Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 17 (1903-1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.96 MB)

Scans (118.00 MB)

ebook (12.30 MB)

XML (4.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 17

(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Ingezonden stukken.
Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.

I. Zeer Geachte Mej. Nijhuis!

In uwe biographie van Mevr. Marx - Koning schrijft gij: ‘Mevr. Roland Holst had het toch al zoo zwaar bij haar verkorven omdat zij socialiste is, - en alle “isten” zijn haar een gruwel.’

Gij zijt eene vriendin van Mevr. Marx - Koning nietwaar; en zijt gij ook geen socialiste? Dat heb ik tenminste uit de discussie in dit Blad met Mr. Boertje opgemaakt. Vindt Mevr. Marx-Koning dan van U het socialist-zijn geen gruwel?

Met de meeste hoogachting

N.S. HENZE.

 

Door de afwezigheid van de redactrice werd dit stuk eerst heden geplaatst.

A. de S.L.

II. Weldadigheid.

Ondank is 's Wereldsloon. Zoo luidt eene wel is waar zeer oude, maar desniettemin toch onware spreuk, ofschoon vele menschen, die den schijn voor het wezen aanzien, en maaien, waar zij niet gezaaid hebben, zullen zeggen: ‘Nu, maar ik heb de waarheid van die woorden bij herhaling ondervonden.’

Indien wij de zaak op den keper beschouwen, moeten wij erkennen, dat wij alleen dan aan iemand eene weldaad bewijzen, wanneer wij zijn geluk verhoogen. Maar zeer dikwijls doen wij iets voor een ander, wat deze gaarne van ons aanneemt en wat toch niet strekt om hem gelukkiger, maar wel om hem ongelukkiger te maken. Zoo iemand kan onze goede bedoeling op prijs stellen; reden tot dankbaarheid jegens ons heeft hij inderdaad niet. En het zijn juist dergelijke schijnbare weldaden, die aanleiding geven tot de klacht: ‘Ondank is 's Werelds loon.’

Om werkelijk wel te kunnen doen moeten wij weten, wat ons gelukkig en wat ons ongelukkig maakt. Geld, macht, en eer veroorzaken steeds moeite en zorgen; zij maken den mensch niet gelukkig, want menig geëerd, rijk en machtig persoon is bepaald beklagenswaard, omdat hij niet onbezorgd en tevreden kan leven. De vervulling van onze wenschen en begeerten bevordert ook slechts bij uitzondering ons geluk, want nauwelijks is de eene begeerte vervuld of de andere neemt hare plaats in. Het eenige, wat den mensch werkelijk gelukkig maakt, is het doen van goede werken, en het bestrijden van aardsche of zelfzuchtige wenschen en verlangens. Alles wat wij doen in de hoop dat wij daarvoor in dit of het volgend leven door God of menschen beloond zullen worden, kan in geen enkel opzicht ons geluk bevorderen; terwijl alles wat enkel en alleen met een altruïstisch doel gedaan wordt steeds beloond zal worden. Misschien bestaat die belooning dikwijls slechts in een gevoel van tevredenheid over ons eigen gedrag, maar dan is dit gevoel ook zoo aangenaam, dat wij het als eene groote belooning mogen beschouwen.

Indien wij aan iemand een aalmoes geven en hem daarbij dankbaar zijn, dat hij ons hiertoe in de gelegenheid stelt, dan is niet de ontvanger, maar wel de gever de beweldadigde. Is hij echter niet dankbaar voor de hem geschonken gelegenheid om den nood van een arm man te lenigen, dan hebben noch de gever, noch de ontvanger werkelijk voordeel van de gift, want geen van beiden wordt er zedelijk beter door. In dat geval behoeft dus geen van beide partijen dankbaar te zijn.

Bezorgt een regeeringspersoon iemand een baantje, omdat hij familie van hem is, of omdat een ander invloedrijk man het hem verzocht heeft, en passeert hij daardoor een ander, die, hetzij door meerdere geschiktheid of om andere redenen, meer recht zoude hebben om die betrekking te bekleeden, dan doet hij een onrechtvaardige daad, en maakt dus dat de begunstigdezelf veeleer minachting dan achting voor hem krijgt. Het slechte voorbeeld dat hij geeft maakt bovendien niemand beter; dus is er ook niemand die waarlijk reden heeft om hem dankbaar te zijn.

Maar wanneer wij iemand, die uit de gevangenis ontslagen is en daardoor nergens werk kan vinden, zoodat de maatschappij hem dwingt om als bedelaar of dief voor zijn onderhoud te zorgen, in dienst nemen en daarbij door een nauwlettend

[pagina 60]
[p. 60]

doch liefdevol toezicht op zijn zedelijk gedrag maken dat hij een nuttig lid van de maatschappij wordt, dan bewijzen wij hem eene weldaad, waarvoor hij ons levenslang dankbaar zal zijn. Doch dit kunnen wij niet doen, tenzij wij hem een goed voorbeeld geven; want iemand die zich schuldig maakt aan eenige afkeurenswaardige gewoonte kan onmogelijk anderen overhalen om dit niet te doen. Een zuiplap zal te vergeefs matigheid, een hoogmoedige te vergeefs nederigheid prediken, een speler te vergeefs tegen het spel waarschuwen, enz.

Hierom zeide Mary Hayes Chynoweth, eene Amerikaansche dame, die eene nieuwe Godsdienstige secte gesticht heeft, terecht: ‘Alleen door ons voorbeeld kunnen wij anderen weldaden bewijzen.’ En menschen, die dit doen, zullen niet klagen, dat ondank 's Werelds loon is.

 

Dr. L.L. PLANTENGA.

III. Aan ‘Weetgraag’.

Naar aanleiding van Uw vraag in de Lelie, veroorloof ik mij ‘voor zoover mij bekend is’ U 't volgende over spiritisme mede te deelen.

Het spiritisme is het geloof aan het voortbestaan van de ziel na den dood m.a.w. de reincarnatie, d.w.z. dat het leven, de ziel, na den dood weder in een menschelijk lichaam komt, tot boetedoening van een geleefd leven en om te trachten zich te beteren en het volmaakte meer nabij te komen.

Aan deze leer is nauw verbonden de theosophische, die weer op haar beurt nauw verwant is met de Christelijke leer, m.a.w. dat de theosophie alle menschen als broeders beschouwt, als zijnde kinderen van één Vader.

Aan de beide eerstgenoemde leeren, die in hoofdzaak van elkaar verschillen, doordat de spiritisten séances houden tot het oproepen en hooren van geesten, grenst de spiritualistische leer, die, de reincarnatie niet aannemende, alléén gelooft aan het bestaan van een hooger en lager zieleleven na den dood, d.w.z. dat men ook na den dood zijn persoonlijkheid blijft behouden, en als geest tracht zich òf te veredelen òf lager zinkt.

Van de meest bekende boeken noem ik:

De werken van ‘Allan Kardec’ voor het spiritisme.

Reepmaker: Wat is theosofie?

Het tijdschrift ‘Op de grenzen van twee werelden’ van Elize van Calcar voor het spiritualisme.

Op de titelbladen dezer werken worden verscheidene andere boeken vermeld.

Evenwel bestaan van Duitsche en Engelsche schrijvers grootere werken over het spiritisme en het spiritualisme.

Hoogachtend

Uw dienstw.

J.J. BREEDVELD.

A'dam, 15 Juli '03.

IV. Geachte Weetgraag!

Als antwoord op uw vraag: ‘Wat is Spiritisme’ deel ik U onderstaande citaten uit boeken daarover mee:

Dr. H.M. van Nes zegt in ‘De Nieuwe Mystiek’ op bl. 36: Het Spiritisme gaat uit van de, volgens zijne aanhangers langs den weg der ervaring bewezen, stelling, dat de onsterfelijke ziel des menschen na diens dood met de levende in verbinding kan treden en allerlei physische en psychische werkingen kan oefenen, welke door ons niet kunnen worden te voorschijn geroepen. Tot 't ontstaan dezer werkingen is een ‘medium’ noodig. Wel heeft ieder mensch mediumniteit in hoogeren of lageren graad, doch ook ‘de beste aanleg moèt door oefening gevormd worden.’

Volgens deze theorie is de geest van den mensch, hoewel op zichzelf onsterfelijk, reeds in 't lichaam met een andere aetherische stof (een vloeistof) verbonden, doch kan gedurende 't leven tijdelijk 't lichaam verlaten en zich elders vertoonen.

De media bezitten veel van deze vloeistof, en kunnen daarvan aan de in de ruimte zwevende geesten zooveel afstaan, dat deze zich aan hun oog vertoonen; slechts in 't donker! -

Winkler Prins zegt dat:

‘Spiritisme is de naam van een in den jongsten tijd bij velen opnieuw ontwaakt “geloof” dat de geesten der afgestorvenen niet alleen voortbestaan, maar dat men met hen ook zeer gemakkelijk gemeenschap kan oefenen!’

Hij zegt verder dat de ‘dwaasheid’ van de tafeldans in 1848 zeer verspreid werd.

 

Als U iets verder gaat dan 't Spiritisme komt U op 't tegenwoordig meer beoefend gebied van de Theosofie, waarvan in elke groote plaats een: ‘Theosofisch Centrum’ is.

Als U zich met een van de leden van zoo'n ‘T.C.’ in verbinding stelt, kunt U meer inlichtingen omtrent 't door U gevraagde verkrijgen, dan ik U geven kan.

Ik vind Spiritisme, Occultisme en Theosofie als ‘wetenschap’ zéér merkwaardig, maar als ‘godsdienst’ vind ik Theosofie niet te gelooven!

Hopende aan Uw verlangen voldaan te hebben, teeken ik

Achtend

JOMANA.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken