Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 15 (2003) (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 15 (2003)

(2003)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Neerlandistiek de grenzen voorbij. Handelingen Vijftiende Colloquium Neerlandicum


Vorige Volgende
[pagina 323]
[p. 323]

Zoveel hoofden, zoveel zinnen. Taalkundige samenwerking in de internationale neerlandistiek
Reinier Salverda

1. Inleiding

De vraag die voor mij ligt - geef een inleiding over zuivere en toegepaste taalkunde in de relatie tussen intra- en extramurale neerlandistiek - is eigenlijk onbegonnen werk. Je zou er de hele taalwetenschap voor moeten kunnen overzien, een geweldig gebouw, waarbinnen zo ontzaglijk veel gaande is, dat het voor één persoon niet meer mogelijk is om alles te overzien (vergelijk Salverda 1990, 12). De taalwetenschap ontwikkelt zich en gaat vooruit door taakverdeling, innovatie en specialisatie, in een proliferatie van subdisciplines; het recente Handbook of linguistics (Aronoff en Rees-Miller 2001) telt er al tweeëndertig. En die zijn niet eenvoudig even te verdelen in zuiver versus toegepast. We beschikken niet over een eenduidig principe waarmee we die twee sluitend van elkaar kunnen afgrenzen binnen de taalwetenschap.

Zo bezien is mijn opdracht dus onmogelijk. Tegelijk echter is zij ook weer heel simpel. Zo bevat het voorjaarsnummer 2003 van Neerlandica Extra Muros (NEM) enerzijds de kroniek van De Kleijn over het Nederlands voor anderstaligen, waarin recente publicaties op het gebied van de taalverwerving besproken worden, anderzijds die van Van der Horst, waarin de Nederlandse taalkunde aan bod komt. Hier loopt de facto een duidelijke grens tussen zuiver en toegepast: het ene is meer wetenschappelijk, het andere meer praktisch-didactisch gericht - beide boeiend en bloeiend, maar verder hebben ze weinig met elkaar te maken. Het zijn gewoon twee verschillende vakgebieden, die los naast elkaar staan binnen de neerlandistiek.

Maar of mijn opdracht nu onmogelijk is of juist heel simpel, in beide gevallen zijn we misschien iets te gauw klaar, en daarom gooi ik het hier nu over een andere boeg.

Ten eerste is daar de groei van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN), die tegenwoordig wereldwijd bijna zeshonderd leden

[pagina 324]
[p. 324]

telt. Kwantitief gaat het dus goed met de extramurale neerlandistiek, al zijn er nog witte plekken in China, India en Latijns-Amerika. Mijn vraag is nu: Maar hoe staat het met de kwaliteit? Het lijkt me nodig hier eens grondig over na te denken. Dat is de uitdaging die ik zie in het thema van dit vijftiende IVN-congres - ‘Neerlandistiek de grenzen voorbij’.

Ten tweede sluit ik aan bij de opmerking van de algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie (NTU) in zijn openingstoespraak, dat een sterke intramurale neerlandistiek van groot belang is voor de extramurale, en omgekeerd. In dit verband pleitte hij voor meer en betere samenwerking tussen neerlandici over de grenzen heen. Willen we tot een werkelijk internationale neerlandistiek komen, dan is dit inderdaad essentieel, en ik wil hier dan ook nagaan waar we onze taalkundige samenwerking dan het best op kunnen richten.

Ten derde roep ik in herinnering dat onze collega in Los Angeles, Bob Kirsner, ruim twintig jaar geleden een verlanglijstje indiende bij de intramurale neerlandistiek. ‘Beste Sinterklaas,’ schreef hij toen, ‘als neerlandicus extra muros die het hele jaar zoet is geweest zou ik heel graag het volgende in mijn schoen willen vinden’ (Kirsner 1982, 102), en hij formuleert dan de volgende vijf, ook nu nog actuele wensen: (1) meer reisen onderzoeksbeurzen en uitwisselingsprogramma's voor extramurale docenten en studenten; (2) meer bezoeken en studiereizen van intramurale neerlandici; (3) meer materiaal voor het onderwijs Nederlands als vreemde taal; (4) meer hulpmiddelen voor taalkundig onderzoek van het Nederlands, met name tekstcorpora en computerprogramma's; en (5) meer empirisch detailonderzoek van de Nederlandse syntaxis.

Aldus heb ik nu de volgende drie vragen als vertrekpunt: Hoe staat het met de kwaliteit van de internationale taalkunde van het Nederlands?, Hoe kunnen we als taalkundigen van het Nederlands zo goed en effectief mogelijk samenwerken over de grenzen heen?, en: Wat is er van Kirsners verlanglijst terecht gekomen, en wat blijft er nog te wensen over?

Voor ik nu aan mijn eigenlijke betoog toekom, schets ik nog kort het raamwerk waarbinnen we hier opereren, en dat gevormd wordt door de twee begripsonderscheidingen tussen respectievelijk ‘zuiver’ en ‘toegepast’, en intra- en extramuraal. Ik definieer deze termen zoveel mogelijk in aansluiting bij de gangbare praktijk.

Wat de eerste tweedeling betreft, is het het gemakkelijkst om te beginnen met de toegepaste taalwetenschap. In het al genoemde Handbook of linguistics (2001) is Applied Linguistics er precies één van de daarin

[pagina 325]
[p. 325]

behandelde tweeëndertig subdisciplines (Rees-Miller 2001). In de praktijk valt dit vakgebied ook goed te identificeren. Internationaal is er de Association Internationale de Linguistique Appliquée (AILA). Binnen het Nederlandse taalgebied hebben we het Handboek toegepaste taalkunde van Van Els en anderen uit 1977 (Engelse vertaling 1984); voorts een aantal onderzoeksinstituten, geregeld congressen, tijdschriften, dissertaties en een bibliografie; en een bloeiende Vereniging voor Toegepaste Taalwetenschap met een eigen periodiek, Toegepaste Taalwetenschap in Artikelen (TTWiA).

Wat vervolgens de begripsafbakening betreft, beschikken we over twee verschillende opvattingen van toegepaste taalkunde. Dat is dus heel wat overzichtelijker dan bij de zuivere taalwetenschap, waarvan de meest uiteenlopende definities gegeven worden. De eerste opvatting van ‘toegepast’ is een ruime definitie: ‘die eigenlijk alles omvat wat er aan taal te bestuderen valt’ (Van Els 1977, 27). Dit lean uiteenlopen van taalonderwijs en -verwerving via vertaling en taalplanning tot bijvoorbeeld taaladvies en contrastieve taalstudie - en in de extramurale neerlandistiek kunnen we ook inderdaad met al die verschillende gebieden te maken krijgen. Daarnaast is er een tweede, meer beperkte definitie, waarin ‘toegepast’ samenvalt met vreemdetalenonderwijs (VTO). Dit is de oorspronkelijke betekenis van ‘toegepast’, zegt Van Els, en voor ons doel hier is dit genoeg. Dit is ook de gangbare praktijk, bijvoorbeeld in Beheydts hoofdstuk over het Nederlands als Vreemde Taal (NVT) in Nederlandse taalkunde in kaart (Smedts en Paardekooper 1999), en bij het Amsterdamse Steunpunt NVT van de Nederlandse Taalunie.

Eens ‘toegepast’ is afgebakend, rijst de vraag of ‘zuiver’ dan nu de rest is van het taalkundig bedrijf. Zijn die andere eenendertig subdisciplines in het Handbook of linguistics dus allemaal onderdeel van de zuivere taalwetenschap? Zo ja, dan omvat die zuivere taalwetenschap wel van alles, van historisch-vergelijkende taalwetenschap, fonetiek en fonologie, via morfologie en lexicon, syntaxis en semantiek, theorievorming, taaltypologie, pragmatiek, taalverwerving, veeltaligheid, sociolinguïstiek, psycho- en neurolinguïstiek tot en met computerlinguïstiek. Of moeten we liever onder zuivere taalwetenschap verstaan enkel die taalkunde die zich richt op het wetenschappelijk onderzoek van de structuur van het taalsysteem op zichzelf, het geïdealiseerde object van de formeel-theoretische taalwetenschap, zonder betekenis en context, zonder taalgebruikers en de situaties waarin taal wordt gebruikt? Het is niet

[pagina 326]
[p. 326]

eenvoudig om op dit punt tot een afdoende begripsafbakening te komen. Wel kunnen we zeggen dat de ontwikkelingen in de zuivere taalwetenschap primair worden gedreven door intra-wetenschappelijke factoren als speurzin en nieuwsgierigheid, theorievorming, empirische en technische innovatie.

Apart noem ik hier nog, naast de onderscheiding ‘zuiver/toegepast’, het belangrijke terrein van het doorgeven en verspreiden van informatie. Op dit vlak levert NEM al jaren een uitstekende bijdrage met haar artikelen, kronieken en recensies. Daarnaast zijn er tegenwoordig allerlei andere nuttige informatiekanalen, bijvoorbeeld de websites van het Steunpunt NVT in Amsterdam, de Vakgroep Nederlands aan de Universiteit van Wenen, het tijdschrift Onze Taal, de Taalunie met haar nieuwe e-periodiek Taalschrift, Van Dale's Taalpost, het internet-tijdschrift neerlandistiek.nl, de linguïstische miniatuurtjes in Neder-L, en de website van de Digitale Bibliotheek Nederlandse Letteren (DBNL), waar we ‘de Nederlandse taalkunde in honderd artikelen’ kunnen vinden. Via deze kanalen wordt veel interessants aangeboden op taalkundig gebied, maar daar ga ik hier nu verder niet op in.

De tweede preliminaire begripsonderscheiding is die tussen intra- en extramurale neerlandistiek. Deze behelst een indeling naar de plaats waar de taalkundige onderzoek(st)er van het Nederlands werkzaam is, binnen dan wel buiten het taalgebied. Dit kan enorm variëren, afhankelijk van het land, de cultuur, de taal, het maatschappelijk en intellectueel klimaat en de instelling waarbinnen de extramurale neerlandist werkzaam is. Hier lijkt me het kernpunt, dat de beoefening van de Nederlandse taalkunde extramuraal plaatsvindt in een heel andere context dan binnen het taalgebied gebruikelijk is, in functie van en in contact met andere interesses, waarbij de taal-studie vaak niet om zichzelf wordt ondernomen, maar om uiteenlopende sociaal-culturele, historische, intellectuele of literaire redenen.

Direct merk ik hierbij op, dat de tweedeling tussen zuiver en toegepast mijns inziens niet samenvalt met die tussen intra- en extramuraal. Binnen het Nederlandse taalgebied zijn zowel zuivere als toegepaste taalkunde te vinden, en ook daarbuiten worden beide beoefend. Wat dit betreft sta ik dus op een ander standpunt dan de ANS (Haeseryn et al. 1997, 8), die de scheidslijn tussen theoretische en praktische taalkunde vrijwel parallel laat lopen aan die tussen intramurale en extramurale (vergelijk ook Salverda 1998, 263).

[pagina 327]
[p. 327]

De vraag waar het mij nu om gaat, is, wat de verschillende circuits die we zo kunnen identificeren, over en weer met elkaar te maken hebben. Is het altijd eenrichtingsverkeer vanuit het taalgebied naar daarbuiten, is de extramurale neerlandistiek voornamelijk een doorgeefluik, en opereren we dus op basis van een missie- of zendingsmodel? Of is er sprake van wissel-werking, interactie en osmose? Wat kunnen intra- en extramurale neerlandici aan elkaar hebben? Waar liggen de raakvlakken en overlappingen, en waar gaat men elk zijns weegs? Welke obstakels en scheidsmuren staan een goede samenwerking in de weg, en hoe kunnen we die situatie verbeteren? Welke lacunes en desiderata zijn er, en welke rol kan de IVN hier spelen?

Al deze vragen leiden naar de centrale kwestie: hoe we nu op taalkundig gebied kunnen komen tot een werkelijk internationale neerlandistiek. Om daar meer duidelijkheid over te krijgen, bezie ik nu eerst het intramurale circuit, en vervolgens het extramurale. Ik kan hier niet een uitputtend overzicht geven, maar concentreer me op een aantal voor de verdere ontwikkeling van ons vakgebied belangrijke thema's en tendensen.

2. Het intramurale circuit

Bezien we nu eerst wat er binnen het taalgebied aan taalkundig onderzoek van het Nederlands wordt gedaan, en wat we daar extramuraal aan kunnen hebben.

Binnen het taalgebied houden de taalkundigen van het Nederlands zich met zeer veel bezig. Wie maar even rondkijkt, ziet dat bijvoorbeeld de Leuvense bijdragen artikelen bevatten over modaliteit, adverbia, balans-schikking, dialectverandering en streektalen. Het tijdschrift TTT had pas een speciaal nummer over tekstwetenschap. Er is het Tijdschrift voor Taalbeheersing met artikelen over argumentatie, overtuigen en het schrijven van informatieve teksten. Nederlandse taalkunde biedt artikelen over gapping, truncatie in kindertaal, de deletie van de slot-n en de uit-spraak van de r. Er verschijnen degelijke woordenboeken van de uitspraak, de etymologie en de chronologie van het Nederlands, en leuke taalboekjes over streektalen, het Amsterdams, het Antwerps en het Indisch Nederlands, over leenwoorden, schimpnamen, neologismen en murks of straattaal. Er is de prachtige studie van Van Sterkenburg over Vloeken (1997, 2001), de nieuwe spreektaalgrammatica van Jelle de Vries (2001), het onderzoek van het Nederlands op vakantie in Battus' Opperlans! (2002), en niet te verge-

[pagina 328]
[p. 328]

ten natuurlijk de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, Haeseryn et al. 1997).

Intramuraal wordt veel wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de Nederlandse taalkunde gedomineerd door een theoretische vraagstelling en het zoeken naar nieuwe kennis en inzichten. Daardoor kan dit onderzoek soms vrij ver afstaan van wat wij als extramurale taalkundigen aan het doen zijn, wanneer we de Nederlandse taal bestuderen in haar sociale, historische, culturele en literaire context, of met het oog op vertaling. Lang niet alles wat er intramuraal gedaan wordt, is dan ook even relevant, interessant of bruikbaar. De bijdragen in de serie Linguistics in the Netherlands zijn soms zo theoretisch en specialistisch dat ze aan vele extramurale linguïsten voorbij zullen gaan.

Wat weer wel bijzonder nuttig is, is het intramurale werk aan basis-voorzieningen, in grootschalige, multidisciplinaire, vernieuwende en technologisch hoogwaardige onderzoeksprojecten, waarvan ik hier met name noem de taaldatabanken van het Leidse Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL) en het Vlaams-Nederlandse project voor em Corpus Gesproken Nederlands (vergelijk Salverda et al. 2001).

Daarnaast heeft ook de toegepaste taalkunde veel te bieden, vooral op het gebied van het Nederlands voor anderstaligen, nader onderscheiden in Nederlands als Tweede Taal (NT2) en Nederlands als Vreemde Taal (NVT). Ook dit levert van alles op dat van nut is voor de extramurale neerlandist. Ik denk aan de dissertatie van Hazenberg (1994) over woorden-schatselectie voor het onderwijs Nederlands aan anderstaligen en aan het handboek Nederlands als tweede taal (1996) van Hulstijn en anderen, aan het recente Idioomwoordenboek (1999) van Van Dale en het nieuwe Combinatiewoordenboek (2003) van De Kleijn. Men houdt zich hier bezig met onderzoek van allerlei aspecten van het taalleerproces zoals monitor-theorie, tussentaalhypothese, verwervingsvolgorde en leerdersvocabularium, met de productie van voor de lespraktijk bestemde leermiddelen en docentenmateriaal, en met didactische kwesties betreffende het nut van grammatica-onderwijs, de verschillende vaardigheden en hun toetsing, met taal en cultuur, het gebruik van nieuwe media en (bij)scholing (cf. Extra en Vallen 1999, Beheydt 1999). Interessant en belangrijk is hier de vraag die geregeld opduikt, of NT2 en NVT nu wel zo verschillend zijn, en wat voor synergie hier mogelijk is (Kalsbeek 2001, cf. De Vries 1988).

Overzien we nu deze veelzijdige intramurale productie als geheel, dan stellen we vast dat Kirsners wensen uit 1982 inmiddels ruimschoots in

[pagina 329]
[p. 329]

vervulling zijn gegaan. Met het vele dat er door intramurale taalkundigen is en wordt geproduceerd, kunnen wij als extramurale neerlandici, vertalers, taalleerders en taalkundigen van het Nederlands alleen maar ons voordeel doen. Zeer positief is in dit verband ook de sterke tendens tot internationalisering in de intramurale neerlandistiek, die Engelstalige publicaties oplevert zoals The phonology of Dutch (1995) en The morphology of Dutch (2002) van Booij, waarin de klank- en vormleer van het Nederlands toegankelijk wordt gemaakt voor de internationale vakgemeenschap. Een goed voorbeeld is ook het artikel van Mirjam Ernestus en Harald Baaijen dat in maart 2003 in het tijdschrift Language stond, over de incorporatie van nieuwe woorden in het Nederlands, een verslag van een boeiend experiment met pseudo-woorden die in de verleden tijd -te of -de moesten krijgen. Daarbij ging het om de vraag wat je uit de reacties der proefpersonen kunt afleiden over de onderliggende kennis van wat wij in de wandeling doorgaans 't kofschip of 't fokschaap noemen.

Ik pleit ervoor om deze lijn verder door te trekken en te komen tot een Engelstalig internationaal Handbook of Dutch Linguistics. Een eerste reden hiervoor is dat wij als taalkundigen van het Nederlands op dit punt internationaal gezien momenteel achterlopen. Er is al een Handbook of Japanese linguistics (Tsujimora 1999, vergelijk Salverda 2002), en een internationaal Handbook of Frisian studies (Haider Munske 2001). Voor de taalkunde van het Nederlands hebben we echter niets dat daarmee te vergelijken valt. Laten wij ook zoiets gaan maken, in het Engels, dus met wereldwijd bereik, en in samenwerking tussen intra- en extramurale neerlandici, zuiver zowel als toegepast, want met zo'n handboek krijgt het Nederlands een beter internationaal profiel binnen de germanistiek en de algemene linguïstiek. Een tweede goede reden ligt binnen de neerlandistiek zelf (vergelijk Salverda 1995). Voor de internationale bekendmaking van de Nederlands/Vlaamse cultuur en geschiedenis hebben we al het jaarboek The Low Countries van de Stichting Ons Erfdeel, en voor de literatuur krijgen we nu de Engelse bewerking van het handboek van Stouten et al., Histoire de la littérature néerlandaise (Pays-Bas et Flandre) (1999). Het wordt tijd dat er voor de Nederlandse taalkunde een vergelijkbaar Engelstalig handboek komt, waarin de wetenschappelijke stand van zaken beschreven wordt op het terrein van de Nederlandse taal, grammatica, lexicografie, spelling, fonologie, morfologie, syntaxis, semantiek en pragmatiek, met goede aandacht voor het typisch-Nederlandse van modale partikels en balansschikking; voor de regionale, sociale, historische en structurele variatie die er in

[pagina 330]
[p. 330]

het Nederlands zit; voor taalpolitiek, taalgeschiedenis, taalstrijd en de positie van de standaardtaal tussen de andere talen van Nederland, Vlaanderen en Europa; en voor kwesties van taalcontact, meertaligheid, creolisering en code-switching in het Nederlands als tweede of vreemde taal. Daarbij hoort natuurlijk ook een bibliografisch apparaat en een gids voor taaldatabanken en de on line-linguïstiek van het Nederlands.

Een dergelijk internationaal Handbook of Dutch linguistics biedt een goede focus voor samenwerking tusen taalkundigen, en zal, eenmaal gepubliceerd, een zeer belangrijke impuls geven aan de internationale beoefening van de Nederlandse taalkunde.

3. De extramurale studie van het Nederlands

Ook buitengaats heeft men niet stilgezeten. Ik noemde al de geregelde kronieken in NEM over taalkunde en taalverwerving. We zien het ook in het programma van dit congres, waar onderwerpen aan de orde komen die lopen van leerwoordenboeken en contrastieve grammatica via idioom en vaktalen tot Lagelands en ander digitaal materiaal, en van metaforen, valentie en didactiek tot de positie van het Nederlands tussen Duits en Afrikaans. Daarmee wordt de lijn doorgetrokken van eerdere IVN-congressen, waar aandacht werd besteed aan de modale partikels, het woordje er, collocaties en kwesties van woordvolgorde, en aan de bronnentaal-cursussen die worden ontwikkeld in Jakarta. In de afgelopen decennia hebben verder ook de Berkeley-conferenties en de Poolse serie Neerlandica Wratislawiensia een belangrijke bijdrage geleverd aan de extramurale taalkunde van het Nederlands.

Extramuraal wordt de Nederlandse taalkunde doorgaans ruim opgevat. De relevantiehorizon kan er lopen van taalverwerving tot en met cognitieve linguïstiek, en van fonologie en semantische analyse tot en met contrastieve grammatica. In de extramurale praktijk heb je soms meer aan nieuwe ideeën uit het vakgebied Teaching of English to Speakers of Other Languages (TESOL), met zijn aantrekkelijke aanpak van het onderwijs Engels voor anderstaligen. Soms ook zijn de germanistiek, de linguïstiek of de vertaalwetenschap in het betreffende land relevanter dan de intramurale Nederlandse taalkunde. De grens tussen zuiver en toegepast loopt daardoor extramuraal vaak ook anders dan binnen het taalgebied.

[pagina 331]
[p. 331]

Zeer belangrijk is hier de extramurale traditie van taalkundig onderzoek dat voortkomt uit de lespraktijk. Een student komt bijvoorbeeld met een vraag, en als je dan de kwestie nader onderzoekt en drie, vier grammatica's vergelijkt, vind je nogal eens dat die elkaar óf allemaal napraten óf allemaal tegenspreken óf er nog nooit naar gekeken hebben. Zo stuit je op allerlei onopgehelderde en ononderzochte problemen in de Nederlandse taal, die aanleiding geven tot wetenschappelijk onderzoek. Een klassiek voorbeeld is het interjectie-onderzoek van Kirsner over hoor, waarin hij vanuit een consequent volgehouden VTO-perspectief ontdekkingen doet en op empirisch taalonderzoek gebaseerde beschrijvingen van de regels van het Nederlands geeft, die je nergens zo vindt (Kirsner 1991). Hij produceert daarmee nieuwe kennis van de Nederlandse grammatica en levert zo een bijdrage aan het zuiver wetenschappelijk onderzoek van de Nederlandse taalkunde.

Het probleem is alleen dat dit intramuraal maar weinig bekend is, misschien ook als gevolg van de gedachte dat extramurale taaldocenten voornamelijk werkzaam zijn in de toegepaste sfeer. Zo noemt Beheydt (1999), op een paar Duitse en Waalse bijdragen na, eigenlijk geen enkele extramurale taalkundige. Maar als we kijken naar de Engelstalige wereld, dan zien we dat er vanaf Hoogvliets Elements of Dutch (1900) de hele twintigste eeuw - achtereenvolgens door Bense, Kruisinga, Llewellyn, Bloomfield, Moulton, Shetter, Donaldson, Kirsner, Shannon, Fenoulhet, Quist, Van Oosten, Vismans, Howe en Fehringer - een stroom aan Engelstalige publicaties geproduceerd is, waarin de Nederlandse taal, grammatica en taalverwerving behandeld worden door extramurale neerlandici, contrastieve anglisten, germanisten en algemeen linguïsten. Dit alles zou nodig eens geïnventariseerd moeten worden en verdient nadere bestudering.

Het zou goed zijn als de IVN hier het initiatief nam voor een ‘geupdatete’ versie van het boek Neerlandistiek buiten Nederland en België (Boukema 1982), met daarin per land, regio of taalgebied een goed geïnformeerd overzicht van wat er gedaan is en wordt, welke projecten er lopen, welke materialen er zijn, en wat de verdere behoeften op taalkundig gebied zijn. In dit verband pleit ik voor het opzetten binnen de IVN van een sectie Taalkunde, die een forum voor informatie, discussie, samenwerking en projecten kan bieden.

Mijn laatste punt in deze paragraaf is dat het, gelet op de veelzijdige extramurale praktijk die ik hierboven kort geschetst heb, verwonderlijk is, dat we - zoals Beheydt (1999, 266) heeft opgemerkt - niet beschikken over

[pagina 332]
[p. 332]

een Handboek voor het Nederlands als vreemde taal. Daardoor verdampt veel relevante expertise en moet iedereen telkens maar weer het wiel uitvinden. Er is dan ook dringend behoefte aan zo'n handboek, waarbij het natuurlijk niet de bedoeling is om het handboek Nederlands als tweede taal (1996) van Hulstijn en anderen te dupliceren, want om dubbel werk zit niemand verlegen. Wat nodig is, is een handboek waarin de specifieke werksituaties, de ervaring en de expertise van de neerlandistiek extra muros ten volle verdisconteerd zijn, en waarin aandacht wordt besteed aan grammaticale beschrijving en contrastieve analyse, aan vertalen en vertaalwoordenboeken, aan de didactiek van het NVT, de leerprocessen, de verschillende talige, pragmatische en interculturele vaardigheden zowel als de rol van grammatica-onderwijs en woordjes leren, aan testen, beschikbare hulpmiddelen en nieuwe media, aan de literaire en culturele context waarin de taalverwerving functioneert, aan Nederlands ‘for special purposes’ en aan het belangrijke gebied van het Nederlands als bronnentaal. Hierbij zouden dan met name ook de extramurale inzichten verwerkt moeten worden uit de recente dissertatie van Veronika Wenzel over relationele strategieën in het Nederlands van Duitse taalleerders (Wenzel 2002), en de uitkomsten van het Londense project Critical Language Awareness, waarin het gaat om hogere vaardigheden zoals tussen de regels lezen en het leren herkennen, analyseren en hanteren van culturele betekenissen (Quist 2000).

Laten de IVN en het Steunpunt NVT hier de handen ineen slaan en met een goed strategisch initiatief komen om in deze lacune te voorzien. Dit zal de professionele kwaliteit en wetenschappelijke onderbouwing van veel extramurale taalverwervingsactiviteiten zeer ten goede komen.

4. Een gemeenschappelijke focus: de grammatica van het Nederlands

In mijn ogen neemt de grammatica - opgevat als het geheel van regels waaraan sprekers van een taal, in casu het Nederlands, zich in hun taalgedrag blijken te houden - een centrale plaats in op ons vakgebied, zowel extra- als intramuraal.

Het internet biedt hier geweldige nieuwe mogelijkheden voor wereldwijde samenwerking. De Elektronische ANS bijvoorbeeld is een geweldige nieuwe voorziening, die allerlei taalonderzoek mogelijk maakt, en die een belangrijke plaats inneemt binnen het groeiende netwerk van elektronische voorzieningen waarmee de internet-neerlandistiek zich als

[pagina 333]
[p. 333]

een olievlek aan het verspreiden is (cf. Salverda 2003). Ik denk hier met name aan het Corpus Gesproken Nederlands met zijn hoogwaardige programmatuur voor fonologische, morfologische en syntactische annotatie, en aan projecten als de Modern grammar of Dutch (MGD) in Tilburg en andere, waarover geregeld gerapporteerd wordt in de rubriek Digitaal van het tijdschrif Nederlandse taalkunde. Op allerlei verschillende manieren kunnen we met deze nieuwe voorzieningen zinnig taalkundig onderzoek ondernemen, toegespitst op uiteenlopende behoeften, dus zowel contrastief als theoretisch en beschrijvend, alsook in praktisch-didactische projecten met studenten. Ook valt te denken aan het maken van een nieuwe cursus Nederlandse intonatie voor anderstaligen, die verder gaat dan wat Collier en 't Hart in 1978 konden bieden.

Bij dit alles verdient de ANS hier onze speciale aandacht. Ruim veertig jaar geleden, in 1961, werd er vanuit de extramurale neerlandistiek gevraagd om een omvattende beschrijvende grammatica van het hedendaagse Nederlands. Volhardend gelobby vanuit de IVN heeft er toe geleid dat in 1984 de eerste druk verscheen, in 1997 gevolgd door een volledig herziene en bijgewerkte tweede druk, die nu sinds eind 2002 ook on line beschikbaar is.

De ANS is een van de beste grammaticale beschrijvingen van het Nederlands die we hebben. De ANS is tolerant, degelijk van descriptie, primair informatief en beschrijvend, en niet extreem normatief. De extramurale inbreng in de ANS is hierbij altijd van zeer wezenlijke betekenis geweest. Twee van de vier redacteuren waren zelf voortgekomen uit de extramurale taalkunde. In de bibliografie vinden we de publicaties vermeld van talrijke extramurale taalkundigen, zoals Bech, Shetter, Brachin, Kirsner, Vismans, Donaldson, Moulton en anderen. En de grammaticale beschrijving in de ANS is op veel punten verrijkt door opname van de inzichten in de structuur van het Nederlands die zij hebben aangedragen (zie verder Salverda 1998).

De ANS is daardoor zonder meer de meest extramurale grammatica van het Nederlands die er is. Zij is in dit opzicht uniek. Want helaas, heel vaak nog opereren intra- en extramurale taalkunde als twee gescheiden circuits. Wat Welschen doet in zijn dissertatie over de balansschikking wanneer hij ingaat op Brachins kijk op deze merkwaardige en unieke Nederlandse constructie (Welschen 1999, xviii), is bepaald niet gewoon of algemeen gangbaar. Veel vaker zien we dat extramurale bijdragen aan de studie van het Nederlands intramuraal niet gezien worden.

[pagina 334]
[p. 334]

Hier valt dus nog heel wat te verbeteren. De weg daartoe wordt ons gewezen door de ANS, die een toonbeeld is van effectieve internationale samenwerking, ook inhoudelijk, op taalkundig gebied. Het ligt dan ook voor de hand om verdere samenwerking te richten op de voortgaande verbetering van deze grammatica, juist ook omdat zij op tal van punten stimulerende aanzetten biedt voor de verdere empirische bestudering van de Nederlandse zinsbouw, en van norm en variatie in het Nederlandse taalsysteem.

Als voorbeeld kies ik hier, vrij willekeurig, de zogenaamde imperatief van het plusquamperfectum (Had dan je mond gehouden! Was maar vast naar huis gegaan!). Van deze constructie, die je maar in weinig andere Nederlandse grammatica's aantreft, zegt de ANS dat zij alleen mogelijk is met hebben en zijn (Haeseryn et al. 1997, 66-67). Onlangs echter, in het mei-nummer van Onze Taal (72 nr. 5), heeft ANS-redacteur Van den Toorn allerlei interessante voorbeelden gegeven uit het werk van Nederlandse schrijvers en schrijfsters, waarbij hij overigens aantekent dat die eigenlijk tegen zijn taalgevoel indruisen. Die voorbeelden doen de vraag rijzen hoe het hier precies zit met bijvoorbeeld selectierestricties en lexicale beperkingen. Kan deze constructie alleen met hebben en zijn in de voltooid verleden tijd, of kun je ook de gewone verleden tijd gebruiken en zeggen Las de krant!, Belde mij dan ook!, Kwam daar nog eens om! en Liet het toch bezorgen! In wat voor context of situatie zijn deze zinnen mogelijk? Hoe zit het hier met de betekenisnuances, die uiteen lijken te kunnen lopen van irrealis en optatief via achterhaalde wens of opdracht tot verwijt achteraf? Is de analyse van Duinhoven (1995) juist, dat we bij deze irreële imperatief te maken hebben met een nieuwe ontwikkeling in het Nederlands van de afgelopen honderd jaar? Of is het een voorbeeld van wat Guépin noemt ‘ons slordig gebruik van tijden en wijzen’ (Guépin 2003, 87)?

Deze vragen malcen duidelijk dat er nog veel te ontdekken valt aan deze constructie. Ditzelfde geldt op nog veel meer punten van het Nederlandse taalgebruik. We stuiten hier op de kernfunctie van de ANS als schatkamer van de Nederlandse grammatica in de ruimst mogelijke zin. Deze functie wordt echter geheel miskend, wanneer men - zoals de Taalunie lijkt te doen - de ANS afdoet als product van een taalpolitiek die zich richt op ‘monumentenzorg’ (vergelijk De Caluwe et al. 2003, 13). Integendeel, de ANS, die al aan variatielinguïstiek deed lang voordat dit in de mode kwam, vormt bij uitstek een instrument dat helpt om in de meest uiteenlopende situaties effectief met het Nederlands om te gaan, en is aldus een essentiële

[pagina 335]
[p. 335]

basisvoorziening, in het bijzonder voor docenten en studenten Nederlands extra muros.

Het is dan ook onbegrijpelijk en zeer te betreuren, dat de Nederlandse Taalunie, blijkens haar Beleidsplan 2003-2007, De taalgebruiker centraal, besloten heeft de komende jaren geen grammatica-onderzoek te ondersteunen, waardoor er dus geen voortgang komt in de ANS en het voor de ANS vereiste taalkundig onderzoek van het Nederlands. Dit terwijl er een aantal substantiële projectvoorstellen op tafel lag. Ik wil er dan ook krachtig op aandringen dat dit besluit wordt herzien, zodat er alsnog gewerkt kan worden aan een verbeterde derde editie van de ANS. Dat is ook hard nodig, want inmiddels lopen we met deze grammatica die voor het laatst herzien is in 1997, internationaal gezien flink achter, bijvoorbeeld bij het Engels, waar men beschikken kan over de Longman grammar of spoken and written English (1999), die met zijn zeer uitvoerige en op grootschalig corpus-onderzoek gebaseerde analyse van frequentie en acceptatie van constructies en patronen een nieuwe standaard heeft gedefinieerd voor grammaticale beschrijving, waar wij voor het Nederlands voorldpig alleen nog maar van kunnen dromen (Salverda 2003, 261).

5. Besluit

In dit inleidend overzicht heb ik een aantal ontwikkelingen aangegeven en voorstellen gedaan die ons verder kunnen helpen op de weg naar een werkelijk internationale neerlandistiek. Tot besluit formuleer ik nu de volgende stellingen.

(1)Wanneer we van ‘internationale neerlandistiek’ willen spreken, is een eerste vereiste dat we het contact en de samenwerking bevorderen tussen intra- en extramurale taalkundigen van het Nederlands, waar ook ter wereld. Ik zie het als een belangrijke strategische prioriteit voor de IVN om hier met initiatieven en plannen te komen, bijvoorbeeld voor een stimuleringsprogramma voor concrete samenwerkingsprojecten op taalkundig gebied. Oprichting van een Sectie Taalkunde binnen de IVN lijkt me daartoe een goede eerste stap.
(2)Hoewel Kirsners verlanglijst uit 1982 inmiddels dubbel en dwars vervuld is, heeft hij nog steeds groot gelijk met zijn uitspraak dat de
[pagina 336]
[p. 336]
Nederlandse taal en haar grammatica te belangrijk zijn om alleen aan de Nederlanders over te laten. Tegen deze achtergrond heb ik voor de nabije toekomst de volgende drie wensen.
-Ten eerste, zoals er een internationaal Handbook of Frisian studies (2001) is, en ook een Engelstalig Handbook of Japanese linguistics (1999), zo moeten wij als taalkundigen van het Nederlands de handen ineenslaan om op korte termijn een internationaal Handbook of Dutch linguistics tot stand te brengen.
-Ten tweede, er is behoefte aan een ‘ge-updatete’ versie van Boukema 1982, met een overzicht van wat er in de wereld buiten Nederland en Vlaanderen aan taalkundig onderzoek van het Nederlands is en wordt gedaan.
-Ten derde, het ontbreekt ons aan een goed Handboek van het Nederlands als vreemde taal.
Het zou de professionaliteit en wetenschappelijke onderbouwing van ons werk zeer ten goede komen, als we zo spoedig mogelijk in deze drie lacunes voorzien.
(3)De extramurale taalkunde van het Nederlands heeft belangrijke inzichten opgeleverd in de grammatica van het Nederlands, en veel daarvan zijn ook in de ANS verwerkt. De ANS biedt, als schatkamer van de Nederlandse grammatica, een onmisbare basisvoorziening, die nu gelukkig ook on line toegankelijk is. Inhoudelijk echter is er sinds 1997 niets meer aan gedaan, terwijl deze grammatica juist aan de hoogste wetenschappelijke eisen zou moeten voldoen. En nu heeft de Nederlandse Taalunie eenzijdig het besluit genomen om in de periode tot 2007 geen grammatica-projecten te ondersteunen, waardoor er dus geen voortgang meer komt in het werk aan de ANS en het voor de ANS benodigde taalkundig onderzoek van het Nederlands. Ik vind dit ernstig te betreuren en wil er hier krachtig protest tegen aantekenen.
(4)Voor de toekomst is essentieel de rol van elektronische voorzieningen op het gebied van de Nederlandse taalkunde. Tezamen met een scala aan andere on line-voorzieningen bieden de Elektronische ANS en het Corpus Gesproken Nederlands een degelijke wetenschappelijke basis voor concrete samenwerking tussen intra- en extramurale taalkundigen in het onderzoek van het Nederlands in al zijn verscheidenheid. Ik roep
[pagina 337]
[p. 337]
dan ook alle taalkundigen van het Nederlands, waar ook ter wereld, op om deze voorzieningen maximaal te benutten in onderwijs en onderzoek, en door geregelde feedback en commentaar bij te dragen tot de verdere verbetering ervan. En ik spreek graag de hoop uit dat de Nederlandse Taalunie in haar projectenprogramma ruimte zal maken voor taalkundige samenwerkingsprojecten over de grenzen heen.

Bibliografie

Aronoff, Mark en Rees-Miller, Janie (eds.): The handbook of linguistics. Malden en Oxford, 2001.
Battus: Opperlans! Taal- en letterkunde. Amsterdam, 2002.
Beheydt, Ludo: ‘Nederlands als vreemde taal.’ W. Smedts en P.C, Paardekooper (eds.), De Nederlandse taalkunde in kaart. Leuven en Amersfoort, 1999, 265-274.
Booij, Geert: The phonology of Dutch. Oxford, 1995.
Booij, Geert: The morphology of Dutch. Oxford, 2002.
Boukema, H.J. et al. (eds.): Neerlandistiek buiten Nederland en België. 's-Gravenhage en Hasselt, 1982.
Caluwe, Johan de et al. (red.): Taalvariatie en taalbeleid. Bijdragen aan het taalbeleid in Nederland en Vlaanderen. Den Haag, Antwerpen en Apeldoorn, 2003.
Collier, R. en 't Hart, J.: Cursus Nederlandse intonatie. Leuven, 1978.
Duinhoven, A.: ‘Had gebeld! De irreële imperatief’. Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 111, 346-364 (1995).
Els, Th. van et al. (red.): Handboek toegepaste taalwetenschap. Groningen, 1977. [Engelse editie Els, Th. van et al. (eds.): Applied linguistics and the learning and teaching of foreign languages. London, 1984.]
[pagina 338]
[p. 338]
Ernestus, Mirjam en Baaijen, R. Harald: ‘Predicting the unpredictable: interpreting neutralized segments in Dutch’. Language 79, 1, 5-38 (March 2003).
Extra, G. en Vallen, T.: ‘Nederlands als tweede taal’. W. Smedts en P.C. Paardekooper (red.), Nederlandse taalkunde in kaart. Leuven en Amersfoort, 1999, 275-284.
Guépin, Jan Pieter: Drietaligheid. 's-Hertogenbosch, 2003.
Haeseryn, W. et al. (red.): Algemene Nederlandse spraakkunst. Groningen en Deurne, 1997.
Haider Munske, Horst (ed.): Handbuch des Friesischen/Handbook of Frisian studies. Tübingen, 2001.
Hazenberg, S.: Een keur van woorden. De wenselijke en feitelijke receptieve woordenschat van anderstalige studenten. Amsterdam, 1994.
Hoogvliet, J.M.: Elements of Dutch. Amsterdam, 1900?
Horst, J.M. van der: ‘Kroniek van de taalkunde 2001/2002’. Neerlandica Extra Muros 41, 1, 42-47 (februari 2003).
Hulstijn, J. et al. (red.): Nederlands als tweede taal in de volwassenen-educatie. Handboek voor leerkrachten in de volwasseneneducatie. Amsterdam, 1996.
Kalsbeek, Alies van: ‘NT2-NVT: Synergie of scheiding der wegen?’ Neerlandica Extra Muros 39, 1, 23-33 (2001).
Kirsner, Robert S.: ‘De neerlandicus intra muros als Sinterklaas’. J. Wilmots (red.), Verslag van het achtste colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten. 's-Gravenhage en Hasselt, 1982, 101-104.
[pagina 339]
[p. 339]
Kirsner, Robert S.: ‘Het nut van intersubjectieve gegevens in taalkundige beschrijvingen van het Nederlands’. Neerlandica Extra Muros XXIX, 3, 12-20 (1991).
Kleijn, Piet de: ‘Boekentaal, mediataal, beeldtaal. Kroniek van het Nederlands voor anderstaligen’. Neerlandica Extra Muros 41, 3, 34-41 (2003).
Kleijn, Piet de: Combinatiewoordenboek van Nederlandse substantieven (zelfstandige naamwoorden) en him vaste verba (werkwoorden). Amsterdam, 2003.
Nederlandse Taalunie: De taalgebruiker centraal. Nederlandse Taalunie 2003-2007. Den Haag, 2003.
Quist, Gerdi: ‘Culture in the university foreign, language curriculum: some theoretical considerations’. Dutch Crossing 24, 1, 3-28 (summer 2000).
Rees-Miller, Janie: ‘Applied linguistics’. Mark Aronoff en Janie Rees-Miller (eds.), The handbook of linguistics. Malden en Oxford, 2001, 637-646.
Salverda, Reinier: Linguistics and the Dutch. Inaugural Lecture, University College London. Londen, 1990 [http://www.ucl.ac.uk/dutch].
Salverda, Reinier: ‘Internationale neerlandistiek. Vijfentwintig jaar Internationale Vereniging voor Neerlandistiek’. Ons Erfdeel 38, 5, 725-732 (1995).
Salverda, Reinier: ‘Over de dubbelfunctie van de ANS. Internationalise-ringsperspectieven voor de Nederlandse taalkunde’. Nederlandse taalkunde 3, 3, 262-281 (1998).
Salverda, Reinier et al.: Mid term evaluation Dutch spoken corpus project. Den Haag, 2001 [http://lands.let.kun.nl/cgn/publs/mid_term_eval.pdf].
[pagina 340]
[p. 340]
Salverda, Reinier: ‘Language diversity and international communication. Some reflections on why English is necessary but not enough’. English today 71, vol. 18 no. 3, 3-11 (July 2002).
Salverda, Reinier: ‘De elektronische ANS’. Nederlandse taalkunde 8, 3, 255-261 (2003).
Smedts, W. en Paardekooper, P.C. (red.): Nederlandse taalkunde in kaart. Leuven en Amersfoort, 1999.
Sterkenburg, P.G.J. van: Vloeken. Een cultuurbepaalde reactie op woede, irritatie en frustratie. Den Haag, 1997 [tweede druk 2001].
Stouten, Hanna et al.: Histoire de la littérature néerlandaise (Pays-Bas et Flandre). Parijs, 1999.
Tsujimora, Natsuko (ed.): Handbook of Japanese linguistics. Malden en Oxford, 1999.
Vries, Jelle de: Onze Nederlandse spreektaal. Den Haag, 2001.
Vries, J.W. de: ‘Nederlands als vreemde en als tweede taal’. F. Balk-Smit Duyzentkunst et al. (red.), Handelingen van het tiende colloquium Neerlandicum. Woubrugge, 1988, 115-128.
Welschen, Ad: Duale syntaxis en polaire contractie. Negatief gebonden of-constructies in het Nederlands. Amsterdam en Münster, 1999.
Wenzel, Veronika: Relationelle Strategien in der Fremdsprache. Pragmatische und interkulturelle Aspekte der niederländischen Lernersprache von Deutschen. Münster, 2002.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 26 augustus 2003

  • 27 augustus 2003

  • 28 augustus 2003

  • 29 augustus 2003

  • 30 augustus 2003

  • 25 augustus 2003

  • 24 augustus 2003


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Reinier Salverda