Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 18 (1904-1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 18
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.19 MB)

Scans (107.78 MB)

ebook (7.10 MB)

XML (4.11 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 18

(1904-1905)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Brieven over den Boekhandel en nóg wat.

VI.

(Slot.)

Lieve Marte!

Wel, het doet mij genoegen dat je aanvankelijk geslaagd bent in je sollicitatie en je eerste opleiding zult ontvangen bij de firma Duodecimo.

Ik ken je patroon wel van de jaarlijksche vergaderingen der ‘Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels’ en mij dunkt je zult wel met hem op kunnen schieten.

Je maakte in je vorigen brief de opmerking dat er soms met zooveel minachting gesproken wordt over winkel-zaken en wie aan het hoofd daarvan staan. Nu je zelf eerlang

[pagina 180]
[p. 180]

‘in zaken’ gaat, schrijf je, valt het je op hoe de menschen soms spreken over den winkelier A, als van een afzetter, over B, als iemand waar je voor op moet passen terwijl je gewaarschuwd wordt voor het magazijn van C, omdat ze er ‘schandelijk’ duur zijn.

Och, trek je daar niet veel van aan, beste meid! Men is ten opzichte van ons winkeliers wel wat erg ‘loslippig’, vooral jelui dames hebt dat heel sterk, en van ons sprekende worden er allerlei adjectieven gebruikt die men niet licht in den mond zou nemen tegenover een ambtenaar b.v.

Of de menschen het zoo erg meenen als ze het soms uitdrukken?

Ik hoop het niet en geloof het ook niet.

Doch dat het verre van aangenaam is stem ik je toe.

Toevallig kwam mij dezer dagen een sterk sprekend staaltje ter oore van de fraaie reputatie waaronder wij, ‘winkelmenschen’, gebukt? gaan.

Je moet weten dat verleden week een schoolvriendin van mijn vrouw met haar acht- à negen-jarig zoontje bij ons kwam logeeren.

Zij is getrouwd met een leeraar aan de R.H.B.S. te Z.

Wat ik je nu vertellen ga is historisch.

's Avonds, toen de kleine man te bed lag, vroeg ik haar of ze nog al een prettige reis had gehad en toen kwam ze met het volgende tragikomisch incident op de proppen. In de volle coupé had Fritsje telkens gebabbeld over oom en tante en over den winkel. Hij zou daar zoo prettig ‘winkeltje’ kunnen spelen, achter de toonbank tollen enz.

Plotseling had hij uitgeroepen: ‘Moe, is oom K. nu ook een afzetter?’

‘Alle winkeliers zijn immers afzetters?’

Ik geloofde direct dat onze logée, zooals ze het uitdrukte, ‘de kleur uitgeslagen was’ en dat zij blij was haar openhartigen telg op een ander chapiter te kunnen brengen.

Toen we alle drie uitgelachen waren vroeg zij: ‘hoe komt zoo'n kind in godsnaam aan zulke opvattingen’, waarop ik tot haar verbazing antwoordde: ‘wel, dat heeft dat kind natuurlijk van jelui zelven gehoord en zoo niet dan van jelui standgenooten, van de menschen waar jelui mee omgaat.’

Toen gingen we op dit onderwerp door en kwamen tot de conclusie dat er winkels zijn waar je zoo ‘gesneden’ en soms bedrogen wordt, dat het heusch veel van oplichterij heeft. Maar uit den aard der zaak zijn dit beslist uitzonderingen.

Reeds het eenvoudig eigenbelang van den zakenman brengt mee dat hij alles in het werk stelt om zijn clientèle trouw en eerlijk te bedienen.

Men moge een winkelier belasteren zoo veel men wil doch zoo dom zijn de meesten niet of zij zien wel in, dat eerlijk het langst duurt en dat zij zich alleen een reeks trouwe klanten kunnen verwerven door deze voor matige prijzen goede waar te leveren.

Hoe het dan komt dat een winkelier soms door het schoone geslacht vereerd wordt met allerlei min vleiende titels?

Mijns inziens doordat de afstand tusschen kooper en verkooper zoo groot is, door de onkunde die de eersten zoo vaak aan den dag leggen bij het doen van inkoopen.

Men gaat een winkel binnen en vraagt een artikel waarvan men de waarde absoluut niet kan beoordeelen.

Valt nu de prijs schromelijk tegen dan gaat men teleurgesteld heen en mompelt iets van afzetterij.

Slaagt men nu in een anderen winkel beter wat den prijs betreft dan vergeet men de twee zaken te vergelijken op hoedanigheid of vorm en de eerste winkel is en blijft geboycot.

Een ander geval. Men heeft iets geadverteerd gezien en bestelt het door tusschenkomst van een winkelier. Het voorwerp komt, de kooper is deerlijk teleurgesteld, het ziet er niet zoo mooi uit als men had gedacht en men vraagt den tusschenpersoon of hij het terug wil nemen.

Wanneer nu deze verklaart het niet in zijn winkel te willen nemen en dat de adverteerende firma het beslist niet terugneemt, draagt de klant het voorwerp teleurgesteld weer mee en verkondigt reeds op de stoep dat het ‘gemeen’ is van mijnheer K. en dat het een zeer ‘ongeschikte’ man is.

Men beklaagt zich à tort et à travers over den winkelier zonder de hand in eigen boezem te steken.

Of deze laatste geen reden heeft zich nu en dan hartgrondig over het koopend publiek te beklagen? Zeer zeker wel.

Onze zelfde logée vertelde, nu het gesprek op dit onderwerp was gekomen, het volgende staaltje van ruimheid van geweten.

Een bezoek afleggend bij de vrouw van een collega van haar man viel haar oog op een mooi gaskroontje.

[pagina 181]
[p. 181]

‘Ja’, zeide ze, ‘en het mooiste is dat het ons niets kost. We hebben nog al veel bij dien man gekocht en het kroontje heeft op niet één rekening gestaan, hij heeft het bepaald vergeten.’ -

Ook historisch, nichtje!

Is diefstal een te kras woord voor eene dergelijke handelwijze? Neen immers. Natuurlijk zijn zulke gevallen gelukkig uitzonderingen maar hoe paradoxaal het ook klinkt, het koopend publiek, ook het z.g. nette publiek dat geen onbeheerd dubbeltje zou wegnemen, verliest vaak alle begrip van het mijn en dijn uit het oog zoodra het tegenover winkeliers staat.

Of heb je nooit gehoord dat handwerken ter inzage gevraagd werden en gauw even het nieuwe patroon nagewerkt werd. Dat een muziekstuk gauw even gecopieerd, een boek fluks uitgelezen, een voordracht overgeschreven werd en deze zaken met een stalen gezicht en een ‘geen keus bij’ terug werden bezorgd?

Als met op verzoek ter inzage gezonden goederen een ongeluk gebeurt en iets beschadigd is, komt het meermalen voor dat mevrouw stokstijf volhoudt beschadigd goed te hebben ontvangen, terwijl de meid, minder volleerd soms in het liegen, tegen haar mevrouw getuigt.

Het is mij wel gebleken dat een zichtzending prentboeken, waar ‘geen keus’ bij was, gediend had om een ziek jongentje den langen Zondag wat te verkorten, dat eene collectie kostbare gravures met hetzelfde negatieve resultaat als opluisteringsnummer had gediend voor een gezellige tea op de kamer van een kunstzinnig luitenant, die met mijn platen had gegeurd tegenover een half dozijn dames. De man of vrouw uit den z.g. ‘netten’ stand, welke netheid veelal verband houdt met den inhoud hunner brandkast, ziet er niets onnets in den winkelier veel onnoodige last en ergernis te bezorgen, terwijl zij tegenover hun standgenooten toch blijk geven wel degelijk het onderscheid tusschen kieschheid en onkieschheid te weten.

Hoe dat komt? Wel m.i. eenvoudig omdat de afstand tusschen bewoners van gesloten huizen en die van winkelhuizen zoo enorm groot is.

Kijk nichtje-lief - de nobele Toynbee heeft den stoot en zijn naam gegeven aan tal van nuttige en uitnemend werkende vereenigingen en door zijn werk werden veel misstanden opgeheven, veel toestanden verbeterd. Mevrouw begint belang te stellen in haar schoonmaakster, de freules zitten soms met haar kroost (n.l. dat van de schoonmaakster!!) op schoot of geven naai- en kniples aan leergierige ‘daghitjes.’

In ‘Ons huis’ in de hoofdstad is de gelegenheid opengesteld om voor enkele centen concerten te hooren, les in talen te nemen, zangles te bekomen, zelfs Rijnreisjes te maken.

De rijken beginnen belang te stellen in het lot der armen doch soms op zoo sterk nederbuigende wijze, dat ze den geheelen middenstand daarbij over het hoofd zien.

Zou dat de bedoeling van Toynbee zijn geweest? Ik geloof het niet - waar hij verbroedering van de standen als ideaal voor oogen had, zal hij daarbij toch ook hebben gedacht aan den breeden middenstand!

En waar nu, soms op stuitende wijze (vaak ook stuitend voor de ‘betoynbeede’ begenadigden) gecoquetteerd wordt met nijvere arbeiders en allerlei verschoppelingen, daar valt het, mij althans, vaak op hoe de handeldrijvende middenstand wordt genegeerd.

Niet dat deze gediend zou zijn met geliefhebber van vereeniginkje-spelende dames en heeren, doch een weinigje meer waardeering van hun streven en werken zou niet van onpas zijn.

Een kapiteinsvrouw, wier vader of grootvader als banketbakker b.v. zijn fortuin heeft gemaakt, vindt het soms maar half goed dat in haar Buitensocieteit een tafeltje naast haar wordt bezet door een steenkolenhandeaar en vindt dat de leden wel wat al te gemengd worden, al moet zij toestemmen dat het er voor buitenconcerten nog mee door kan.

Maar zij vindt het dan toch bespottelijk bourgeois van ‘die menschen’ om zoo met aandacht naar de muziek te luisteren en tracht haar buren een hoogen dunk van haar beschaving te geven, door zoo luid mogelijk onder de solo voor piccolo te babbelen.

(Dit laatste schijnt trouwens haut chique te zijn - bij uitnemende muziek hard te praten en vooral den schijn te vermijden alsof men naar de muziek luisterde).

Zoo zie je, Marietje-lief, dat je nog heel wat moet afneuzen en aanleeren alvorens met goed succes de allures der z.g. ‘nette’ menschen te kunnen aannemen.

Bezondig je er maar niet aan, meidlief, 't zou je, denk ik, slecht afgaan met een front d'airain je leveranciers naast je in een zaal

[pagina 182]
[p. 182]

te negeeren bij wie je al een jaar af wat in het krijt staat of een beschaafden winkelbediende op onbeschaafde wijze te bejegenen.

Straks begin je je nieuwe carrière; of je zult slagen hangt natuurlijk geheel van je zelve af, of je er voldoening in zult vinden evenzeer. Ik zal je nu maar niet meer met mijn wijze lessen vervelen, immers: ‘grau ist alle Theorie’ en ‘'t leven alleen is de school van het leven.’

We hebben heel wat afgecorrespondeerd, nog een paar weken en je bent ‘in den handel,’ in den Boekhandel. Ik hoop voor jou dat je ons vak even lief zult krijgen als ik het heb gekregen, dan alléén zul je met lust en opgewektheid je werk doen en veel min aangenaams over het hoofd zien.

Goed succes dan! Heb je eens een rustig oogenblikje schrijf dan eens je ervaringen aan

 

Je oom LEO.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken