Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 15 (2003) (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 15 (2003)

(2003)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Neerlandistiek de grenzen voorbij. Handelingen Vijftiende Colloquium Neerlandicum


Vorige Volgende
[pagina 263]
[p. 263]

Buitendijks, binnendijks: Nederlandstalige koloniale en postkoloniale literaturenGa naar voetnoot1
Bert Paasman

Het is uiteraard een misverstand te menen dat er één Nederlandse literatuur is: er zijn Nederlandse literaturen. De Fransen onderscheiden naast de Franse literatuur in Frankrijk de francofone literaturen van ex-koloniën en overzeese gebiedsdelen. De Engelsen onderscheiden de Commonwealth literature en/of New literatures van hun traditionele eilandliteratuur.

Men kan er zelfs over twisten of de Nederlandse en Vlaamse literatuur, behorende tot een geografisch aaneengesloten taalgebied, gezien de culturele en taalkundige verschillen wel één literatuur vormen. Het is behalve een literair-taalkundig ook een politiek debat dat op vele goede gronden in het voordeel van de twee-eenheid is uitgevallen. De activiteiten van de Nederlandse Taalunie zijn als het ware een belichaming van deze twee-eenheidsgedachte. De redactie van het onder auspiciën van de Taalunie te verschijnen nieuwe handboek van de Nederlandse literatuur, heeft deze twee-ene literatuur tot onderwerp van het standaardwerk in voorbereiding gemaakt. Het is als een intramurale literatuurgeschiedenis opgezet, binnen de muren van de Lage Landen, binnen de dijken en de duinen zou ik willen zeggen. Een even helder als betreurenswaardig besluit, want de extra-murale literaturen, de Nederlandstalige literaturen buiten Nederland en België, dreigen nu buiten de boot te vallen. Te denken valt aan de Nederlands-talige literaturen van het voormalig Nederlands-Indië/Indonesië, van Zuid-Afrika, van Suriname en van de Nederlandse Antillen en Aruba - om de belangrijkste te noemen. Pro memorie kan daarbij nog de bescheiden literatuur van Nieuw-Nederland of ‘Holland on the Hudson’ (met de eerste dichter van Manhattan, zoals hij wel genoemd is, Jacob Steendam) en van andere kleine handelsposten en koloniën van de Oost- en West-Indische Compagnieën genoemd worden (met bijvoorbeeld Willem G. van Focqenbroch als dichter van Elmina, Ghana), en voor België de bescheiden

[pagina 264]
[p. 264]

literatuur van de voormalige Belgische Kongo. Met excuses aan mijn Vlaamse collega's zal ik me hier met de literaturen van de (Noord-)Nederlandse ex-koloniën en rijksdelen bezighouden - niet zonder naar Luc Renders en Julien Vermeulen als vooraanstaande onderzoekers van de Belgische-Kongoliteratuur te verwijzen.Ga naar voetnoot2

Extramurale auteurs en hun teksten zullen in het grote handboek worden behandeld voorzover ze een intramurale rol spelen: dat wil zeggen in het binnendijkse circuit gepubliceerd en gerecipieerd zijn. Een geïnte-greerde behandeling. Dat zou kunnen inhouden dat bijvoorbeeld de romans van Eddie du Perron, Albert Herman, Tip Marugg, Boeli van Leeuwen en Frank Martinus Arion in een bepaald kader, bijvoorbeeld dat van de romanontwikkeling in het Interbellum of dat van na de Tweede Wereldoorlog, aan de orde zullen komen, maar niet als Nederlands-Indische literatuur, of Surinaamse, Antilliaanse, liever nog: als Nederlands-Caraïbische literatuur. En waarschijnlijk blijven daarom hun teksten in het Sranan, of Papiaments en de samenhang daarvan met de Nederlandstalige teksten, onbesproken. Het Antilliaans-Arubaanse literaire circuit, de daar aanwezige instituties,Ga naar voetnoot3 de eigen receptie en de eigen literaire tradities, waaronder de orale, zullen niet belicht of sterk onderbelicht blijven. Hetzelfde geldt voor het Surinaamse veld door Michiel van Kempen voorbeeldig ‘in kaart gebracht’.Ga naar voetnoot4 Schrijvers die niet pendelen, maar zich metterwoon in Nederland gevestigd hebben, zoals Astrid Roemer uit Suriname en Denis Henriques uit Aruba, zullen natuurlijk als intramurale auteur beschouwd worden. Maar kan Henriques' Zuidstraat (1992) volledig begrepen worden buiten de Arubaanse couleur locale en buiten de traditie van de Caraïbische yard novel om, of ontkoppeld van Naipauls Miguel street? Houdt een dergelijke behandeling van Henriques in dat zijn werk in het Papiaments geen aandacht zal krijgen? Dan zal hij, vrees ik, net als andere postkoloniale schrijvers de nieuwe literatuurgeschiedenis binnen hinken.

Misschien vindt u het wel een verstandig besluit van de Nederlands-Vlaamse redactie om zich niet met zaken in te laten waarvoor zij zich niet

[pagina 265]
[p. 265]

competent genoeg acht. Laten de historici van de voormalige koloniën en/of rijksdelen overzee, maar hun eigen literatuur- en cultuurgeschiedenis schrijven, in de lijn van de postkoloniale theorieën: the empire writes back and rewrites.Ga naar voetnoot5 Herschrijven en terugschrijven, dat wil zeggen vanuit het eigen (niet-Europese) perspectief het verhaal van expansie, kolonisatie en dekolonisatie vertellen. Een aantrekkelijk en politiek correct lijkend standpunt, maar praktisch nog niet haalbaar: wetenschappelijke onderzoeks- en schrijftradities moeten worden opgebouwd en zolang de Surinaamse historicus van de Surinaamse letteren en de Antilliaans-Arubaanse historicus van de Antilliaans-Arubaanse letteren niet zijn opgestaan, moeten we genoegen nemen, of liever, ons gelukkig prijzen met bakra's als Michiel van Kempen en macamba's als Wim Rutgers. Zolang zij de aard van hun betrokkenheid en hun wetenschappelijke uitgangspunten maar expliciet maken, weet de gebruiker exact wat voor (wit) vlees hij/zij in de kuip heeft. Ook theoretisch is het rigoureuze postkoloniale standpunt niet zondermeer staande te houden: om het maar eens bot te formuleren, men hoeft geen vrouw te zijn om over vrouwen te schrijven, geen middeleeuwer om over de Middeleeuwen etc. Maar een belangwekkende extra dimensie zou het natuurlijk geven: namelijk het eigen Surinaams en Antilliaans/Arubaans perspectief dat kan leiden tot een herschrijving van de eigen geschiedenis: van binnenuit. Belangrijk voor mensen en culturen die in een laatste fase van emancipate zijn. Overigens is het mijns insziens niet zo dat het post-koloniale perspectief per definitie alleen door ex-gekoloniseerden en hun nakomelingen geclaimd en vertolkt kan worden, ook de ex-kolonisators en hun nakomelingen kunnen emanciperen!

Ik betreur het dat een uniek project als een nieuw handboek van de Nederlandse literatuur, de buitendijkse letteren, met hun eigen circuits, instituties, tradities etc. nauwelijks of niet een plaats toemeet. Nederland en Vlaanderen zijn al lang niet meer die door duinen en dijken ommuurde Lage Landen bij de zee, bevolkt door stamppot boerenkool etende calvinisten en bier drinkende roomsen. Alleen al na de Tweede Wereldoorlog kwamen in Nederland ruim 310.000 migranten uit Nederlands-Indië/Indonesië,Ga naar voetnoot6 waarvan 180.000 gekleurde, Indische mensen, dat wil zeggen van gemengde, Eur-Aziatische afkomst; 120.000 van oorsprong witte Neder-

[pagina 266]
[p. 266]

laders die door langdurig verblijf in de tropen een perkamentkleurige huid hadden gekregen; 12.500 Molukkers (volbloed Aziaten) en nog enkele duizenden andere volbloed Indonesiërs van Java tot en met Nieuw Guinea. Zij brachten hun eigen gekleurde Indisch-Nederlands en hun culturen mee. Na 1970 volgden de migranten uit West-Indië: 185.000 Surinamers en 116.000 Antillianen en Arubanen. Met hun eigen culturele achtergronden en eigen varianten van het Nederlands.Ga naar voetnoot7 Parallel aan deze deze ex-koloniale migranten kwamen de arbeidsmigranten vanaf de jaren zestig uit de landen rond de Middellandse Zee: Grieken, Italianen, Joegoslaven, Spanjaarden, Turken, Marokkanen en Kaapverdianen. Vanaf de jaren 1970-1980 volgden dan nog de vluchtelingen uit alle gebieden op de wereld waar dictators, oorlogen en natuurrampen het leven van de eerzame burgers ondraaglijk maakten: Oost-Europa, Ruanda, Ethiopië, Liberia, Somalië, Oeganda, Iran, Irak, Afghanistan, Pakistan, Sri Lanka, Vietnam, Chili, Argentinië, Nicaragua, El Salvador en vele andere landen. En zowel de arbeidsmigranten als de economische en politieke vluchtelingen (met hun kinderen ca. 1.200.000 in getal)Ga naar voetnoot8 brachten hun eigen talen en culturen mee, waaronder niet-christelijke religies, zodat bijvoorbeeld de moskee en de hoofddoekjes hun intrede deden in kerk- en pettenland. Een groot verschil met de nieuwkomers uit de ex-koloniën en rijksdelen is natuurlijk dat die andere migranten in hun landen van herkomst niet met de Nederlandse taal kennis gemaakt hadden. Niettemin zijn sommigen van hen bekende en lezens-waardige Nederlandse auteurs geworden: als voorbeelden noem ik Jasmine Allas uit Somalië (auteur van onder andere de roman De generaal met de zes vingers uit 2000) en Kader Abdolah uit Iran (auteur van de romans De reis van de lege flessen, 1997, en Spijkerschrift, 2000, Portretten en een oude droom, 2003). Triomfen viert ook de geboren Chinese Lulu Wang, auteur van romans die spelen ten tijde van Mao: Het lelietheater (1997) en Seringendroom (2001). En de tweede generatie Marokkanen in Nederland bracht een verrassend grote groep Nederlandse schrijvers en dichters voort: ik noem slechts Abdelkader Benali (auteur van de roman Bruiloft aan zee, 1996, en van De lang verwachte, 2002) en Hafid Bouazza (auteur van De voeten van Abdullah, 1996, van Momo, 1998,

[pagina 267]
[p. 267]

Salomon, 2003, en Paravion, 2003) en de dichter Mustafa Stitou (met de bundels Mijn vormen, 1994, Mijn gedichten, 1998, en met Varkensroze ansichten, 2003).Ga naar voetnoot9

In zo'n multiculturele samenleving zou het normaal moeten zijn aan de literaturen en de culturen van de nieuwe Nederlanders een ruime plaats toe te kennen in onderwijs en in leer- en studieboeken: zowel aan de thuis-culturen in Nederland als aan de culturen in het land van herkomst. Hoe kunnen we anders gelijkwaardig ‘integreren met behoud van eigen identiteit’? Tot mijn spijt moet ik constateren dat er nog weinig sprake is van een integratieproces waarbij niet alleen de nieuwkomers vernederlandsen, maar ook de Nederlanders ten minste enigszins vernieuwkomeren. Iedere druppel wijn in de oceaan gestort maakt de oceaan weliswaar definitief anders, maar dat is vooralsnog niet waar te nemen. Hoewel, wie zich in het Nederlandse straatleven begeeft, vooral dat van de steden, hoeft geen zonnebril meer op te zetten om donkere mensen te zien - maar dat is uiterlijke verandering.

Het lijkt minder zinvol om een speciale geschiedenis van de Nederlandstalige migrantenliteratuur te schrijven - immers, migrant is men zolang men zich als migrant gedraagt, als migrant herkenbaar is, als migrant behandeld wordt. Is men eenmaal geïntegreerd dan is de migrantschrijver ‘gewoon’ een Nederlands schrijver geworden. Migrantenliteratuur is een tijdelijk etiket. Niemand zal de beroemdste Nederlandse schrijver aller eeuwen, Joost van den Vondel, een migrantschrijver noemen, maar hij was van Zuid-Nederlandse komaf en geboren in Keulen. Volgens de huidige definitie zou hij een allochtoon genoemd moeten worden. Migrantschrijvers zullen, als zij na literaire weging niet te licht bevonden worden, in de nieuwe literatuurgeschiedenis waarschijnlijk als Nederlandse auteurs met een speciale thematiek opgenomen, ‘geïntegreerd’, worden: namelijk die van het fysieke en psychische proces van de verplaatsing van het land van herkomst, of afkomst, naar het land van aankomst; en de spanning tussen de normen en waarden van de oude en nieuwe samenleving, en soms met een afwijkende taal en stijl.

Blijft de lacune bestaan van een handboek van de Nederlandstalige koloniale en postkoloniale literaturen, dus inclusief de buitendijkse

[pagina 268]
[p. 268]

literaturen. Het recente handboek Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen in Enropese talent,Ga naar voetnoot10 waarin Peter van Zonneveld, Gerard Termorshuizen en ondergetekende de Indisch-Nederlandse literatuur behandelen, Michiel van Kempen, Jos de Roo en Wim Rutgers de Surinaamse en Antilliaans/Arubaanse literatuur, Ton Anbeek de Marokkaans-Nederlandse auteurs, Luc Renders de Nederlandstalige Kongo-literatuur en Eep Franken de Afrikaanse literatuur,Ga naar voetnoot11 beschouw ik als een prachtig voorwerk, maar het biedt nog geen eenheid en samenhang: alle auteurs hebben vanuit een eigen vraagstelling en eigen historiografische normen gewerkt, zodat het werk in feite een verzameling van gevarieerde deelstudies is geworden - niettemin een bijzonder aanbevolen werk.

 

Kenmerkend voor een nieuw handboek zou volgens mij moeten zijn dat de lijnen van de koloniale periode naar de postkoloniale doorgetrokken worden en dat de beide literaire circuits, dat in het voormalige moederland (het aanvankelijke centrum) en dat in de voormalige kolonie (de aanvankelijke periferie) behandeld worden. Interessant is het te zien in hoeverre en hoe de literaire traditie en de instituties in de voormalige kolonie steeds meer een eigen weg gaan: bijvoorbeeld de weg van de Surinaams-Nederlandse naar de Nederlandstalige-Surinaamse of van de Caraïbisch-Nederlandse naar Nederlandstalige-Caraïbische literatuur. Hoe de literatuur van Europese passanten en blijvers overgaat in die van de ‘creolen’ in de oudste zin van het woord, namelijk de in de kolonie geborenen, en die weer in de literatuur van de vrije bewoners van het onafhankelijke land. Dankzij de gemeenschappelijke taal, kunnen deze literaturen nog in meer dan één circuit functioneren - hoe afwijkend de interpretatie en de receptie ook kunnen zijn. De kritische criticus Jos de Roo, kenner van de Surinaamse en Antilliaanse/Arubaanse literatuur, waarschuwde mij eens toen ik voor de eerste keer een doctoraal-scriptie over een moderne Nederlandstalige Antilliaanse auteur zou gaan begeleiden: ‘houd er rekening mee dat de helft je ontgaat’. En dat is niet weinig. In een nieuw handboek zullen daarom de eigen achtergronden van de buitendijkse literaturen zodanig belicht moeten worden dat zo'n grote literaire miscommunicatie niet meer hoeft plaats te vinden.

[pagina 269]
[p. 269]

Zo'n buitendijkse literatuurgeschiedenis hoeft de binnendijkse niet te gaan herhalen wat betreft moederlandse periodisering, stromingen en stijlen, geschiedenis van poëtica en retorica, van instituties etc., maar kan naar de intramurale geschiedenis verwijzen en alleen die zaken daaruit overnemen die relevant zijn voor de buitendijkse letteren. Gebleken is dat de koloniale auteurs, meestal geïsoleerd van de moederlandse ontwikkelingen, slechts een flauwe afspiegeling geven van Europese stromingen en stijlen en, meestal gedateerd, achterhoede. Interessanter is het daarom te laten zien wat die koloniale literaturen juist onderscheidt van de moederlandse: op stijl en taalgebruik na is dat meestal niet de literaire vormgeving, maar de thematiek. Enkele van de mijns insziens belangwekkendste thematische vragen zijn:

a.Op welke wijze wordt de ideologie van expansie, kolonisatie en dekolonisatie gethematiseerd?
b.Is er sprake van verzet van de gekoloniseerde en/of kolonisator tegenover deze ideologie?
c.Hoe wordt de relatie en interactie tussen de verschillende bevolkings-groepen weergegeven, in het bijzonder vormen van racialiteit en discriminatie enerzijds en het zogenoemde ‘verindischen’ of ‘vernegeren’ of ‘creoliseren’ anderzijds?
d.Hoe worden de verschillende bevolkingsgroepen, inclusief de mestiezen en/of mulatten, gekarakteriseerd? En hun culturen, waaronder religies, uiteraard inclusief de natuurreligies?
e.Wordt de gekoloniseerde in de literaire tekst stem en ogen gegeven (als verteller en focalisator) en hoe zijn diens uitspraken en waarnemingen dan? Welke taal spreekt hij en hoe is zijn taalgebruik?
f.Hoe worden de man-vrouwrelaties, waaronder het concubinaat en het gemengde huwelijk, weergegeven?
g.Hoe worden slavenhandel, slavernij en contract- of koelie-arbeid beschreven? Hoe verdedigd, gedoogd of bestreden?
h.En hoe natuur en landschap: clichématig en Eurocentrisch, of onbevangen empirisch, of als bovennatuurlijk, magisch bezield?

Aan de werken van de postkoloniale auteur zouden dezelfde vragen gesteld kunnen worden, maar de antwoorden kunnen geheel verschillend zijn: immers de postkoloniale auteur rewrites and writes back. De studie naar de overgang van de koloniale naar de postkoloniale literaturen belooft boeiend te worden (met scharnieren als Eddie du Perron, Albert Herman en Cola

[pagina 270]
[p. 270]

Debrot). De postkoloniale auteur kan nieuwe literaire genres en technieken hanteren, bijvoorbeeld ontleend aan of geïnspireerd op eigen etnische tradities, zoals de orale en kan de voormalig koloniale taal adapteren met eigen woorden en uitdrukkingen, al of niet uit de thuistalen, en eigen betekenissen geven aan het binnendijkse Nederlands.

Als belangrijkste verschillen tussen koloniale en postkoloniale literatuur noemt men meestal: 1o. de verschuiving in perspectief: van kolonisator naar gekoloniseerde;Ga naar voetnoot12

 

In de Indisch-Nederlandse literatuur is dat proces door externe omstandigheden geheel anders verlopen dan in de Nederlandstalige literaturen van voormalig West-Indië. De Nederlandse expansie in Zuidoost-Azië begon eind zestiende eeuw; begin zeventiende eeuw kreeg de VOC het officiële octrooi van de Staten Generaal om handelscontracten af te sluiten, handels-vestigingen aan te leggen en te besturen, er recht te spreken en de vestigin-

[pagina 271]
[p. 271]

gen zonodig tegen aanvallen van inheemse volkeren of Europese concurrenten te verdedigen. Kolonisatie was aanvankelijk geen doel van deze multinational, er moest in de eerste plaats winst gemaakt worden. Alleen rondom Batavia (thans Jakarta), het administratieve centrum van de Compagnie, op de Molukken waar de felbegeerde specerijen vandaan kwamen, en rondom de Zuid-Afrikaanse Kaap, het verversingspunt voor de schepen op hun maandenlange zeereis, werd enigermate gekoloniseerd. Men had in het Aziatische octrooigebied goed georganiseerde inheemse bestuursstructuren aangetroffen, eeuwenoude culturen, eigen talen en religies. En hoewel er met Europese ogen naar gekeken werd en de vermeende Europese superioriteit beleden werd, heeft men nauwelijks pogingen gedaan om deze inheemse structuren en culturen te vereuropeaniseren. De Nederlandse taal speelde een geringe rol, er werd aanvankelijk voornamelijk Portugees en Maleis gesproken. Het Christendom werd nergens opgelegd, er was voor de negentiende eeuw nauwelijks sprake van zending of missie. Ook nadat de VOC failliet was gegaan en de Staat der Nederlanden dat deel van het handelsgebied dat overeenkwam met het huidige Indonesië, ging ombouwen tot een staatskolonie, liet men de inheemse structuren (bestuur, adat, godsdiensten) intact en bleef het Maleis, en niet het Nederlands, de belangrijkste taal. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog beheerste niet eens één procent van de bevolking van het Rijk van Insulinde de Nederlandse taal (men raadplege voor een en ander Wreg tot het Westen. Het Nederlands voor Indië, 1600-1950. Een taalpolitieke geschiedenis, de dissertatie van Kees Groeneboer).Ga naar voetnoot14 In die tijd werkten Indonesische nationalisten al aan de nieuwe eenheidstaal voor na de onafhankelijkheid: het Bahasa Indonesia - paradoxaal genoeg deden zij dat ook in Nederland waar zij studeerden. Toen die onafhankelijkheid in augustus 1945 uitgeroepen werd, was er een nieuwe taal voorhanden voor postkoloniale literatoren zoals Pramoedja Ananta Toer. Slechts enkele Indonesische schrijvers en dichters schreven ook in het Nederlands, maar meestal stopten zij daarmee in de loop van de jaren vijftig toen de Indonesisch-Nederlandse relatie sterk verslechterde in verband met de Nieuw-Guineakwestie. De Indisch-Nederlandse literatuur werd in Indonesië nog korte tijd voortgezet door Beb Vuyk en Han Resink: beiden van gemengde komaf, die voor de Indonesische nationaliteit gekozen hadden. De prozaïste Vuyk kwam in 1958 alsnog naar Nederland en de

[pagina 272]
[p. 272]

dichter Resink stierf in 1997 in Jakarta - waarmee in Indonesië de Nederlandstalige literatuur uitstierf. Het writing back en rewriting vond en vindt aldaar plaats (voorzover het al plaatsvindt) in het Indonesisch.Ga naar voetnoot15

Onder de Indische migranten in Nederland werd de Indisch-Nederlandse literatuur wel voortgezet. Zowel door de zogenoemde eerste generatie, dat wil zeggen auteurs die nog in de kolonie geboren en/of getogen zijn (Rob Nieuwenhuys, alias E. Breton de Nijs; Jan Boon, alias Tjalie Robinson, alias Vincent Mahieu; Paula Gomes; Margaretha Ferguson; Beb Vuyk; Maria Dermoût; Hella Haasse; Aya Zikken; Rudy Kousbroek; A. Alberts; F. Springer en anderen),Ga naar voetnoot16 als door de zogenoemde tweede generatie, in Nederland geboren en getogen of daar op zeer jeugdige leeftijd gekomen (Ralph Boekholt, Marion Bloem, Jill Stolk, Ernst Jansz, Alfred Birney, Theodor Holman, Adriaan van Dis en anderen).Ga naar voetnoot17 Beide generaties schrijven over de migratieproblematiek: het tot twee culturen behoren (positief), of zich tussen twee culturen bevinden (negatief), het onbegrip en de vooroordelen waaraan zij soms blootstonden en de maatschappelijke dwang tot aanpassing (negatief), de voortzetting van een Indische levensstijl in huiselijke en familiale kring (positief). De eerste generatie koestert selectief en niet zonder nostalgie de herinneringen aan het land van herkomst, de tweede generatie is nieuwsgierig naar het land van afkomst dat ze slechts uit verhalen van ouders en familieleden kent. Na de normalisering van de betrekkingen met Indonesië in de jaren zeventig hebben vele eerste-generatie auteurs een ‘terugkeerreis’ gemaakt (en beschreven) om hun herinneringen aan het oude Nederlands-Indië te toetsen aan het nieuwe Indonesië en ze hebben ontdekt dat Indië definitief niet meer bestaat. Er was natuurlijk herkenning van mensen, zeden en gewoonten, gebouwen, natuur en landschap, maar die bevonden zich in een

[pagina 273]
[p. 273]

andere wereld waarin zij vreemdeling waren geworden.Ga naar voetnoot18 De tweede-generatie auteurs maken uiteraard geen terugkeerreis, maar een, wat ik maar heb genoemd, roots-reis. Zij ontdekken dat het Indië van hun ouders niet meer bestaat, dat ze geleefd hebben met de mythe Indië, dat hun vaderen moederland Nederland heet. Behalve Indische Nederlanders zijn er nog de Molukkers, waar men onder de tweede generatie de begaafde proza-schrijver Frans Lopulalan en enkele dichters, zoals Eddie Supusepa en Abé Sahetapy, aantreft. Hun ouders waren tegen hun wil naar Nederland gebracht, omdat de vaders als KNIL-militairen niet op de Molukken gedemilitariseerd konden worden, omdat daar een opstand tegen Indonesië aan de gang was. ‘Tijdelijk’ gingen ze daarom in 1951 naar Nederland - en ze zitten er nu nog. Evenals sommige Indo-schrijvers voelen ze zich slachtoffer van het kolonialisme en ze geven in hun werk dan ook een andere visie op de kolonisatie en dekolonisatie van Nederlands-Indië: zij schrijven ‘terug’. Sommige Indo-schrijvers hebben ook herschreven en teruggeschreven, maar blijven met het dilemma van de gemengde afstamming zitten. Zoals Paula Gomes het formuleerde, ik heb zowel het bloed van de onderdrukker als van de onderdrukte in mij. Ondertussen is in Nederland de derde generatie Indo's en Molukkers volwassen geworden, maar tot op heden heeft zich onder hen slechts een enkele auteur gemanifesteerd: de veelbelovende prozaschrijfster Anjez Winkler en de dichteres Ramona Maramis.Ga naar voetnoot19 De grote vraag is of er in hun oeuvre nog een substantiële band met het voormalige Nederlands-Indië van hun grootouders tot uitdrukking zal worden gebracht. Het is dan ook niet onwaarschijnlijk dat de Indisch-Nederlandse literatuur die in Indonesië al uitgestorven was, op termijn ook in Nederland zal uitsterven. De tweede generatie schrijvers is rond de vijftig, de eerste generatie is al boven de vijfenzestig, sommigen in de tachtig (zoals de prozaschrijfsters Hella Haase en Aya Zikken - wie zei ook alweer dat tropenjaren dubbel tellen?). Al met al lijken de grenzen van deze literatuur in zicht te komen. Maar zeker weten we dat niet. Rob Nieuwenhuys, auteur van het baanbrekende handboek de Oost-Indische spiegel, voorspelde de dood van de Indische letteren al in 1972, maar heeft, gelukkig, ongelijk gekregen.

[pagina 274]
[p. 274]

Ik kan slechts kort ingaan op de Nederlandse literatuur van Zuid-Afrika, die bestond vanaf de Compagniestijd tot en met begin twintigste eeuw. Aanvankelijk was er slechts passantenliteratuur maar in het begin van de negentiende eeuw ontstond er in Kaapstad en omgeving een eigen literair circuit, met tijdscliriften, gedichten, verhalen, toneelstukken, preken; er kwam een schouwburg en zelfs een rederijkerskamer. Maar tegelijkertijd was het Afrikaans zich aan het ontwikkelen van thuistaal naar cultuurtaal. In 1925 nam het de plaats van het Nederlands als officiële taal over. Elisabeth Conradi schreef het standaardwerk Hollandse skrywers uit Suid-Afrika (1934-1949) en Siegfried Huigen bracht deze buitendijkse literatuur opnieuw onder de aandacht in zijn dissertatie De weg naar Monomotapa (1996). Het Afrikaans is thans de derde taal in Zuid-Afrika en bezit een bloeiende literatuur, maar hoewel wij na 1994 (de afschaffing van de apartheid) weer voorzichtig over taalverwantschap durven praten, kunnen we deze taal geen variant van het hedendaags Nederlands meer noemen en de literatuur geen Nederlandse literatuur meer.

 

De Surinaams-Nederlandse en de Nederlandstalige-Surinaamse literatuur hebben toekomst. Het Nederlands is na de onafhankelijkheid van Suriname niet als schooltaal vervangen, het heeft een geheel andere geschiedenis als die van het Nederlands in Oost-Indië (zoals we in Onderwijs als sleutel tot maatschappelijke vooruitgang, 2001, de dissertatie van Lila Gobardhan kunnen lezen).Ga naar voetnoot20 Het gemaakte onderscheid tussen die twee Surinaamse literaturen is overigens vooral theoretisch, in de praktijk is de scheiding moeilijk aan te brengen, omdat auteurs dikwijls in beide landen gewoond, gestudeerd en/of gewerkt hebben. En bovendien nogal eens pendelen: de in Nederland woonachtige Surinaamse schrijvers hebben de regelmatige inspiratie van hun warme geboorteland nodig om in het kille Nederland te kunnen overleven, en de in Suriname wonende auteurs zoeken na hun debuut in eigen beheer, of in een Surinaams tijdschrift of bij een kleine Surinaamse uitgever, al spoedig een Nederlandse uitgever (In de Knipscheer of Conserve) en komen in het Nederlandse literaire circuit terecht. Ze zijn vaak en graag geziene gasten op Poetry International (Rotterdam), de Nacht van de Poëzie (Utrecht), het Kwakoefestival (Amsterdam) en de Winter-nachten (Den Haag). Ze doen mee aan signeersessies voor, tijdens en na de Boekenweek.

[pagina 275]
[p. 275]

De laatste jaren publiceerden verscheidene in Nederland woonachtige Surinamers, ik bedoel Nederlanders van Surinaamse origine, romans, verhalenbundels en gedichten: Astrid Roemer, wijlen Hugo Pos, Ellen Ombre, Clark Accord, Chitra Gayadin, John Leefmans, Joanna Werners, Candani, Annel de Noré, Annette de Vries, Rita Rahman (geboren op Aruba, maar getogen in Suriname), Mala Kishoendajal, Chandra Doest en Antoine de Kom. Van hen zijn Chandra Doest en Antoine de Kom als enigen in Nederland geboren en hun literaire positie lijkt dus vergelijkbaar met die van de tweede generatie Indische auteurs: Suriname is niet meer hun land van herkomst, maar hun land van afkomst. Het verschil met de situatie van de Indisch-Nederlandse literatuur is uiteraard dat wanneer de Surinaams-Nederlandse literatuur zou opdrogen, er altijd nog de Nederlandstalige Surinaamse literatuur is. En deze literaturen bevruchten elkaar. Bekende Surinaamse, dat wil zeggen in Suriname woonachtige schrijvers die in deze tijd in Nederland publiceren zijn Cynthia McLeod, John H. de Bye (beide auteurs van historische romans) en Marilyn Simons (de bekroonde debutant van het Kwakoefestival uit 2002); verder blijven dichtbundels op de Nederlandse markt verkrijgbaar van de Surinaamse dichters Shrinivasi, Jid Narain, Bernardo Ashetu, Michael Slory en anderen.Ga naar voetnoot21 Natuurlijk zijn er schrijvers en dichters die in de andere Surinaamse talen publiceren, met name in het Sranan, het Sarnami en het Surinaams-Javaans. Zij herschrijven in hun werk vooral de tijd van slavernij en contractarbeid.Ga naar voetnoot22

Uit het internationale postkoloniale debat komt naar voren dat de taal van de vroegere kolonisator niet per definitie ongeschikt is om te herschrijven of terug te schrijven, nadat men een tijd laug gemeend had dat een dekolonisatie niet kon plaatsvinden via de taal en andere culturele codes van de vroegere kolonisator. De ex-gekoloniseerde kan de culturele codes echter ook adopteren en adapteren voor zijn emancipatieproces, hetgeen in Engelstalige literatuur van bijvoorbeeld India en het Caraïbisch gebied is gebeurd, en ook in de Frans-, Spaans- en Portugeestalige literaturen. Het Surinaams-Nederlands lijkt me ook een prachtig voorbeeld: het is een

[pagina 276]
[p. 276]

volwaardige variant van het standaard-Nederlands en tegelijkertijd in zijn gebruik niet Nederlands, maar door en door Surinaams. Wijlen Edgar Cairo ging in het gebruik ervan het verst; hij adapteerde niet alleen, maar herschiep de taal.

 

De situatie van de literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba lijkt in eerste instantie sterk op die van Suriname: ook tussen de Antillen/Aiaxba en Nederland verhuisden auteurs voor studie en werk en bleef men pendelen tussen twee circuits.Ga naar voetnoot23 Sommige Antillianen en Arubanen zijn even regelmatig als Surinamers te gast op Nederlandse literaire festivals. Evenals in Suriname is er een eigen literair leven, er zijn eigen instituties, bibliotheken, uitgevers, boekhandels, onderwijsinstellingen, literaire prijzen, literaire rubrieken in de media, recenserende kranten en tijdschriften - hoe bescheiden soms ook. Auteurs als Tip Marugg, Boeli van Leeuwen en Frank Martinus Arion behoren mijns inziens tot de besten die het Nederlandse taalgebied heeft voortgebracht. Het bekendste deel van hun oeuvre, voornamelijk romans en verhalen, werd en wordt nog steeds in het Nederlands geschreven. De brandende vraag is evenwel: hoe lang zal het Nederlands op Aruba, Bonaire en Curçao, nog de school- of gouvernementstaal en (voorzover het om proza gaat) een literaire taal blijven? Er is een jongere generatie schrijvers en dichters die in het Papiaments schrijft, dat wil zeggen Papiamentu op Curaçao en Bonaire en Papiamento op Aruba (men heeft er niet voor niets een status aparte), zoals uit de rijke, driedelige bloemlezing Pa Saka Kara (Om het gezicht te tonen) onder redactie van Aart Broek et al. (Willemstad, 1998) blijkt. Van hen is de Curaçaoënaar Gibi Bacilio ook in Nederland geen onbekende meer. Er zijn dichters die in het Engels publiceren zoals Lasana Sekou en Changa Hickinson van Sint Maarten. Maar dient zich ook nog een jonge en levensvatbare generatie Nederlandstalige auteurs aan, of zal deze buitendijkse literatuur uitsterven en zal het Papiamentu of -to, het Spaans of het Engels de literaire communicatietaal worden?

Het voortbestaan van de Nederlandstalige literatuur in Suriname en de Antillen/Aruba lijkt aldus af te hangen van het voortbestaan van het Nederlands. En het hangt natuurlijk af van de ontwikkeling en emancipatie

[pagina 277]
[p. 277]

van het Papiaments en het Sranan en Sarnami. En met de taalontwikkelingen in de regio: komt er een bovennationale Caraïbische taal, bijvoorbeeld Engels of Spaans? Maar in de eerste plaats, verwacht ik, zal de relatie tot het voormalige moederland de doorslag geven. In Suriname zal de gulden door de dollar worden vervangen. Zal er een domino-effect volgen, zal ook de steen van het Surinaams-Nederlands omvallen? Mijn (ongetwijfeld politiek geheel incorrecte) mening is dat ik dat niet verwacht en niet hoop: ik zou die prachtige Surinaamse verhalen en gedichten in het Nederlands niet willen missen.

De nieuwe Antilliaanse tweehoofdige premier Mirna/Anthony Godett zegt het Nederlands door Papiaments en Engels te zullen vervangen en ik vrees dat ik ‘haar&hem’ niet eens ongelijk zal kunnen geven, omdat het Papiaments en niet het Antilliaans-Nederlands voor het overgrote deel van de bevolking de thuistaal is. Op Aruba liggen de draaiboeken ook al klaar om het Nederlands op de scholen door Papiamento te vervangen. Ik vrees daarom dat de Nederlandse literatuur op de Antillen/Aruba een onzekere toekomst tegemoet gaat en dat de Antilliaans/Arubaanse literatuur in Nederland in het Nederlands (zoals de poëzie van de Arubaan Quito Nicolaas of die van de Antillianen Carel de Haseth en Walter Palm) als gevolg daarvan over een of twee generaties een gewone binnendijkse literatuur zal zijn geworden; de tweetalige dichters De Haseth en Palm zijn ook al van middelbare leeftijd, en de veelbelovende Limburgse Arubaan Dax Hassel dicht voornamelijk in het Engels.

 

Wij zouden ons, tot slot, als wereldwijde liefliebbers, onderzoekers en docenten van de Nederlandse taal en literatuur, als lid van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, iets meer moeten realiseren dat wij behalve onze geliefde twee-eenheid, de binnendijkse Noord- en Zuid-Nederlandse literatuur, een indrukwekkende traditie hebben van buitendijkse literaturen in Zuidoost-Azië, Zuid-Afrika, Noord-, Midden- en Zuid-Amerika, in boeiende, eigen varianten van het binnendijkse Nederlands, die het waard zijn in hun buitendijkse context gelezen, bestudeerd en beschreven te worden. Ontstaan als koloniale en voortlevend als postkoloniale literatuur, sommige afgesloten, sommige mogelijk met de grenzen in zicht, maar andere vooralsnog onbegrensd. Een deel van die literatuur is door migratie of remigratie van buitendijks zelfs binnendijks geworden. Zouden deze literaturen ook voor studenten Nederlands buiten Nederland en België niet een grote aantrekkingskracht kunnen hebben, al naar gelang de regio

[pagina 278]
[p. 278]

waar men studeert, minstens even groot als die van de autochtone binnendijkse letteren?

Ik ben het bestuur van de IVN erkentelijk dat Jerzy Koch, Henriëtte Louwerse, Ena Jansen en ik deze ‘boodschap’ in uw midden hebben mogen brengen en ik zou vurig wensen dat op een volgend IVN-congres eens een groot aantal van de genoemde Indische, Surinaamse, Antilliaanse, Arubaanse, Afrikaanse en migrantschrijvers, postkoloniale auteurs van binnen en buiten de dijken, met hun werk persoonlijk aanwezig is voor een nadere kennismaking.

Bibliografie

Anbeek, Ton: ‘Doodknuffelen. Over Marokkaans-Nederlandse auteurs en hun critici’. Theo D'haen, (red.), Europa buitengaais. Koloniale en postkoloniale literaturen in Europese talen. 2 delen. Amsterdam, 2002, deel 1, 289-301.
Ashcroft, Bill et al.: The empire writes back: theory and practice in post-colonial literatures. Londen, 1989.
Ashcroft, Bill et al. (eds.): The post-colonial studies. Londen, 1995.
Ashcroft, Bill et al.: Key concepts in post-colonial studies. Londen, 1998.
Barend-Van Haeften, Marijke en Paasman, Bert (eds.): De Kaap: Goede Hoop halverwege Indië. Bloemlezing van Kaapteksten uit de Compagniestijd. Hilversum, 2003.
Broek, Aart Gideon et al. (eds.): Pa saka kara. 3 delen. Willemstad, 1998.
Conradie, Elisabeth: Hollandse skrywers uit Suid-Afrika; 'n kultuurhistoriese studie. 2 delen. Pretoria en Kaapstad, 1934-1949.
D'haen, Theo (red.): Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen in Europese talen. 2 delen. Amsterdam, 2002.
[pagina 279]
[p. 279]
Franken, Eep: ‘De verre zuster. Zuid-Afrikaanse literatuur in het Afrikaans’. Theo D'haen (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen in Europese talen. 2 delen. Amsterdam, 2002, deel 1, 329-374.
Gobardhan-Rambocus, Sabitrie Lilawatie: Onderwijs als sleutel tot maatschappelijke vooruitgang: een taal- en onderwijsgeschiedenis van Suriname, 1651-1975. Zutphen, 2001.
Groeneboer, Kees: Weg tot het Westen. Het Nederlands voor Indië, 1600-1950. Een taalpolitieke geschiedenis. Leiden, 1993.
Huigen, Siegfried: De weg naar Monomotapa. Nederlandstalige representanten van geografische, historische en sociale werkelijkheden in Zuid-Afrika. Amsterdam, 1996.
Kempen, Michiel van (ed.): Spiegel van de Surinaamse poëzie, van de oude liedkunst tot de jongste dichters. Amsterdam, 1995.
Kempen, Michiel van: ‘“Van grouwelijcke monsters en kinderen gods”. De Nederlandse koloniale literatuur over Suriname’. Theo D'haen (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen in Europese talen. 2 delen. Amsterdam, 2002, deel 1, 160-198.
Kempen, Michiel van: Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. 2 delen. Breda, 2003.
Nieuwenhuys, Rob: Oost-Indische spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden. 3e bijgewerkte en herziene druk. Amsterdam, 1978.
Paasman, Bert: ‘Tjalie Robinson als tussenfiguur.’ Elisabeth Leijnse en Michiel van Kempen (red.), Tussenfiguren, schrijvers tussen de culturen. Amsterdam, 1998, 211-223.
[pagina 280]
[p. 280]
Paasman, Bert: ‘De Indisch-Nederlandse literatuur uit de VOC-tijd’. Theo D'haen (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen in Europese talen. 2 delen. Amsterdam, 2002, deel 1, 33-97.
Paasman, Bert: Wandelen onder de palmen. De morele actualiteit van het koloniale verleden. Amsterdam, 2002.
Renders, Luc: ‘Nikkerke en ikkerke. Nederlandstalig proza over Kongo’. Theo D'haen (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen in Europese talen. 2 delen. Amsterdam, 2002, deel 1, 302-328.
Roo, Jos de: ‘Hollandse hovaardij. Moderne Surinaamse schrijvers over Nederland.’ Theo D'haen (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen in Europese talen. 2 delen. Amsterdam, 2002, deel 1, 199-246.
Rutgers, Wim: Beneden en boven de wind. Literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba. Amsterdam, 1996.
Rutgers, Wim: ‘De Nederlandse Antillen en Aruba.’ Theo D'haen (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen in Europese talen. 2 delen. Amsterdam, 2002, deel 1, 247-288.
Termorshuizen, Gerard: ‘“Indië is ook in het litterarische eene melkkoe”. Indisch-Nederlandse letterkunde van de negentiende eeuw’. Theo D'haen (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen in Europese talen. 2 delen. Amsterdam, 2002, deel 1, 98-132.
‘Tweede generatie’. Indische letteren 18(2003), nummer 4 (december).
Vermeulen, Julien (ed.). ‘De Afrika-roman in Vlaanderen.’ Vlaanderen. Tweemaandelijks tijdschrift 38, nr. 225 (1989).
Vermeulen, Julien: De Centraalafrikaanse woordkunst en de Nederlandse Afrika-literatuur. Gent, 1989.
Verthé, Arthur en Bernard, Henry: Geschiedenis van de Vlaams-Afrikaanse letterkunde. Leuven, 1961 [1962/63].
[pagina 281]
[p. 281]
Zonneveld, Peter van: Album van Insulinde. Beknopte geschiedenis van de Indisch-Nederlandse literatuur. Amsterdam, 1995.
Zonneveld, Peter van: ‘Indische literatuur van de twintigste eeuw’. Theo D'haen (red.), Europa buitengaats. Koloniale en postkoloniale literaturen in Enropese talen. 2 delen. Amsterdam, 2002, deel 1, 133-159.
voetnoot1
Bewerking van voordracht bij het afscheid van dr. Wim Rutgers van de Universiteit van Aruba (1 december 2001).
voetnoot2
Zie Verthé en Henry 1961, Vermeulen 1988 en 1989 en Renders 2002.
voetnoot3
Door Wim Rutgers zo grondig te boek gesteld in Beneden en boven de wind. Literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba. Amsterdam, 1996.
voetnoot4
Dat wil zeggen te boek gesteld in het tweedelige, 1396 pagina's tellende Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Breda, 2003.
voetnoot5
Zie Ashcroft et al. 1989, 1995 en 1998.
voetnoot6
Zie Willems 2001.
voetnoot7
Zie Paasman 2002, 7. Met dank aan dr. Leo Lucassen, Instituut voor Sociaal-Economische geschiedenis (Universiteit van Amsterdam).
voetnoot8
Zie Paasman 2002, 7. Met dank aan dr. Leo Lucassen.
voetnoot9
Een veelbelovende auteur is ook Fouad Laroui, die aanvankelijk in het Frans schreef, nu ook in het Nederlands: onder andere De quel amour blessé (1998), Méfiez-vous des parachutistes (1999), Vreemdeling aangenaam (2001), Verbannen woorden (2002).
voetnoot10
Onder redactie van Theo D'haen, Amsterdam, 2002.
voetnoot11
Zie D'haen 2002, deel 1, 33-374.
voetnoot12
Of, voeg ik eraan toe, van kolonisator naar ex-kolonisator en van gekoloniseerde naar ex-gekoloniseerde. 2,o;. de verschuiving van de literaire tradie en de instituties van het centrum, het ex-moederland (ook wel de metropool genoemd), naar de periferie: de ex-kolonie, waar een nieuw centrum kan ontstaan. De postkoloniale auteurs maken zich los van de Europese metropool en van het eurocentrisme in hun cultuur en grijpen terug op hun eigen etnische tradities en zoeken aansluiting bij de cultuur van hun regio. Althans zo simpel staat dit proces te boek. De praktijk is minder eenvoudig, aangezien menig auteur met allerlei vitale banden aan het ex-moederland gebonden is: hij kreeg er zijn opleiding, debuteerde er, heeft er contacten met collega-auteurs, critici, redacteuren en lezers, treedt er op in fomms en literaire festivals en, last, but not least, wordt er uitgegeven! De literaire infrastructuur in vele ex-koloniën is niet in staat hetzelfde te bieden als die in het ex-moederland, de leescultuur en het aantal lezers staan in geen verhouding tot die in het ex-moederland. Sommige auteurs uit de vroegere periferie vechten zich als het ware het vroegere centrum binnen.Ga naar voetnoot13 Zo'n gecompliceerd proces van gehecht te zijn en toch onthechting na te streven kan zich (niet zonder persoonlijke tragiek) in het leven van één auteur afspelen, zoals dat het geval was bij Albert Herman en Cola Debrot.
voetnoot13
Denk aan auteurs als V.S. Naipaul en Salmon Rushdie, voor de Nederlandstalige literatuur mogen we zeker ook aan Astrid Roemer en Frank Martinus Arion denken.
voetnoot14
Groeneboer 1993.
voetnoot15
Ik noemde al Pramoedja Ananta Toer, auteur van onder andere de vierdelige romancyclus Karya Buru [Werken van Buru] en zou daaraan kunnen toevoegen: Mochtar Lubis (Djalan tak ada udjung [Een weg zonder einde]), Y.B. Mangunwijaya (Burung-Burung Manyar [Het boek van de wevervogel] en Ikan-ikan hiu, ido, homa [Tussen admiraals en sultans]) en bijvoorbeeld de recente, interessante dichter Zeffry J. Alkatiri (Dari Batavia sampai Jakarta 1616-1999 [Van Batavia tot Jakarta 1616-1999]).
voetnoot16
Over de eerste generatie zie onder andere Nieuwenhuys 1978 en Van Zonneveld 1995 en 2002.
voetnoot17
Bekende auteurs van die generatie zijn verder Nicolette Smabers, Glenn Pennock en Anneloes Timmerije. Over de tweede generatie zie Van Zonneveld 1995 en 2002. In Indische letteren is in december 2003 een dubbelnummer over de tweede generatie Indische schrijvers verschenen, ingeleid door Bert Paasman.
voetnoot18
Bij Tjalie Robinson leidt dat tot een bijzonder positieve, misschien destijds wel té positieve vergelijking: uit de cocon van eeuwen kolonialisme is de prachtige atlasvlinder Indonesië te voorschijn gekomen (zie Paasman 1998, 217, ontleend aan Tong Tong 9 (1965), nr. 23).
voetnoot19
Zie de bijdrage van Esther Captain aan het tweede-generatienummer van Indische letteren 18 (2003).
voetnoot20
Gobardhan 2001.
voetnoot21
Er is bovendien een rijke bloemlezing van de Surinaamse dichtkunst voorhanden: de Spiegel van de Surinaamse poëzie (Van Kempen ed. 1995).
voetnoot22
In het Sranan, de lingua franca van Suriname, evenals het Papiaments ontstaan in de slaventijd, wordt door jongeren poëzie en proza gepubliceerd, niet zelden nationalistisch en/of anti-kolonialistisch en anti-neokolonialistisch van aard. R. Dobru (pseudoniem van Robin E. Ravales) was hun voorganger.
voetnoot23
Tenzij men notoire vliegangst heeft als Boeli van Leeuwen, of het isolement zoekt als Tip Marugg: dan blijft de schrijver op het eiland, maar zijn op het eiland geconcipieerde geesteskinderen worden in Nederland ter wereld gebracht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 26 augustus 2003

  • 27 augustus 2003

  • 28 augustus 2003

  • 29 augustus 2003

  • 30 augustus 2003

  • 25 augustus 2003

  • 24 augustus 2003


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • A.N. Paasman


datums

  • 1 december 2001