Donkermaan door André P. Brink maken personages zich zorgen over hun volwassen kinderen die voor de keuze staan te emigreren.
voetnoot31
Het boek is in 2002 onder de titel Promised land door Jason Xenopoulous verfilmd.

voetnoot32
Ludo Beheydt (2003, 55) somt, weliswaar in verband met de Nederlandse literatuur, deze kwestie als volgt op: ‘Culturele identiteit wordt in hoge mate medebepaald door de buitenstaander. Als culturele identiteit een ‘verbeelde gemeenschap’ is (B. Anderson) die gerealiseerd wordt door aan een aantal kenmerken en eigenschappen een grote symbolische en typerende waarde toe te kennen, dan is die eerder een proces dan een wezenlijkheid’.
voetnoot33
Samen met Helize van Vuuren hoop ik deze traditie verder uit te diepen in een boek over Zuid-Afrikaanse schrijvers en personages die buiten het land wonen of woonden.
voetnoot34
Helize van Vuuren verwijst in haar inagurele rede (Port Elizabeth), ‘Afrikaans als moederland’, naar Breytenbachs drama. Boklied, 'n Vermaaklikheid in drie bedrywe uit 1998 waarin de alterego van Breytenbach in het openingstoneel zegt: ‘Ons horison van denke is afgesluit. Ons gaan nou die kring van holle argumente binne.’ Je hoeft niet fysiek over de grenzen te gaan om hieraan te ontvluchten, want altijd is in de literatuur het oversteken van grenzen mogelijk: Die literatuur is 'n wonderlike moederland. Die boek is ons pas [...] Kyk, as jy eers oor daai border is, kan jy vir altyd aanhou reis om die landskappe te bewonder en die dorpe te besoek. Jy kan miskien selfs die inwoners leer ken - Goeiemôre, broer Karamazof, hoe gaan dit met die idioot by die huis? Hallo, lady Madonna, ek sê, jy het vir jou 'n vietse paar boudjies! [...] Alles is moontlik daar buite, al die drome en die magic' (1998, 36). Dit moederland van de literatuur staat niet los van de complexiteiten van de gewone wereld. ‘Dis 'n skuilplaas, 'n land van toevlug, maar nie om te ontsnap nie’ (1998, 36).
voetnoot35
Zie bijvoorbeeld Safran 1999.
voetnoot36
http://www.e-klets.com/index.asp is hier een voorbeeld van.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 24 augustus 2003

  • 25 augustus 2003

  • 26 augustus 2003

  • 27 augustus 2003

  • 28 augustus 2003

  • 29 augustus 2003

  • 30 augustus 2003


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Ena Jansen

  • over Breyten Breytenbach


landen

  • over Zuid-Afrika