Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 18 (1904-1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 18
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.19 MB)

Scans (107.78 MB)

ebook (7.10 MB)

XML (4.11 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 18

(1904-1905)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 560]
[p. 560]

Van Jong Leven. Ontgoocheling.

T gouden zonlicht scheen door d'oude boogvensters, speelde door Thea's krullend haar, deed het zilver en kristal op tafel hel opblinken, vroolijk licht tooverend in de eetzaal, waar het somber was van veel antiek eikenhout en donker behang.

Na 't gebed, waarbij de gastvrouw in gedachten verzonken wat langer dan gewoonlijk het hoofd gebogen hield en Herman het profiel van Thea, zijn nichtje, die peinzend naar een oud schilderij keek, bestudeerde, terwijl de livreiknecht van het eene been op het andere schoof, was het even stil gebleven.

Toen de scherpe stem van de oudste logée: ‘Is het waar, wat ik vanmiddag bij Hermine hoorde, dat de oude Mevrouw Van Voorde door haar schoondochter zoo “indigne” behandeld is geworden?’

En Mevrouw de Vere zwak protesteerend: ‘och, Emilie, indigne, ik weet niet - de oude Mevrouw was bezig haar kapitaaltje op te gebruiken; effect na effect was reeds verkocht, toen is de schoondochter tusschenbeide getreden, men zegt, wel niet heel aardig, maar nietwaar, tout savoir....’

‘Ja, tante’ viel Herman in ‘'t is volkomen waar, wat verteld wordt, de lieve Mevrouw Van Voorde heeft hare schoonmama als 't ware het huis uitgezet, hare antieke meubels en oud porcelein voor zich gehouden, - ze staan nu op haar boudoir -, de villa te huur gehangen en het oude mensch op twee kamers in de Nieuwstraat gezet.’

‘En hoe vindt Mr. Van Voorde dat wel?’

‘Ja, tante, wat zal 'k U daarvan zeggen, hij zal 't licht beroerd vinden, maar kan er niet veel aan doen, het geld komt van haar, hij heeft zelf niets en zij is een echte ‘kat’, (‘canaille’, dat hem op de lippen gezweefd had, hield hij wijselijk met een blik op zijne moeder voor zich.)

‘Ik hoorde, dat de oude mevrouw ziek van verdriet is.’

‘Ja, dat kan licht waar zijn; nu maar zoo heel lang zal ze wel niet meer leven - ze is vijf en tachtig.’ En hij schonk zich een glas wijn in en ging met jongensblague voort: ‘Overigens een uitstekend mensch die Mevrouw Van Voorde, de jonge, bedoel ik’.

Thea had zwijgend geluisterd; even had ze de lippen krampachtig op elkaar geklemd en haar oogen hadden zich verwijd, terwijl haar hart inkromp, zich voorstellende de arme 85jarige vrouw door hare kinderen onmeedoogend behandeld. Nu keerde ze 't hoofd om met de plotselinge beweging haar eigen en de oogen half verschrikt, kijkend in de zijne:

‘Ken je haar dan, Her?’

‘Of ik haar ken? wat goed, ik kom er veel aan huis, 't is er bijzonder gezellig; zij is een alleraardigste gastvrouw en geeft hier den toon aan, de geheele eerste societeit komt er - goed gezelschap, excellente wijn, wat wil je meer?’

Met minachting wendden zich de oogen af en er was angst in haar stem, toen ze vroeg: ‘Kent u ze ook, tante, komt ze hier aan huis?’

‘Ja zeker, lieve; vroeger toen de meisjes nog niet getrouwd waren kwam ze hier heel veel, en nu ook nogal eens op mijne jours.’

Toen kon Thea zich niet langer inhouden; het heete bloed steeg haar naar 't hoofd en hartstochtelijk kwam het er uit: ‘Hoe is het mogelijk; ik, ik zou liever met mijne schoonmaakster aan één tafel eten dan zoo'n mensch in mijn huis te ontvangen!’

Eene pijnlijke stilte was na hare woorden ingetreden. Thea keek verlegen op haar bord, nu wel spijt voelend over hare heftigheid, maar toch voldaan.

Douairière de Vere vond het beter niets te zeggen; ze hield niet van disputeeren, dat was geen ‘ton.’

Op Herman's lippen zweefde een antwoord, maar het binnenkomen van den knecht maakte een eind aan alle verdere repliek.

 

Thea wierp een laatsten blik in den spiegel; ze droeg een licht-zijden blouse en wit laken rok, haar beste pakje, dat ze thuis droeg op concerten en andere feestelijke gelegenheden; ze was voldaan over zichzelve, door de nieuwe, afhangende witgazen fichu had ze behendig een vlek in de voorbaan gemaskeerd - haar gesteven katoenen onderrok ritselde als zijde, terwijl ze plechtig de breede trap naar beneden liep, den stijven knecht voorbij de zaal in, waar tante juist even voor haar ruischend in zwarte zijde was binnengetreden en een laatsten blik over de theetafel liet gaan.

Buiten scheen de Junizon in alle heerlijkheid - Thea wierp een verlangenden blik

[pagina 561]
[p. 561]

naar buiten, terwijl ze luisterde naar tante's instructies - veel liever was ze nu op de heide of met een boek in het bosch of wel makkelijk achterover leunend rijdend tusschen golvende korenvelden, maar ze had beloofd thee te schenken op tante's jour en hoewel voorgevoelend een langen, saaien namiddag, was ze nieuwsgierig naar tante's kennissen - ze hoopte, dat er nu maar veel zouden komen.

Maar toen de eerste dames gebracht door elegante coupés, ruischend van zijden onderrokken 't salon inkwamen en zij een stijve buiging, een neerbuigenden handdruk opving, voelde ze zich even heel nietig en eenvoudig, burgerlijk eenvoudig en wat verlegen voelde ze zich in dien kring van vreemden.

Doch ze schudde met geweld dit gevoel van zich en ze trachtte nu zich te mengen in het gesprek, 't futiele gesprek van onwetende, in nietigheid opgaande menschjes, tot ze op eenmaal met de intuïtie aan vrouwen eigen eene verwante ziel voelde in een der laatst binnengekomenen, een jong vrouwtje.

En zooals alleen vrouwen dat kunnen, waren ze in korten tijd in vertrouwelijk gesprek gewikkeld, beiden voelend te staan buiten dezen kring van angstvallig would-be aristocratisch gedoe. En ze voelde zich weer heel alleen toen de jonge vrouw afscheid nam, nageoogd door den kring van dames.

‘Het nieuwe doktersvrouwtje’, legde tante uit, ‘een lief eenvoudig menschje, geloof ik.’

‘Wie is zij - van zichzelve?’ vroeg een oude dame, die haar terwijl ze het bordes afging door den face à main nakeek.

De douairière noemde een onverschillig klinkenden naam, waarop de face à main zakte en de eigenares zich licht geërgerd voelde, dat ze zich geïnteresseerd had voor een burgerlijk wezen.

Het binnenkomen van nieuwe bezoekers bracht wat afleiding en Thea was dankbaar haar plaats bij de theetafel weer even te kunnen innemen. Terwijl ze inschonk en de knecht op zilveren blad de kopjes ronddiende, bestudeerde ze de nieuwgekomenen: eene bleeke nerveuse vrouw, die dadelijk door tante in beslag genomen werd, een grooten zwaren man met rood gezicht en dikken hals, die in plooien over zijn boord viel; zijn grove, ruwe stem vulde de zaal.

Wat een vulgaire man, dacht ze; (later hoorde ze, dat hij een charmant mensch was) en met weerzin nam ze naast hem plaats en moest toelaten, hoe hij haar ‘Freule’ noemde (o, ze haatte dat, ze was immers voorgesteld als Juffrouw Van Doorn) en haar uit de hoeken zijner schelvischoogen brutaal aankeek. Koel, uit de hoogte beantwoordde ze zijne banale vragen en voelde zich ver licht, toen hij zich mengde in het algemeene gesprek.

En op eenmaal kwam de gedachte aan thuis, waar het nu ook haar moeder's ontvangdag was, bij haar op - wat was het dan altijd gezellig bij hen op die dagen, wanneer ze thuis bleven om de kennissen te zien; dan schonken ze thee, zij of haar zuster en ze gaven de kopjes heel gemoedelijk door; ook het trommeltje met koekjes ging van hand tot hand. 's Winters zaten ze dan in een grooten kring om den haard, 's zomers in de serre of wel in het tuintje, terwijl er een gezellige toon heerschte. En ze moest even lachen, vergelijkende den heterogenen kring harer vrienden, bij tante's conform naar één model gevormde kennissen. Ze dacht aan haar moeder, die zonder eenig vertoon van would-be chic, het den gasten aangenaam maakte, aan haar oude vriendin, de zeventigjarige dame, die zich nog voor alles interesseerde en zoo goed op de hoogte van haar tijd gebleven was, aan de jonge meisjes, die van tennisveld, college of volkshuis komende, even bij hen kwamen aanwippen om een gezellig praatje en een kopje thee, aan de gezellige tante, die zelden ontbrak, aan haar geleerden man, die eens met overschoenen was binnengekomen en vertrokken was met de jas aan van een ander, aan de getrouwde zuster, die altijd druk, zich even kwam vertoonen, en wat vroolijkheid bracht en achterliet, aan al die vrienden, die zoo weinig correct, maar zoo heel gezellig en hartelijk waren.

Ze werd weer tot de werkelijkheid teruggeroepen door de hooge stem van een dametje, dat tot nu toe met niets anders dan een schel affectatielachje aan liet gesprek gecontribueerd had. Op benepen toon kwam het er uit: ‘is het waar, dat Mijnheer De Velde gaat separeeren?’, waarop de onuitstaanbare, vulgaire man verwonderd: ‘Maar, Freule, weet U daar nog niets van?’

En de Freule, die gister nog het schandaal van A tot Z besproken had, lachte even geniepig; toen keek ze quasi onschuldig met vragenden blik naar haar buurman.

Doch het binnentreden van de Van Voordes gaf eene andere wending aan het gesprek.

[pagina 562]
[p. 562]

Zij, eene groote vrouw in kostbaar kanten kostuum, een mooi, maar koud en hard gezicht, dat nog jong scheen onder den grooten ronden hoed, hij een officier in politiek, heel correct, heel onbeduidend.

En Thea, die even een paar woorden met hem gewisseld had, keek nu zwijgend voor zich; ze voelde tante's blik op zich en begreep, dat ze nu spreken moest tegen Mevrouw Van Voorde, die naast haar zat, en ze deed zich geweld aan om op conventioneelen toon te zeggen: ‘Ik hoorde, dat U een tijd in Delft gewoond heeft, vondt U het er nogal prettig?’

‘Pardon!’ klonk het op onverschilligen toon terug.

Thea herhaalde haar vraag, inwendig kokend.

‘O, pardon, neen ik heb er niet gewoond, mijn man is er.... eenigen tijd in garnizoen geweest; ik ben toen hier blijven wonen.’

En Mevrouw Van Voorde wendde zich af; ze vond die logée niet sympathiek, en Thea ademde weer ruimer op aan de theetafel, met opzet deed ze heel langzaam luisterend naar de gesprekken. Ze hoorde Mijnheer D's ruwe stem boven alles uit, hij sprak nu tot Mevrouw Van Voorde. ‘En, Mevrouw, hoe maakt uwe dochter het, ze zal nu zoowat volwassen zijn, komt ze dezen winter uit?’ En 't antwoord terug op ijskouden toon: ‘Marietje is nog geheel een kind, ze zal nog wel wat jaren op school blijven.’

En terwijl Mevrouw Van Voorde aanstalten maakte om te vertrekken, ze maakte nooit lange bezoeken, boog zich hare beste vriendin over tot den Heer D: ‘dat was een zwak punt, dat u daar aanraakte, Constance heeft geen veine vandaag’ en Mijnheer D's grove lach klonk weer door 't vertrek.

 

En Thea hoorde en zag en een gevoel van grenzenlooze minachting kwam over haar. En toen allen vertrokken waren en tante na haar voldaanheid over den bijzonder gezelligen jour geuit te hebben naar boven verdween en Thea alleen bleef, toen barstte de lang ingehouden verontwaardiging los en geheel in opstand komend liep ze met groote stappen, de handen krampachtig knijpend door de zaal.

‘O, die huichelaars, die kleine bekrompen zielen!’

Ze wilde zich tot kalmte dwingen, begon de verspreide kopjes te verzamelen, ze om te wasschen, maar de gedachte aan Mevrouw Van Voorde deed haar het bloed weer naar het hoofd stijgen, van woede stampen op den grond - en ze had willen uitschreeuwen hare boosheid, hare minachting.

‘O, ze zou het niet lang kunnen uithouden hier’.

En tante, die zoo goed en nobel gedacht had, o, wat was ze klein, klein. -

 

Toen kwam de reactie en een gevoel, dat zij zelden kende, kwam over haar; het verlangen naar sympathie, de behoefte te kunnen vertellen nu haar verontwaardiging, even te kunnen uitschreien haar leed, haar teleurstelling.

En knielend liet ze zich neer voor een stoel en 't hoofd gesteund in de handen keek ze lang starend voor zich naar buiten, waar de Junizon nog schitterde in volle pracht, goudgloed strooiend over groen park, over golvende korenvelden.

 

JOKE.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken