Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 17 (1903-1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.96 MB)

Scans (118.00 MB)

ebook (12.30 MB)

XML (4.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 17

(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Ingezonden stukken.
Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.

I. Dienstbodenvereenigingen.

Geachte Redactrice.

 

‘'t Blijkt afdoende dat ik volstrekt niet ben van 't onwijzige systeem dat zekere dienstbodenvereenigingen van ultra-vooruitstrevenden aard beoogen,’ aldus schrijft u in 't nummer van 5 Aug. j.l. p. 91 kolom 1, dat ik toevallig eerst heden onder oogen krijg. Sta mij toe billijkheidshalve tegen die kwalificatie van ‘onwijzig’ op te komen; ik acht dit in 't belang van de bedoelde vereeniging (er is er slechts één: de Alg. Ned. Dienstbodenbond onder de zinspreuk ‘Allen voor Elkander’ met afd. in A'dam, Den Haag, Arnhem enz.) en tot recht verstand der zaak bij uwe lezers en lezeressen wel noodig.

Welke eischen stelt de bond? Deze:

Dag- en Nachtdienstboden.

1.De betaling van het loon geschiedt maandelijks.
2.De opzegging der betrekking geschiedt van weerskanten minstens zes weken van te voren.
3.De dienstbode heeft 2 vrije avonden in de week, bovendien een Zondagmorgen vrij en den daaropvolgenden Zondagmiddag.
4.Zij heeft recht op goede en voldoende voeding, goede ligging (slaapplaats voor zich alleen) en een humane behandeling.
5.Zij heeft recht op eene jaarlijksche vacantie van minstens 10 dagen.
6.Het zij haar gegund in haar vrijen tijd bezoek te ontvangen.
7.Zij is vrij in het al of niet dragen van een muts.
8.Afschaffing van getuigen.

Dagdienstboden.

1.De betaling van het loon geschiedt wekelijks.
2.Zij wordt niet weggezonden vóór het eten.
3.Haar werktijd begint niet vroeger en eindigt niet later dan half acht (met de noodige rusttijden tot eten).
4.Zij heeft den eenen Zondag 's morgens en den anderen Zondag 's middags vrij.
5.Zij heeft recht op goede en voldoende voeding en eene humane behandeling.

 

Van alle dienstboden mag geëischt worden bekwaamheid in de werkzaamheden, waarvoor zij zich verhuren, stipte eerlijkheid en nauwgezette plichtsbetrachting.

Van weerszijden worde gestreefd naar een goede en vriendschappelijke verhouding.

 

Is dat alles nu zoo erg overdreven, zoo onwijzig?

Vindt u waarlijk dat ‘menschen die zoo denken’, [d.i. zij die met die eischen meegaan], in 't geheel geen dienstboden moesten houden’? Ik zou eerder zeggen dat menschen die niet zoo denken geen dienstboden moesten houden, omdat ze een bekwame, eerlijke dienstbode niet waard zijn. Iets anders is of voor een democratisch-gezind mensch niet vaak 't houden van dienstboden iets pijnlijks heeft. En dan erken ik persoonlijk volmondig dat ik dikwijls wanneer ik van 'n prettig fietstochtje thuiskomend m'n meisjes druk aan 't werk vind, wanneer ik jonger dan zij maar toch ‘meesteres’ omdat een dom toeval mij in een meer bevoorrechte klasse deed geboren worden, door m'n huis marcheer, een heel onaangename gewaarwording krijg. Voorloopig echter zie ik nog geen heil in de eenige oplossing die er voor zoo'n toestand zou zijn: me inspinnen in een Blaricumsche Kolonie of zoo iets. En ik laat alles daarom zooals 't is en doe m'n best door ‘'n humane behandeling’, zooals dat nu eenmaal heet, haar zoo min mogelijk de ondergeschikte positie te laten voelen.

En bij dat alles vind ik mezelf heelemaal niet onwijzig!! -

[pagina 142]
[p. 142]

Wat nu dat ‘juk der dienstbaarheid’ betreft d.i. de muts, ik geloof dat èn de werkman èn u het ware motief voor den mutsenafschuw over 't hoofd zagen. Het is dit: een aardig aangekleed met 'n fladderende muts prijkend dienstmeisje kan haast niet met rust over straat, langs in aanbouw-zijnde-huizen e.d. loopen. Dat ze bovendien van ‘heeren’ evenveel last hebben als van arbeiders spreekt vanzelf. Zij, en ook uw werkman nu zien daarin allereerst 'n minachting voor hun klasse. Ik zelf meen dat hier weer - zooals ik meen dat dikwijls gebeurt - klasse verward wordt met sekse. Want hoewel ik zelf nooit in een meiden-costuum over straat liep, wat ik zoo af en toe te hooren kreeg in de laatste vijftien jaar, zal voor de onhebbelijkheden waaraan dienstmeisjes blootstaan wel niet veel onder doen. Zeker is dat wanneer 'n dienstmeisje zich goed ‘leelijk’ maakt ze allicht kans heeft iets minder te lijden van de liefelijkheden van 't andere geslacht. En wanneer 't haar daar nu om te doen is, en dat principe zit werkelijk voor, dan kan ik niet anders dan 't motief waardeeren.

Mag ik, nu de kwestie toch ter sprake is gebracht, u vriendelijk verzoeken met kleine letter nog 't volgende over te nemen, waarvan ik enkele in mijn oogen nuttige middelen cursiveerde? De bond wil 't lot van de dienstboden verbeteren en tracht dit te bereiken:

door het houden van huishoudelijke vergaderingen, waar de belangen van ons vak tot in alle bijzonderheden kunnen worden besproken, waar wij o.a. in voortdurend overleg met elkander, kunnen regelen en bespreken onze verhouding tegenover de personen, bij wie wij in betrekking zijn;

door het houden van vergaderingen, waarop door ontwikkelde mannen en vrouwen het woord wordt gevoerd over onderwerpen, waarin mag verwacht worden, dat door dienstboden belang wordt gesteld;

door, getrouw aan de zinspreuk van onzen bond, in alle voorkomende gevallen elkander met woord en daad te steunen en voor elkanders belangen en rechten op te komen;

door te trachten het plichtsbesef der leden te verhoogen, in de eerste plaats in haar eigen belang, maar ook omdat nauwgezette plichtbetrachting, toewijding aan onze taak, aanspraak geeft op een goede behandeling van de zijde van onze werkgevers, - maar ook omdat wij meer recht van spreken hebben, wanneer wij den arbeid, dien zij het recht hebben van ons te vorderen, naar ons beste weten en ons beste vermogen verrichten;

door jeugdige dienstboden uit den vreemde te behoeden voor de vele gevaren, verbonden aan hun verblijf in een groote stad, haar vriendschappelijk te gemoet te komen, en haar zooveel mogelijk vergoeding te schenken voor het gemis van familie en vrienden.

Onze bond heeft geenerlei godsdienstige richting. Hij wil alleen een vakbond zijn. Elke dienstbode van elk geloof is dus in onzen bond op haar plaats; van elkeen wordt de godsdienstige overtuiging geëerbiedigd.

Onze bond bevordert zooveel mogelijk de zoo noodige vakopleiding.

Onze afdeeling is in het bezit van een bibliotheek, waaruit de leden boeken ter lezing kunnen bekomen tegen betaling van 1 cent per week.

Onze afdeeling heeft een weerstandskas om, voor zoover hare middelen reiken, de leden onder alle omstandigheden zooveel mogelijk te steunen,

Aan onze afdeeling is een bemiddelingsbureau verbonnen, tot hetwelk elke werkgeefster, die een dienstbode, en elke dienstbode, die een betrekking zoekt, zich wenden kan; aan de leden der afdeeling worden geen kosten in rekening gebracht.

Het lidmaatschap van onze afdeeling bedraagt 5 cents per week, elke week of om de drie maanden vooruit te betalen. Zij die om geldige redenen niet in staat zijn hare contributie te betalen, kunnen daarvan geheel of ten deele worden vrijgesteld; een en ander ter beoordeeling van het bestuur der afdeeling.

De leden van onze afdeeling ontvangen gratis het bondsorgaan: Ons Streven, ons vakblad, dat elke maand verschijnt. Voor het bezorgen van het blad wordt 1 cent in de maand betaald.

Zij, die tot onze afdeeling wenschen toe te treden, wenden zich mondeling of schriftelijk, met duidelijke opgaven van naam en adres, tot een der ondergeteekenden, die gaarne bereid zijn alle gewenschte inlichtingen te verstrekken.

Aan de nieuwe leden wordt onmiddellijk na hare toetreding toegezonden het laatst verschenen nummer van Ons Streven, waar steeds worden opgegeven de datums van de te houden vergaderingen.

Des zomers worden bij goed weêr elken Zondagmiddag om half drie van uit ons Bureau wandelingen ondernomen. Verder worden het geheele jaar iederen Zondagavond om 8 uur eveneens in ons Bureau gezellige bijeenkomsten gehouden.

U hartelijk dankende voor de afgestane plaatsruimte, met vriendelijken groet

 

Uw dw.

 

Welmoet Wijnaendts Francken - Dyserinck.

 

17 Aug. 1903.

 

P.S. Den lezeressen die zich naar aanleiding van 't opstel van Vox Italica (zie vorig nommer) mochten interesseeren voor 't boek van Novicow, kan ik mededeelen dat 't ook in 't fransch bij Alcan verscheen, onder den titel ‘l'Affranchissement de la femme,’ en dat A.G. een overzicht erover gaf in Belang en Recht van 15 Juni j.l.

 

W.F.

 

Lieve Mevrouw.

 

Weet U waarom ik blijf bij mijn woord ‘onwijzig’, ten opzichte uwer vereeniging?

Omdat al Uw theorieën zeer fraai zijn op papier; maar in de praktijk jammerlijk falen, want ze zijn in een huisgezin onuitvoerbaar.

In een huisgezin, - en daartoe reken ik, en rekent gij ook nietwaar, - de dienstboden evenzeer als de andere leden ervan, in een huisgezin kan m.i. alleen door onderlinge liefde Uw doel van goede behandeling bereikt worden.

Ziet U eens, lieve mevrouw, ik moet hier wel van mijn eigen persoon spreken; want anders zou mijn betoog geen waarde hebben. Welnu, ik heb onze Marie, die ik kennen leerde door mijn huisgenoote, bij wie zij reeds jaren diende vóór zij en ik gingen samenwonen: Ik heb onze Marie lief. En ik ben ervan overtuigd dat dit bij haar wederkeerig zoo is.

[pagina 143]
[p. 143]

- En ik zou onmogelijk kunnen werken onder één dak met dienstboden, of met wie ook, zonder dat ik hen liefheb. Met gerustheid durf ik dat openlijk van mijzelve verklaren, omdat het zoo is; en ieder die mij persoonlijk kent wéét dat het zoo is.

M.i. zou het vrij wat beter zijn, indien al de dienstbodenvereeniging-houdende dames en dienstmeisjes beproefden dezen onderlingen liefdeband te versterken; inplaats van met reglementen te willen dwingen, wat alleen te verkrijgen is door wederzijdsche genegenheid.

B. v.: Het 's avonds ná half-acht niet meer ‘werken.’ - Wel, onze Marie brengt 's avonds na half-twaalf dikwijlsgenoeg de drukpr: der Lelie, per expresse, naar de post (Hoofdkantoor); omdat ik om de een of andere reden wat laat klaar ben ermee. En, als ik een boodschap heb na acht uur, gaat ze met het grootst mogelijke genoegen die doen voor mij. En menigmaal heb ik haar op een warmen zomeravond strijkend gevonden, aan een blouse of japon, die ze wist dat ik graag kláár had gehad. Enz. enz.

Dat doet ze uit liefde tot ons. Niet per reglement. Maar omgekeerd doen wij ook heel veel uit liefde tot Marie. Zij is onze huisgenoote; en wij deelen met haar alle verdriet dat zij heeft, en doen ons best haar leven zoo gezellig mogelijk te maken. Ik zal er maar niet over in bijzonderheden treden hoe, want dat komt mij een beetje pedant voor. Maar de feiten spreken hier voor zichzelve; want liefde komt niet van één kant. En Marie's verwachtingen van een ‘freule’ waren zoo weinig vleiend voor dit soort wezens, dat ik bij mijn eerste kennismaking met haar een bepaalde stugheid had te overwinnen, die later bleek 't gevolg te zijn geweest van mijn ‘freuleschap’. Zij en ik lachen er nu dikwijls genoeg om, dat ‘zoo'n freule’ haar bij nader inzien nogal meeviel.

En wanneer Marie bij ons wegging of trouwde, dan zou ik niet anders willen en kunnen dan een nieuwe dienstbode met dezelfde toeschietelijkheid, hartelijkheid en liefde behandelen. Want ik houd het voor onmogelijk een goed huisgezin te vormen met de dienstboden, indien alles berust alleen op reglementen, inplaats van op liefde.

U behoeft mij dan ook niet te antwoorden: ‘Ja maar U hebt een klein huishouden. Dat is een uitzondering.’ Over het zéér groote dienstpersoneel mijner ouders wist mijne moeder te heerschen juist door liefde. Zij werd uitstekend ‘bediend’ door hare dienstboden; omdat ze zooveel van haar hielden. - Ik heb in drie vroegere artikelen over de dienstbodenquestie dat alles verteld, en verwijs daarheen dus kortheidshalve. - Ik durf zeggen, het is omdat ik en door mijn moeder en door mijn vader steeds ben opgevoed in een geest van liefde jegens de dienstboden, dat ik, laterzelve-volwassen, niet anders kan dan in de dienstboden liefhebben huisgenooten.

Ja, ik herhaal daarom nog-eens: Uw reglement noem ik ‘onwijzig.’ Want het stuit op practische onuitvoerbaarheid in al de zoo verschillende huisgezinnen. B. v., waar kleine kinderen zijn en weinig fortuin, moet daar de meid-alléén 's avonds ná half acht weigeren het kind, of de kinderen, te helpen, of het kleinkindergoed uit te wasschen, enz., enz.; te véél bezwaren om op te noemen?

Marie, mijne huisgenoote en ik, lachen hartelijk om een ‘reglement’ ten opzichte onzer verhouding onderling. Wij hebben Marie lief. En ik durf zeggen; Zij heeft ons lief. En mij lijkt dit een beter soort van plichtsbetrachting, dan het stichten van Dienstboden-vereenigingen met ‘reglementen’. Want, als alle huisvrouwen trachtten de liefde ernstig te betrachten jegens hun personeel, dan zou zeker dat personeel-zelve méér respect voor hen krijgen, dan wanneer de uithuizige dames mooie woorden op papier zetten in ‘reglementen.’

Het is echter te voorzien, dat wij dan minder ‘presidentes’, secretaressen, besturen, vergaderingen, in één woord minder dames-uithuizigheid zouden hebben.

 

ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.

 

Noot.

 

En, om nu niet alleen van ons-zelven te spreken, veroorloof ik mij nog hierbij te voegen, dat ik o.a. van zeer nabij een dienstbode ken, wier liefde en toewijding grenzenloos is voor haar dames; terwijl deze omgekeerd voor haar al die moederlijke zorg en genegenheid aan den dag leggen, die zij verdient. - Toen b.v. deze dienstbode onlangs met onze Marie een dagje naar Amsterdam ging, stond een der meesteressen om half zeven op, om haar, vóór ze vertrok, met een kop thee en een paar eieren te verrassen. Maar, omgekeerd, valt het der dienstbode ook niet in ‘per reglement’ na half acht uur het werken te weigeren. - Integendeel, toen mijn huisgenoote onlangs ongesteld was, zoodat onze Marie het dientengevolge dubbel volhandig had, kwam deze boven-aangehaalde dienstbode, uit vrije-liefde-behoefte, 's avonds-laat ons helpen met borden-wasschen, enz. enz. - Ik zou U méér voorbeelden, (die beteekenen in mijn oog zooveel méér dan algemeene theorieën), kunnen aanhalen van mij van nabij bekende dienstboden, die tien, twaalf jaar in drukke eenvoudige diensten zijn, die voor de bij hun families inwonende kamerhuursters met de grootste liefde zorgen, terwijl zij daarbij als meid-alleen het soms nog heel druk hebben met het 's avonds-laat de ‘winkel-doen’, enz. enz. - Die dienstboden glimlachen om zulke dienstboden-vereenigingen met reglementen. En hunne meesteressen doen dat ook. Die echter wèl aan zulke ‘reglementen’ doen, - en zoo ken ik er óók - dat zijn huishoudens, waar men, òf voortdurend van meiden wisselt, omdat meesteresse en dienstbode op hun rechten staan en die niet met elkaars belangen zijn te rijmen, of, in het beste geval, onverschillig, liefdeloos, egoïst ieder zijn eigen weg gaat, mevrouw schimpend op ‘de veeleischendheid der tegenwoordige booien’; en de dienstmeisjes voortdurend op hun teenen getrapt, omdat ze zich beleedigd, tekort-gedaan, vernederd, achten; hetgeen zij met hun ‘reglement’ in de hand kunnen ‘bewijzen’. Van liefde-band is daar geen sprake. Alleen van recht.

 

A. de S.L.

II.

Hooggeachte Redactrice.

 

Naar aanleiding van de vraag gedaan door ‘J.B.’ in de Lelie dd. 19 dezer, veroorloof ik mij als mijn meening te uiten, dat ik geloof, dat leeftijdsverschil tusschen een man en een vrouw géén noodzakelijk beletsel is voor een huwelijk, als groote waarachtige liefde bestaat. Want waar echte, waarachtige liefde is, daar is m.i. de zinnelijke liefde een bijzaak, en zal deze te minder zijn waar de liefde echt en hoog is. Want m.i. wanneer men zich indenkt in 't geluk een vrouw te mogen liefhebben en haar te verzorgen en te vertroetelen, dan denkt men niet aan de zinnelijke liefde, en voelt men, dat deze laatste iets minder hoogs, iets tijdelijks is, dat spoedig voorbijgaat evenals de schoonheid. Want m.i. is 't dwaas, alleen te letten op uiterlijk schoon, en te vergeten, dat de èchte schoonheid van een vrouw, ook al is zij veel ouder dan de man, bestaat uit de innige aanhankelijkheid, uit het licht van geluk, dat uit de oogen straalt, en waardoor elke vrouw, ook al is zij niet bedeeld met lichaamsschoonheid, schoon is in de oogen van hem, die haar lief heeft. Bovendien ik geloof, dat 't waar is, dat: ‘de opgeruimdheid van den man, is het behoud der schoonheid van de vrouw!’ -

Ik zou juist verlangen een vrouw, die ouder was dan ik, bij wie ik hulp en troost zou kunnen zoeken, doch die, door haar hoogheid van karakter, evenwel te hoog zou staan om, wat nogal in den aard der vrouw ligt, de baas over mij te spelen! Ik geloof, dat 't mij weinig zou kunnen schelen, hoe oud mijn vrouw was, al was zij b.v. geen tien, doch ja, twintig jaar ouder dan ik, als wij

[pagina 144]
[p. 144]

elkaar maar echt lief hadden. Want ik geloof, al was een vrouw gebrekkig, doch was zij toch in alles een echte lady, dan toch zou ik haar willen hebben, want m.i. wat is de schoonheid en wat zijn de jaren in dit korte leven? Als spiritualist beschouw ik dit leven slechts als iets tijdelijks, en zou 't juist als een voorrecht achten, dat ik bemind werd door een oudere en hoogerstaande vrouw, al was zij dan ook toevallig minder schoon. - De gedachte bovendien, dat een man, al is hij op 't oogenblik flink en gezond, gebrekkig en oud voor zijn tijd kan worden, en in welk geval, de èchte vrouw hem juist nog meer zal liefhebbenGa naar voetnoot*), gebiedt m.i. het leeftijdsverschil en de schoonheid als een zeer kleine bijzaak te beschouwen! -

Het is m.i. een voorrecht te leven met een wezen, dat hooger staat dan wij zelf, en tot wie wij met eerbied en liefde kunnen opzien, en in wier omgang, juist door de betrekking van ‘man en vrouw’, een innige vertrouwelijkheid bestaat. -

En als zoodanig zou ik, als man, 't wèl aandurven met een oudere vrouw te trouwen!

Hoogachtend

Uw dienstw.

J.J. BREEDVELD.

A'dam, 19 Augustus 1903.

voetnoot*)
Noot red:
Ja, ja, dat zal de ècht-liefhebbende vrouw doen! -

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Esther Welmoet Wijnaendts Francken-Dyserinck

  • J.J. Breedveld