Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 17 (1903-1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.96 MB)

Scans (118.00 MB)

ebook (12.30 MB)

XML (4.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 17

(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Opvoeding.
(Overzicht van een cursus over practische zielkunde gegeven aan de ‘opleidingsinrichting voor socialen arbeid’ te Amsterdam, door den Heer A.H. GERHARD.)

V.

Als op een stoomboot drie menschen naar de machine staan te kijken en van die personen de een nooit eerder, de tweede ook weleens in een fabriek een machine heeft gezien en de derde een ervaren machinist is, dan zal de laatste er meer aan opmerken en de werking beter begrijpen dan de tweede en deze weer beter dan de eerste.

De verklaring hiervan ligt voor de hand. Hier werkt de associatiewet der overeenkomst. De nieuwe gewaarwording wekt voorstellingen van gelijksoortige dingen op. Deze versmelten met de gewaarwording en we krijgen de herkenning. En, zooals we reeds opmerkten, hoe vaker zich die versmelting voordoet, hoe sterker het resultaat dier versmelting d.i. de nieuwe gewaarwording, is.

Maar er is meer. Van de drie personen op de stoomboot heeft vooral de derde meer machines gezien, machines van verschillende constructies. Hij zal dan ook dadelijk onderlinge verschillen opmerken. Dit komt, omdat de voorstellingen de zeer sterke neiging hebben zich te verbinden met de gewaarwordingen van niet alleen volkomen gelijke, maar ook van soortgelijke dingen of zaken.

We kunnen de oude voorstellingen vergelijken bij wezens met vang armen, die steeds gereed staan om de nieuwe gewaarwordingen van gelijksoortige dingen aan te grijpen en zich er zóó innig mee te vereenigen, dat er als 't ware een geheel nieuwe, in elk geval een zeer versterkte gewaarwording ontstaat.

In de zielkunde noemt men dit apperceptie.

We moeten wel in 't oog houden, dat het de oude voorstellingen zijn, die iets doen, dus die actief zijn, en de nieuwe gewaarwordingen, die iets ondergaan, dus passief zijn. De eerste zijn alzoo de appercipieerende en de laatste de geappercipieerde factoren.

We keeren terug tot de stoomboot. De toeschouwer-machinist beziet de machine met meer belangstelling en opmerkzaamheid dan de anderen. Dit komt van de appercipieerende voorstellingen, die bij hem aanwezig zijn. Zonder deze is van belangstelling geen sprake.

Deze wet is voor de opvoeding van zeer

[pagina 821]
[p. 821]

groote beteekenis Zij stelt den opvoeder in staat de belangstelling en opmerkzaamheid der kinderen op te wekken en te richten. Gesteld, hij wil iets behandelen, wat voor hen nog geheel vreemd is. Door gemis aan appercipieerende voorstellingen wekt de bespreking geen belangstelling en dientengevolge is de opmerkzaamheid verre te zoeken. De opvoeder weet dan echter appercipieerende voorstellingen op te wekken, die om zoo te zeggen ‘wat verder weg liggen.’ Hij herinnert bijv. aan het bij vroegere gelegenheden gesmaakt genot, als na eenige inspanning de uiteenzetting of verklaring begrepen werd.

Als de onderwijzer zijn leerlingen of de spreker zijn gehoor verveelt, dan wil dat zeggen, dat onderwijzer of spreker er niet in slaagt appercipieerende voorstellingen op te wekken. En dit vindt plaats, als men volkomen bekende of absoluut onbekende zaken bespreekt. Om de belangstelling gaande te houden is het noodig, dat men iets bespreekt, dat genoegzaam bekend en genoegzaam onbekend is.

Het is duidelijk, dat de opvoeder met des te meer vrucht zijn werk zal doen, naarmate hij er beter in slaagt appercipieerende voorstellingen bij het kind op te wekken. Het is dus van zeer groot gewicht, dat hij het kind kent, weet in welke omgeving het is opgegroeid, wat het reeds heeft gezien, gelezen en geleerd. Hoe meer hij daarvan op de hoogte is, hoe gemakkelijker hem zijn taak zal vallen. Een goed opvoeder zal het kind veel laten vertellen van zijn huis, omgeving, wederwaardigheden enz. om langs dien weg te weten te komen welke voorstellingen het zoo al heeft. Van de aanwezige voorstellingen zal hij dan gebruik maken als verbinding met nieuwe gewaarwordingen.

 

Tot dusverre hebben we de voorstelling leeren kennen als het overblijfsel van een vroegere gewaarwording. 't Komt echter ook voor, dat we voorstellingen hebben, waarvan we nimmer de gewaarwording hebben gehad. Dit is het geval met voorstellingen, die door sprookjes, fabels, mythologische verhalen enz. worden opgewekt.

Dit is schijnbaar in strijd met hetgeen vroeger is opgemerkt, n.l. dat we geen voorstellingen kunnen krijgen, zonder eerst gewaarwordingen te ontvangen. We zeggen schijnbaar, want bij eenig nadenken wordt het duidelijk, dat aan bovenbedoelde voorstellingen wel degelijk eens gewaarwordingen zijn voorafgegaan. De zaak is deze: van het geheel hebben we nimmer een voorstelling gehad; maar wèl van elk afzonderlijk deel. Nieuw is alleen de eigenaardige combinatie en soms ook de willekeurige vergrooting, verkleining of vervorming van een of meer onderdeelen.

Dit vermogen om met oude voorstellingen nieuwe voorstellingen te maken noemen we verbeelding, fantasie.

De verbeelding is evenzeer van groote beteekenis. Onze kennis zou luttel zijn, indien we alles van de rechtstreeksche waarneming moesten hebben. Alle voorstellingen van 't geen de geschiedenis ons meldt zijn het product der verbeelding. Ook in de aardrijkskunde speelt zij een groote rol.

Zooals we zagen, kan de verbeelding wel veel, maar niet alles. Zij kan alleen dàn werken, als er verwante voorstellingen aanwezig zijn. Wat staat den opvoeder hier te doen? Het ligt voor de hand; hulpvoorstellingen opwekken of aanbrengen, m.a.w. met verwante voorstellingen de verbeelding te hulp komen. Zoo zal bijv. een ervaren paedagoog, wil hij zijn leerlingen een voorstelling van een berg geven, niet verzuimen met hen naar de duinen te gaan.

Hieruit volgt, dat het nuttig is, aan kinderen veel te laten zien. Beslist verkeerd is het echter, dit zien aan het toeval over te laten. Men dient daarin orde en regelmaat te brengen.

P.K.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken