Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 15 (2003) (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 15 (2003)

(2003)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Neerlandistiek de grenzen voorbij. Handelingen Vijftiende Colloquium Neerlandicum


Vorige Volgende
[pagina 349]
[p. 349]

Terminologische uitsluiting? Beschouwing over de terminologische benadering van het werk van Nederlandse schrijvers met een andere culturele achtergrond
Urszula Topolska

Een van de meest spraakmakende ontwikkelingen in het Nederlandse literaire leven van het laatste decennium is zonder twijfel de stroom debuten van schrijvers die uit de groep immigranten en hun nakomelingen voortkomen. Hun wortels liggen - vanuit de Europese invalshoek bezien - in verre en vreemde culturen, maar niet in de voormalige Nederlandse koloniën.Ga naar voetnoot1 Ze wonen allemaal in Nederland, schrijven in de taal van dit land en nemen deel aan het literaire leven aldaar. Gezien het literatuur-wetenschappelijke standpunt maken deze gegevens het aannemelijk dat ze tevens tot de Nederlandse literatuur dienen te worden gerekend. In dit verband ben ik geïnteresseerd in de vraag of, en zo ja, welke plaats aan de schrijvers in kwestie wordt toegewezen door Nederlandse critici en literatuuronderzoekers. Omdat de gangbare terminologie en classificaties omtrent deze literaire ontwikkeling ten dele een antwoord op mijn vraag kunnen brengen, wil ik in het onderstaande betoog ingaan op het terminologische aspect van het geldende discours rondom de auteurs met een dubbele culturele achtergrond.Ga naar voetnoot2 Ik inventariseer en bespreek gangbare termen die in de literaire instituties worden gehanteerd. In het verlengde hiervan probeer ik tevens de positionering na te gaan die ze al dan niet impliceren. Hierbij schenk ik in het bijzonder aandacht aan een tweetal termen: ‘allochtone literatuur’Ga naar voetnoot3 en ‘migrantenliteratuur’. Ik onderzoek de rol die ze in het discours spelen.

[pagina 350]
[p. 350]

De classificatie van de genoemde auteurs wordt voor het eerst gehanteerd in de literaire kritiek. Laten we daarom een steekproef nemen uit recensies over boeken van schrijvers uit de bedoelde groep - Kader Abdolah, Abdelkader Benali, Hafid Bouazza en Mustafa Stitou - om inzicht te krijgen in deze naamgeving.Ga naar voetnoot4

Het gekozen recensiebestand laat zien dat we in heel wat recensies met een neutraal termgebruik te maken hebben. Als zodanig beschouw ik zowel de termen ‘dichter’ of ‘schrijver’ alsook de volkomen afwezigheid van aanduidingen voor de auteurs en hun werk. In beide gevallen worden geen categorieën voortgebracht. Daartegenover staan aanduidingen die de schrijvers wel nader karakteriseren en derhalve als classificatienamen fungeren. Deze vallen duidelijk in twee subgroepen uiteen.

In de eerste subgroep vinden we termen zoals het aan Stitou toegekende ‘grotestadsdichter’ (Vrij Nederland 5 december 1998), een ‘Amsterdammer’ (de Volkskrant 9 oktober 1998), ‘conceptuele dichter’ (NRC Handelsblad 25 September 1998) danwel ‘conceptueel kunstenaar’ (de Volkskrant 9 oktober 1998). Andere voorbeelden zijn ‘Hollandse magisch-realist’ (NRC Handelsblad 20 februari 2002) en ‘een barokke taalbouwer’ (HP/De Tijd 14 maart 2001), waarmee respectievelijk Benali en Bouazza worden aangeduid. Deze bepalingen die zich op het tekstueel karakteristieke van het werk van de schrijvers toespitsen, typeren een individueel kenmerk ervan. Dit kenmerk blijft echter niet exclusief gereserveerd voor schrijvers met een dubbele culturele achtergrond.

De tweede - meest omvangrijke - subgroepGa naar voetnoot5 bestaat uit de omschrijvende uitdrukkingen die aan het etnisch-culturele kader refereren. Ze karakteriseren de schrijvers door expliciet te zinspelen op hun oorspronkelijke buitenlandse afkomst of specifieke culturele positie. Daarbij wordt ook vaak de band met Nederland betrokken. Behalve dat deze diverse aanduidingen getuigen van de stilistische bekwaamheden van critici, positioneren ze de bewuste auteurs ten opzichte van de overige Nederlandse schrijvers.

[pagina 351]
[p. 351]

Ten slotte zijn er nog enkele benamingen te vinden, zoals ‘Zonen van Sheherazade’ (Elsevier 28 juni 1997) of ‘Marokkaanse garde’ (NRC Handelsblad 20 februari 2002). Hun rol blijft evenwel marginaal. Ze zijn eveneens eerder te zien als teken van de creativiteit van recensenten, dan als een doelbewust poging om de auteurs vast te pinnen op hun buitenlandse afkomst.

 

Het overzien van het discours vanuit een breder perspectief, dan alleen dat van de literatuurbeschouwing, levert nieuwe bevindingen op. Naast de classificerende voorstellen zoals ‘Marokkaans-Nederlandse schrijvers’, ‘medelandse schrijvers’, ‘allochtone schrijvers’ en ‘migranten-auteurs’ komen nog andere omschrijvende aanduidingen voor: bijvoorbeeld ‘biculturele schrijvers’, ‘schrijvers op het kruispunt van twee culturen’ danwel ‘schrijvers tussen culturen’.

Bovendien is er een omvangrijke verzameling van benamingen voor teksten van deze auteurs te vinden. Behalve ‘allochtonenliteratuur’, ‘(im)migrantenliteratuur’ functioneren in deze context de begrippen ‘multiculturele literatuur’ en ‘interculturele literatuur’. Verder wordt voorgesteld om de term ‘etnische literatuur’ of de meervoud ‘etnische literaturen’ te introduceren die mede het oeuvre van desbetreffende auteurs zouden omvatten. Ook het begrip ‘wereldliteratuur’ past men wel eens toe op het werk van de auteurs in kwestie. Opvallend is het over het algemeen het spaarzame gebruikvan de termen ‘minderhedenliteratuur’, ‘ballingsliteratuur’ of ‘vluchtelingenliteratuur’ in het discours.Ga naar voetnoot6

Op grond van de gevonden definities en de in context voorkomende auteursbenamingen kan men stellen dat de definitorische onderscheiding die de afzonderlijke termen voortbrengen, stoelt op één criterium of een combinatie van de volgende criteria: afkomst, de Nederlandse taal of tekstuele kenmerken. De termen kunnen een beperkte of bredere interpretatie toegekend krijgen zodat ze al naargelang de context wat anders behelzen. Zo kunnen ze betekenen:

1.literatuur van auteurs met een andere dan Nederlandse culturele achtergrond en met/zonder Nederlandse nationaliteit, in Nederland wonend en publicerend, of
[pagina 352]
[p. 352]
2.literatuur van wel of niet in het Nederlands schrijvende auteurs met een culturele achtergrond die van het westerse culturele patroon afwijkt, of
3.literatuur die de problematiek van het leven in twee culturen thematiseert.

Van alle eerder opgesomde termen schijnen ‘allochtonenliteratuur’ en ‘migrantenliteratuur’ het meest gangbaar en bruikbaar te zijn. Het nazien van het recente literatuurkritische en literatuurwetenschappelijke discours noopt echter tot een andere conclusie.

De notie ‘allochtoon’ - politiek correcte vervanger van ‘migrant’ - nestelde zich sinds de jaren tachtig in het publieke denken van de Lage Landen zodat deze tegenwoordig de meest gebruikelijke aanduiding is geworden voor de Nederlander met een vreemde achtergrond. Halverwege de jaren negentig, toen men met een behoorlijk gestegen aantal debuten van schrijvers met een dubbele culturele achtergrond werd geconfronteerd, kwamen de termen ‘allochtone literatuur’ en ‘allochtone schrijver(s)’ in omloop. Beide benamingen doken ook in literatuurkritische teksten op. Het gebruik van het begrip ‘allochtone literatuur’ in de uiteenzettingen van critici en letterkundigen is thans niettemin verwaarloosbaar. De term ‘allochtone auteurs’ komt weliswaar nogal frequent voor. Hij treedt onder andere in functie van trefwoord in de vakbibliografieën BNTL wat in zekere mate het gebruik ervan in het literaire circuit kan sanctioneren.

Bovendien komen de bewuste termen vaak voor in een context van al dan niet direct geuite kritische opmerkingen. Op de eerste plaats brengen de termen in veler ogen een negatieve rubricering tot stand. Men houdt de termen voor ‘het allochtone label’, ‘het allochtone hokje’ (de Volkskrant 25 augustus 1995), ‘het etiket’ (Paasman 1999, 332) of ‘een stempel’ (Ergün 1996, 9), om slechts enkele bepalingen aan te halen. Verder valt de dubbelzinnige toepassing van de term ‘allochtone literatuur’ op. Men hanteert die soms niet om er de auteur mee aan te duiden, maar om juist te accentueren dat ‘het de auteur gelukt is zich aan [deze benaming] te onttrekken’ (HP/De Tijd 16 augustus 1996) of er wordt vermeld dat men het jammer zou vinden als werken ‘afgedaan zouden worden als ‘allochtonenliteratuur’’ (Trouw 24 maart 2002). En wat nog meer, er wordt geopperd om deze term opzettelijk te mijden (Anbeek 1999, 335) of zelfs helemaal af te schaffen (De Preter 2000).

De categorie ‘migrantenliteratuur’ kent een veel langere geschiedenis in de literatuurwetenschap. Ze treedt er als overkoepelende categorie op

[pagina 353]
[p. 353]

voor literatuur geschreven door mensen die buiten het geboorteland leven. De term wordt in dit licht regelmatig toegepast, maar soms met zichtbare aarzeling. Die komt tot uitdrukking door de geschiktheid van de toepassing van de term in twijfel te brengen of deze tussen aanhalingstekens te zetten.

Gezien het bovenstaande dringt de vraag zich op waarom het begrip ‘allochtone literatuur’ in ‘een kwade reuk’ is komen te staan, zoals een criticus het formuleerde (Trouw 24 maart 2002), en waarom het gebruik van de term ‘migrantenliteratuur’ wel eens op weerstand stuit.

 

Het is natuurlijk uitgesloten dat ik in het korte bestek van deze bijdrage de bovenstaande vraag uitputtend kan behandelen. Niettemin wil ik op een paar bezwaren wijzen die een denkbare verklaring zouden kunnen bieden.

Het eerste bezwaar zou in de vage betekenis van het woord ‘allochtoon’ ofwel ‘migrant’ in de literaire context schuilen. In hun bespiegelingen maken literatuurbeschouwers en letterkundigen gewag van de moeilijkheid die zich voordoet bij het aangeven van wat precies onder ‘het allochtone’ in de literatuur te verstaan is (Paasman 1999, 324; Anbeek 1999, 335; Ergün 1996, 8), In het overheidsgebruik van de notie ‘allochtoon’ geldt een duidelijke, door het Centraal Bureau voor de Statistiek omschreven definitie. Deze stelt dat een persoon tot de groep van ‘allochtonen’ wordt gerekend als hijzelf of ten minste één van zijn ouders in het buitenland is geboren. In de literatuur blijkt dit principe niet te gelden. De uit Hongarije afkomstige Rogi Wieg, de in Duitsland geboren Renate Dorrenstein en vele andere Nederlandse schrijvers met een andere-dan-Nederlandse achtergrondGa naar voetnoot7 worden nooit als ‘allochtoon’ of ‘migrant’ gekwalificeerd.

Het kenmerk waarop zich de toepassing van de term ‘allochtoon’ en hiermee ‘allochtonenliteratuur’ zou baseren, is het ‘niet-blank-zijn’, zoals ook in het alledaagse taalgebruik doorgaans met ‘allochtonen’ wordt bedoeld, n1. ‘diegenen die op grond van uiterlijke kenmerken herkenbaar zijn als niet-West-Europeanen’ (Sterk 2000, 108).Ga naar voetnoot8 Maar dat blijkt nog steeds niet het enige, of tenminste niet eenduidige, onderscheidingscriterium.

[pagina 354]
[p. 354]

Uitgaande van de definitie van het CBSGa naar voetnoot9 én van de alledaagse betekenis van het woord ‘allochtoon’ zou men ervan uit kunnen gaan dat ook het werk van anteurs afkomstig uit de voormalige Nederlandse koloniën onder ‘allochtonenliteratuur’ zou vallen. Het literaire circuit is op dit punt echter verdeeld. Aan de ene kant zijn er diegenen die, conform de sociologische betekenis van het begrip ‘allochtoon’, in Nederland woonachtige vroegere rijksgenoten wel tot de ‘allochtone schrijvers’ rekenenGa naar voetnoot10. Aan de andere kant staan diegenen die ze niet als zodanig beschouwen, omdat de Nederlandse taal en cultuur voor deze auteurs niet volkomen vreemd zijn. Hun ‘alloch- of autochtoon zijn’ is vandaar problematisch (Paasman 1999, 324).

Afgezien van de verwarrende omvang van de notie ‘allochtoon’ wordt onder critici en neerlandici toch vaak de opvatting gehuldigd dat het in hoge mate betwistbaar is om degenen die sociologisch gezien tot de ‘tweede generatie-allochtonen’ behoren, dat wil zeggen in Nederland geboren en opgegroeid zijn, als ‘allochtoon’ - dus ‘van elders afkomstig’ - aan te merken.

Ander obstakel tegen de toepassing van beide categorieën op de hele groep schrijvers met een niet-westerse achtergrond is dat het een simphficerende gedachte zou kunnen bewerkstelligen alsof het om een samenstelling van teksten gaat die homogeen van aard zijn - wat beslist niet het geval is.

Het laatste staat in verband met een ander mogelijk bezwaar tegen de termen in kwestie, nl. een - veeleer ongunstige - beeldvorming die ze zouden kunnen teweegbrengen. Volgens vele critici en literatuuronderzoekers zouden de categorieën ‘allochtone literatuur’ en ‘migrantenliteratuur’ een soort literatuur introduceren waaraan veel lezers een verwachtinghorizon verbinden. Dat denkbeeld dat de inhoud van de teksten betreft, komt vooral neer op de zogenaamde ‘allochtonenproblematiek’ respec-

[pagina 355]
[p. 355]

tievelijk ‘migrantenproblematiek’ die in de richting gaat van ‘de in nostalgie gedrenkte en van pijn vervulde verhalen’ (De Groene Amsterdammer 5 juni 1996) of ‘de stichtende verhalen over leven en lijden der migranten’ (Louwerse 1999, 370). In de opinie van literatuurbeschouwers en onderzoekers doet dat geen recht aan de thematische complexiteit van het werk van de meeste schrijvers met een dubbele culturele achtergrond. In enkele gevallen is deze thematiek zelfs überhaupt niet in het werk terug te vinden. De stereotiepe voorstellingen gelden evenzeer voor de vorm. Om het werk niet in verband te brengen met zulke clichébeelden, bedient men zich gewoonlijk niet van de termen.

De nauwe semantische verwantschap die tussen de begrippen ‘allochtoon’/‘migrant’ aan de ene kant en ‘allochtonenliteratuur’/‘migrantenliteratuur’ aan de andere kant bestaat, speelt nog in een ander opzicht een rol in de kritische opmerkingen over de termen in het literaire veld. Dat de noties ‘allochtoon’ en ‘migrant’ sterk refereren aan de uitgebreide maatschappelijke discussie over de minderhedenkwestie in Nederland, staat buiten kijf. Ze roepen onmiddellijk connotaties op met zaken zoals politieke correctheid en emancipatie.Ga naar voetnoot11 Daarmee wordt de kwestie getrokken in de sfeer van voorkeursbehandeling. Het gebruikvan de termen ‘allochtonenliteratuur’ of ‘migrantenliteratuur’ zou dan tot gevolg hebben dat de literatuur van schrijvers met een dubbele culturele achtergrond al te gemakkelijk in dit kader wordt geplaatst. Dat zou vervolgens tot een dergelijke - be-voordelende - bejegening bij de receptieGa naar voetnoot12 kunnen leiden ofwel een bijzondere benaderingswijze suggereren.Ga naar voetnoot13

[pagina 356]
[p. 356]

Over het algemeen verliezen begrippen die gemakkelijk een verband leggen tussen literatuur en ideologie (i.c. politiekcorrectheid en emancipatie), aan neutraliteit. Om die reden worden ze vermeden door bijvoorbeeld literatuuronderzoekers die streven naar een objectieve maatstaf.Ga naar voetnoot14

Ten slotte zouden duidelijk negatieve uitlatingen van de genoemde schrijvers kunnen bijdragen aan de afwijzing van de termen door de literatuurbeschouwers en wetenschappers. Sommige auteurs zeggen immers in interviews nadrukkelijk niets met de termen ‘allochtone literatuur’ of ‘migrantenliteratuur’ te maken te willen hebben. Wouter de Nooy wijst er in zijn onderzoek naar classificaties van literatuur op dat termen over het algemeen niet worden gebruikt als ze door de auteurs zelf afgekeurd zijn (1993b, 190).

 

Samenvattend laat de bestudering van het discours rondom de auteurs met een dnbbele culturele achtergrond vanuit het terminologische standpunt zien, dat termen die de auteurs als volkomen buitenlanders positioneren en hiermee een indicatie zouden geven om hun werk buiten de Nederlandse literatuur te plaatsen, in de minderheid zijn. Dit wijst op een heersende overeenstemming dat deze schrijvers. wel degelijk deel uitmaken van de Nederlandse literatuur. Daarnaast worden in de deskundige praktijk enkele subclassificaties gehanteerd. ‘Allochtonenliteraruur’ en - in wat mindere mate - ‘migrantenliteratuur’, zullen niet als algemeen gebruikelijke termen in het discours gaan functioneren. Als denkbare redenen daarvoor laten zich enige bezwaren aanwijzen, die ik hiervoor besproken heb. De overige voorkomende subclassificaties kenmerken zich door een veeleer neutrale bijklank.

De afkeuring van de verwarrende en beladen begrippen zou gezien kunnen worden als een poging om de bestaande interpretatieve beperkingen te doorbreken ten aanzien van de literatuur van schrijvers met een dubbele culturele achtergrond. Maar het gebruik van de waardevrije subclassificatie brengt mijns inziens ook een ongewenste, onbehaaglijke bijwerking met zich mee, maar nu voor de positie van deze schrijvers in de Nederlandse letteren.

[pagina 357]
[p. 357]

Het gaat hier om de situatie waarin aan zo'n classificatie een brede invulling wordt gegeven die alleen rekening houdt met de vreemde achtergrond van de auteurs. Bij zo'n brede interpretatie worden de Nederlandstalige auteurs met een dubbele culturele achtergrond onder één noemer gebracht met alle in Nederland wonende en publicerende schrijvers van buitenlandse afkomst. Daardoor wordt hun ‘anders-zijn’ naar voren geschoven, dat wil zeggen, ze worden tegenover de auteurs met oorspronkelijk ‘Nederlandse’ wortels geplaatst. Deze categoriale onderscheiding ondermijnt hun positie als de Nederlandse schrijvers en bewerkstelligt in feite een zekere uitsluiting.

Juist op deze classificerende onhandigheid in de omgang met auteurs met een dubbele culturele achtergrond doelt Hafid Bouazza, één van de auteurs in kwestie, met de categorie waarmee hij ook zichzelf benoemde, nl. ‘N.S.M.A.N.N.’, wat betekent ‘Nederlandse schrijver van Marokkaanse afkomst met Nederlandse nationaliteit’ (2001, 9). Kortom, de Nederlandse letteren zouden dus bestaan uit ‘gewone’ Nederlandse schrijvers én uit Nederlandse schrijvers van - hier dient men een bepaalde etniciteit in te vullen - afkomst met Nederlandse nationaliteit.Ga naar voetnoot15

Onderscheidingen die rekenschap afleggen van etnisch-culturele verschillen, moet men altijd uiterst omzichtig hanteren. Op literair terrien is het gebruik ervan met name moeilijk verdedigbaar, aangezien de afkomst zelf er toch niet veel toe doet. Om het gebruik van zo'n term werkbaar te maken, moet er nog iets bijkomen wat het werk van deze schrijvers verbindt en wat vanuit literatuurwetenschappelijk standpunt relevant is. Dat relevante betekent op de eerste plaats iets dat bijdraagt tot een volledigere en zinvollere interpretatie van het werk van schrijvers op wie de term betrekking heeft.

Tot slot een opmerking van Jaap Goedegebuure, die bovenstaande redenering helder onderstreept: ‘[n]iet de culturele herkomst is bepalend voor de identiteit van de schrijver, maar de keuze die hij of zij maakt uit de wereldliteratuur. Een schrijver heeft niet zijn bloedverwanten tot familie, maar degenen die hij herkent en erkent als voorbeelden en mentoren’ (De Stem 13 maart 2001).

[pagina 358]
[p. 358]

Overzicht benamingen/omschrijvingen en vindplaatsen

‘In Marokko geboren en in Rotterdam opgegroeide schrijver’ (Algemeen Dagblad 22 februari 2002), ‘Marokkaanse Nederlander’ (Vrij Nederland 5 april 1997), ‘in Marokko geboren debutant’ (HP/De Tijd 16 augustus 1996), ‘in Marokko geboren Nederlander’ (NRC Handelsblad 7 juni 1996), ‘een van oorspong Marokkaanse schrijver’ (HP/De Tijd 16 augustus 1996), ‘de debutant van Marokkaanse afkomst’ (Elsevier 22 juni 1996), ‘schrijver van allochtone herkomst’ (NRC Handelsblad 7 juni 1996), ‘Nederlandstalige dichter uit allochtone hoek’ (Vrij Nederland 5 december 1996), ‘de Nederlandse dichter van Marokkaanse origine’ (Ons Erfdeel 1991, 591), ‘de uit Iran gevluchte schrijver’ (Algemeen Dagblad 5 5 2000), ‘een schrijver van Iraanse afkomst’ (Elsevier 6 juni 1995), ‘de Iraanse immigrant’ (Literatuur 2000, 751), ‘de Iraanse vluchteling die in Nederland woont’ (de Volkskrant 28 april 2000), ‘een nieuwe Nederlander’ (Literatuur 1999, 751), ‘schrijvers die zijn opgegroeid met twee culturen’ (Vrij Nederland 23 februari 2002), ‘medelandse schrijvers’ (NRC Handelsblad 25 oktober 1996), ‘Marokkaans-Nederlandse schrijver(s)’ (Algemeen Dagblad 22 februari 2002), ‘allochtone schrijver(s)’ (Algemeen Dagblad 1 november 1996, NRC Handelsblad 25 September 1998, Het Parool 31 mei 1996), ‘migranten-auteurs’ (Literatuur 2000, 751).

Recensies

(over Kader Abdolah)
Boelsma, M.: ‘Kader Abdolah is geen vluchteling meer’. Algemeen Dagblad 5 mei 2000.
Breure, M.: ‘De schrijver als trekvogel’. Vrij Nederland 15 januari 1995.
Erkelens, R.: ‘Land van jenever en slecht weer’. De Groene Amsterdammer 5 maart 1997.
Hellemans, F.: ‘Op adem komen dankzij Kader Abdolah. De naïeve vertelkracht van een nieuwe Nederlander’. Literatuur 43, 5, 751-753 (november-december 2000).
[pagina 359]
[p. 359]
Kools, F.: ‘De pruim viel als een traan in moeders handpalm’. Trouw 14 maart 1997.
Luis, J.: ‘Spreekbuis van een sprakeloze vader’. NRC Handelsblad' 28 april 2000.
Meijsing, D.: ‘Heimwee naar vroeger: melancholieke verhalen van een banneling’. Elsevier 6 juni 1995.
Neefjes, A.: ‘Een niemand in het heden’. Vrij Nederland 15 maart 1997.
Peters, A.: ‘De magie kan niet worden vermoord: in Iran was Kader Abdolah getuige, in Zwolle getuigt hij’. de Volkskrant 23 juni 1995.
Schutte, X.: ‘Wie weg is, is weg’. De Groene Amsterdammer 24 mei 1995.
(over Hafid Bouazza)
Bergh, T. van den: ‘Mijn gerenzen lendentrofee. Bijzondere debuutroman van Hafid Bouazza’. Het Parool 31 mei 1996.
Deel, T. van: ‘Bouazza's trip met de Nederlandse taal’. Trouw 10 . november 2001.
Goedegebuure, J.: ‘Exotica van het gezochte woord’. HP/De Tijd 16 augustus 1996.
Meijsing, D.: ‘Het ledigen der lendenen: vreemde verhalen van Hafid Bouazza’. Elsevier 22 juni 1996.
Mulder, R.: ‘Mijn geheugen is preuts: weelderig debuut van Hafid Bouazza’. NRC Handelsblad 7 juni 1996.
Peters, A.: ‘Op de zachte turelu van dijengewrijf’. de Volkskrant 2 november 2001.
Pos, G.J.: ‘Zonen van Sheherazade. Verfrissende literatuur van de Marokkaans-Nederlandse schrijvers Hafid Bouazza en Abdelkader Benali’. Elsevier 28 juni 1997.
[pagina 360]
[p. 360]
Schutte, X.: ‘Witgetulband’. De Groene Amsterdammer 5 juni 1996.
Serdijn., D.: ‘Hees gelispel en geruis’. Het Parool 22 5 1998.
Truijens, A.: ‘Ja, zo smaakt kattenkwaad’. de Volkskrant 15 5 1998.
Voellings, J.: ‘De ziel huist in de ingewanden’. Vrij Nederland 7 september 1997.
(over Abdelkader Benali)
Goedkoop, H.: ‘Een borrelende smeltkroes van stijlen’. NRC Handelsblad 25 oktober 1996.
Guillet, M.: ‘Benali prikt “heimweegeleuter” door’. Algemeen Dagblad 1 november 1996.
Hart, K. 't: ‘Grote kunst’. De Groene Amsterdammer 23 maart 2002.
Heumakers, A.: ‘De lyriek spat rond’. NRC Handelsblad 23 maart 2001.
Huseman, J.: ‘Vijf grootouders, verre neven, en rij-instructeur'’. Trouw 23 februari 2002.
Neefjes, A.: ‘Abdelkader Benali's kompas’. Vrij Nederland 23 februari 2002.
Peters, A.: ‘De prenatale memoires van een kind’. de Volkskrant 22 februari 2002.
Schenke, M.: ‘Woordelijke lol uit Theater Benali: dromerig realisme in tweede roman Abdelkader Benali’. Algemeen Dagblad 22 februari 2002.
Steinz, P.: ‘Het woord is aan de foetus’. NRC Handelsblad 22 februari 2002.
Vullings, J.: ‘We zien wel waar het uitkomt’. Vrij Nederland 5 april 1997.
[pagina 361]
[p. 361]
(over Mustafa Stitou)
Boer, P. de: ‘In de metafysische chaos voelt Stitou zich als een vis’. Trouw 9 januari 1999.
Doorman, M.: ‘IJs voor mevrouw Schopenhauer’. NRC Handelsblad 25 September 1998.
Gebrandy;, P.: ‘IJsjes scheppen’. de Volkskrant 9 oktober 1998.
Schouten, R.: ‘Domweg de goddeloze gezelligheid: poëzie’. Vrij Nederland 5 december 1998.
T'Sjoen, Y.: ‘Mijn gedichten van Mustafa Stitou’. Ons Erfdeel 42, 4, 591-593 (september-oktober 1999).

Bibliografie

Anbeek, T.: ‘Fataal succes. Over Marokkaans-Nederlandse auteurs en hun critici’. Literatuur 16, 6, 335-342 (november-december 1999).
Bouazza, H.: Een beer in bontjas. Amsterdam, 2001.
Brems, E.: ‘Recent proza in Vlaanderen en Nederland. Kleine groepjes en eenlingen’. Neerlandica Extra Muros 38, 1, 20-28 (februari 2000).
Ergün, A.: ‘Voorwoord’. Het land in mij. Nieuwe verhalen van schrijvers op de grens van twee werelden. Amsterdam, 1996.
Geerts, G. et al. (red.): Van Dale. Groot woordenboek der Nederlandse taal. X ed., Utrecht en Antwerpen, 1999.
Goedegebuure, J.: ‘Stimuleren, stempelen of stigmatiseren?’. De Stem 13 maart 2001.
Groen, J.: ‘“Kijken wat dit aapje kan”. Jonge allochtone schrijvers ambivalent over “migrantensoep”’. de Volkskrant 25 angustus 1995.
[pagina 362]
[p. 362]
Gomes, P.D.: ‘Een ander verhaal. Allochtone schrijfsters gebundeld’. Surplus 9, 6, 14 (november-december 1995).
Grüttemeier, R.: ‘Migrantenliteratuur in de Nederlandse en Duitse letteren’. Neerlandica Extra Muros 39, 3, 13-25 (oktober 2001).
Heynders, O.: ‘Ten geleide. Literaturen in het Nederlands’. Literatuur 16, 6, 322-323 (november-december 1999).
Jans, E.: ‘Het land van herkomst. Schrijven tussen culturen’. HP/De Tijd (bijlage Tijd Cultuur nr. 4), 21 maart 2000.
Jeensma, J. en Wiersinga, P.: ‘Multiculturele literatuur: een impressie’. Wending 46, 1, 44-48 (1991).
Klimaszewska, Z.: ‘Het taboe in het taalgebruik’. Neerlandica wratislaviensia 12, 127-133 (1999).
Kuitert, L.: Vleugelspelers: uitgevers tussen twee culturen. Utrecht, 2001.
Leibovici, S.: ‘Migrantenliteratuur’. De Groene Amsterdammer 17 maart 2001.
Louwerse, H.: ‘De taal is gansch het volk? Over de taal van migrantenschrijvers’. Literatuur 16, 6, 370-372 (november-december 1999).
Louwerse, H.: ‘Zwartrijders in de Nederlandse literatuur: het motief van de queeste in de migrantenliteratuur’. G. Elshout et al. (red.), Perspectieven voor de internationale Neerlandistiek in de 21 ste eeuw. Handelingen Veertiende Colloquium Neerlandicum. Woubrugge, 2001.
Nooy, W. de: ‘Classificatie van literaire teksten’. J. Goedegebuure (red.), Nieuwe wegen in taal- en literatuurwetenschappen. Handelingen van 41. Filologencongres. Tilburg, 197-210, 1993a.
Nooy, W. de: Richtingen&Lichtingen. Literaire classificaties, netwerken, instituties. Proefschrift. Tilburg, 1993b.
[pagina 363]
[p. 363]
Paasman, B.: ‘Een klein aardrijkje op zichzelf, de multiculturele en etnische literatuur’. Literatuur 16, 6, 324-333 (november-december 1999).
Preter, J. de: ‘Weg met het Allochtoons’. Wereldtijdschrift 17, 1, 68-70 (februari 2000).
Roo, J. de: ‘Identiteit is iets voor Staphorstenaren’. Trouw 24 maart 2001.
Spoormans, G.: ‘De paradox van de tolerantie. Een casestudy over Kader Abdolah’. H. van Lierop-Debrauwer et al., Een gat in de literatuuronderwijs. Tilburg, 1998, 77-87.
Sterk, G. (samensteller): Media en allochtonen. Jonrnalistiek in de multiculturele samenleving. Den Haag, 2000.
voetnoot1
Verder in dit betoog worden deze auteurs ‘schrijvers met dubbele culturele achtergrond’ genoemd.
voetnoot2
In het vervolg in afkorting ‘het discours’ genoemd.
voetnoot3
Naast de term ‘allochtone literatuur’ is een andere variant te vinden, namelijk ‘allochtonenliteratuur’.
voetnoot4
Het gaat om in totaal 36 recensies afkomstig uit landelijke week- en dagbladen en literatuurweten-schappelijke tijdschriften over boeken van Hafid Bouazza, Kader Abdolah, Mustafa Stitou en Abdelkader Benali.
voetnoot5
Dergelijke bepalingen over de auteurs die in geanalyseerde recensies in gebruik zijn, worden in een bijlage aan het einde van de tekst verzameld.
voetnoot6
De afwezigheid van zulke termen kan tevens een suggestie geven over het kader waarin het discours zich in Nederland afspeelt, waar Ralf Grüttemeier mijns inziens terecht op wijst. Dat kader is niet sociaal-politiek zoals in Duitsland, maar cultureel-antropologisch van aard (2001, 16).
voetnoot7
In deze context wijst men ook vaak op de uit Oostenrijk afkomstige Harry Mulisch of op de in de Verenigde Staten geboren en getogen schrijfster Ethel Portnoy.
voetnoot8
Datzelfde geeft overigens de definitie van het lemma ‘allochtaon’ aan in het Woordenboek Nederlandse taal waar staat dat ‘allochtoon’ ‘met name [wordt] gebruikt als aanduiding voor personen met een niet-blanke huidskleur’. Daaraan wordt wel eens het tweede kenmerk toegevoegd, namelijk het ‘moslim-zijn’ (Spoormans 1998, 82).
voetnoot9
Volgens de door het CBS gehanteerde regel worden de ex-koloniën tot het buitenland gerekend waardoor de uit Suriname, Antillen en Indonesië afkomstige personen wel ‘allochtonen’ te noemen zijn. Daaraan wordt wel eens het tweede kenmerk toegevoegd, namelijk het ‘moslim-zijn’ (Spoormans 1998, 82).
voetnoot10
Als voorbeeld kan een recensie over de door Astrid Roemer samengestelde verhalenbundel ‘Het vrolijke meisje’ dienen. De titel van de recensie luidt: Een ander verhaal. Allochtone schrijfsters gebundeld. (Gomes, 1995, 14) Hiermee worden auteurs (onder andere M. Bloem) ‘allochtoon’ genoemd van wie de wortels in Suriname en Indonesië liggen. In een andere recensie die boeken van drie Surinaamse debutanten [Kishoendajal, Rahman en Cándani] behandelt, ziet de criticus als een reëel gevaar dat deze schrijvers het etiket ‘allochtoon’ krijgen opgeplakt (Trouw 24 maart 2001).
voetnoot11
De verbondenheid tussen woorden en gedrag kan men zoeken in het sociale taboe op het omgaan met de ‘rassenkwestie’ in Nederland. Over het verband tussen de taal en politiekcorrect gedrag schrijft Zofia Klimaszewska uitvoeriger in haar artikel ‘Het taboe in het taalgebruik’ (1999).
voetnoot12
Over de welwillendheid bij de literatuurkritische beoordeling zie onder andere De Preter (2000), Anbeek (1999).
voetnoot13
In teksten van letterkundigen vinden we ook de beschrijving van zo'n bijzondere aanpak gegeven. Dit betekent vooral het uitzoeken van een politiek-ideologische boodschap over het ‘kweken van begrip tussen culturen’ en de interpretatie van literaire teksten als inzichtgevend in de cultuur van de minderheid. Daarbij wordt de nadruk gelegd op de achtergrond en biografie van de auteur en is er sprake van het typeren van de auteur als representant van een groep in plaats van een individu (Spoormans 1998, 84). Per slot van rekening zou dit alles kunnen resulteren in de behandeling van een boek als sociologisch en historisch document waarbij de kwalitatieve waardering van het werk naar de tweede plaats is verschoven.
voetnoot14
Uit het onderzoek van Wouter de Nooy naar het gebruik van classificatietermen bij deskundigen bleek dat een aantal geïnterviewde critici de term ‘feministische literatuur’ juist daarom niet wilden gebruiken, omdat zij de koppeling die hiermee werd gelegd tussen literatuur en een ideologie (emancipatiediscussie), als ‘te uitgesproken’ ervoeren (1993a , 209).
voetnoot15
Maar dat kan eigenlijk nog eenvoudiger. Op de praktijk baserend zou men aan Bouazza's aanduiding rustig een vaste invulling kunnen geven: ‘Nederlandse schrijvers van niet-westerse afkomst met Nederlandse nationaliteit’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 26 augustus 2003

  • 27 augustus 2003

  • 28 augustus 2003

  • 29 augustus 2003

  • 30 augustus 2003

  • 25 augustus 2003

  • 24 augustus 2003


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Urszula Topolska