Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 18 (1904-1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 18
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.19 MB)

Scans (107.78 MB)

ebook (7.10 MB)

XML (4.11 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 18

(1904-1905)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Avondmysterie.

En zij stond stil, met gevouwen handen, even wippend op de spitse punten van hare verlakte pantoffeltjes, met het rustige gevoel van huisvrouw die aan haar plicht zich voldaan weet, met vóor zich de vredige avonduurtjes na een drukken dag van huiselijke beslommeringen en kleine zorgen.

Zij staarde staand in den deurpost der veranda, met een blik die in zich opnam al het schoone van den Augustusavond. Hare gedachten waren gelijk kleine golfjes, al maar een aanspoelen van nieuwe onbeteekenende gedachtetjes, in hare ziel achterlatend een heel licht spoor.

Ze zag, hoe de ondergaande zon verfde de lucht met kleuren van paarsblauw, rozenrood en ambergoud, schijnend op het malschgroene gras, werpend groote plassen geel achter en tusschen de schaduwen der boomen, eindelijk langzaam wegzakkend in haar gouden bed, sluitend achter zich de wolken als rooskleurige, goud omrande gordijnen.

En in haar klonken door de stemmen der natuur, op zichzelf simpele geluidjes, doch te zamen harmonisch weergevend, eene intens doordringende goddelijke stem.

Achter haar wist ze de gezellige huiskamer in zacht schemerlicht gehuld, waar in een gemakkelijken stoel neerlag haar man, verzonken in zichzelf. Hij ook vond de rustige uurtjes na het diner zoo prettig, waarin hij op zijn gemak eene sigaar kon rooken, nakijkend den cirkelenden en ijler wordenden rook.

De dorpelingen wisten, dat als het niet hoognoodig was, zij dokter liefst op dit uur niet mochten storen.

Alles was zoo stil, zoo stil! Voor haar droomde de tuin met zijne stijve rechtopstaande rozeboompjes en dommelde een groot bed witte en rossigblozende hortentia's. De witte, roze, purpere, donker-violette en gele dalhia's bogen moede hunne zware kopjes en alles droomde voort als had een fee haar tooverstaf over den tuin laten zweven. Alleen het verwijderd en klagend geblaat eener geit verbrak een weinig het mysterieuze, en verschrikt vlogen op eenige vogels. Zwaar zoesden de wild dansende muggen en voorbij flladderde een zwart vlerkende vleermuis.

En ze voelde hoe ze als het ware werd omvangen door de geheimenis der natuur en het was als werd er een onzichtbare sluier om haar heen geslagen, waaronder zij werd een heel ander mensch. Ze voelde zich zoo klein, zoo klein, met in haar de machtige extaze voor dat grootsche, tot het melancholiek eentonig luidend vesperklokje met zijne heldere stem even wegvaagde den sluier, tot zich roepend eene vrome schare, en zij verwonderde zich hoe die godvruchtigen zich nu konden opsluiten in eene benauwde kerk. Als zij geestelijke was, zou ze met zoo'n avond godsdienstoefeningen in de open lucht houden, dat moest de menschen veel meer stichten.

Als het klokje ophoudt te luiden is de stilte hoorbaar en de mysterieuze sluier omvat haar nog nauwer.

Ze wordt beklemd en een groot verdriet zonder oorzaak welt in haar op, ze zou kunnen schreien heete tranen.

Eensklaps krijgt ze eene impulsie om zich te uiten, om vorm aan dat onbestemde te geven.

Ze gaat naar binnen en zet zich aan haren vleugel. Hare vingers zweven licht over de toetsen, daaraan ontlokkend zachte melancholieke tonen. En terwijl zij speelt, half luisterend naar de weemoedige klanken, trekt langs haar geestesoog voorbij haar leven als jongmeisje, een kalm, onbewogen leven zonder emoties of groot verdriet, zijnde eenig kind van een paar lieve en bemiddelde ouders.

Ze ziet zich als jong-verloofde, hoe ze zonder slag of stoot had gekregen den man harer keuze, dien ze zoo innig liefhad en nog aanbad.

Zij verwonderde er zich over, dat haar

[pagina 109]
[p. 109]

pad enkel rozen was, zonder een enkelen doorn, hoe haar leven als getrouwde vrouw enkel voorspoed was, met een goeden lieven man, twee engelen van kinderen en een onbezorgd bestaan, als eenig groot verdriet daarin de dood harer ouders.

En plots komt over haar een angstig vragen, waarom zij zooveel liefde en anderen zooveel leed hadden.

Was dat niet schreeuwend onrechtvaardig?

Doch ieder kreeg zijn deel op deze aarde, die anderen kregen nog hun lief en zij dus het leed en dat vervult haar met ontzetting. Ze ziet het zoo duidelijk, het dreigend monster, op wiens komst ieder mensch zich moet voorbereiden. Waarin zou het haar treffen, toch niet in haar man, toch niet in hare kinderen? O God, van alles zou ze kunnen dragen, doch dat niet. En zij zoekt zenuwachtig waarin het haar nog meer kan treffen,... nog in hare gezondheid,... nog in hare welvaart... Ze denkt aan armoede.

Armoede... zij armoede, 't is haast niet om in te denken en zij kijkt de goed gemeubileerde en comfortable kamer in het rond, als zag ze haar voor 't eerst, en dan kijkt zij naar haren vleugel, waar moe en loodzwaar op rusten hare handen, en dat alles verdwijnt voor haar en daarvoor in de plaats ziet ze een armzalig kamertje met houten tafeltje in het midden, waaraan haar man zit op een gebrekkigen stoel, met zijn wanhopend gelaat verborgen in zijne handen, en zichzelf heel armoedig gekleed met hare twee kinderen op den schoot, met honger op hunne bleeke gezichtjes.

Een benauwde kreet ontwringt zich aan hare keel.

God wat eene nare gedachten, hoe kwam ze toch zoo overspannen. En ze probeert te lachen, weg te lachen die ongehoorde ideeën, en ze gaat weer naar buiten.

Over de velden steeg op de dauw, beginnend bij en samensmeltend met den horizon, naderend gelijk de golfjes bij opkomenden vloed, en daarin lagen de dorpjes als zwarte eilandjes op vaalgrijze zee.

De zon was verdwenen en de lucht was nu effen grijs, overgaand naar mauve met roomkleurige lichtstreken. De avondster stond helder-flikkerend als eerste en trouwe wachtster, zoekend het gezelschap der bleeke maan, wachtend op hare zusteren, die haar moeten helpen schitteren, wetend hoe menig oog eener ongelukkige troost zoekt in hunnen aanblik.

Eindelijk versmolten de kleuren tot egaal donker grijs en zacht daalde de nacht.

Doch hoe kalm ook de aanblik der natuur is, des te meer stormt het in haar en voelt zij zoo duidelijk het onheilspellend voorgevoel.

En eensklaps komt in haar een machtige drang om het komende te trotseeren, niet meer zoo rustig voort te leven met een gevoel van gelaten afwachten, wat komt. Neen, nu zal zij fiink zijn, goed uit hare oogen kijken naar elk dreigend gevaar, wakend voor het wel en wee van man en kinderen, maar niet meer zoo kalm als vroeger, alleen afwendend het leed; nu zal zij voorkomen alles, waken, zorgen en strijden. Nu zal ze ook niet meer zoo werkeloos aanhooren al de narigheden en het leed der dorpelingen, doch haar man daarbij steunen en helpen, waar zij vroeger enkel met een egoïstisch medelijden slechts luisterde en beklaagde. Dat was toch eigenlijk hare roeping.

En eensklaps verrijst een nieuw licht voor haar, zij vindt het leven belangrijker nu, met een doel voor oogen, een doel weliswaar vaag, maar dat spoedig helder en duidelijk voor haar zal worden. Die vreemde gewaarwording is eene vingerwijzing en zij wordt rustig nu.

Even, geheel tegen hare gewoonte, gaat ze kijken naar haar lief klein meisje en naar haar blonden driejarigen prins, die met gebalde vuistjes en blozende wangen ligt te droomen, zijne heerlijke kind-droomen.

Vurig bidt zij om kracht om hunne beschermengel te kunnen blijven, en heiliger nog in dit oogenblik voelt zij de zware verantwoordelijkheid die op haar rust voor die twee pas-ontluikende levens.

Als zij benedenkomende het licht heeft aangestoken en met nog grooter zorg dan gewoonlijk alles voor haar man schikt en klaarzet, heeft zij een gevoel alsof haar vorig leven was geweest een droom, doch nu in de heilige mysterie van den avond, een engel des lichts tot haar is afgedaald, die haar heeft gewekt tot nuttiger, waardiger leven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken