Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 18 (1904-1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 18
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.19 MB)

Scans (107.78 MB)

ebook (7.10 MB)

XML (4.11 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 18

(1904-1905)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 709]
[p. 709]

3 Mei 1905.
18de Jaargang.
No. 44.



illustratie

Hoofdartikel
Een praatje over subjectiviteit.

.... werkelijkheid gezien door een temperament.

Het was op de reede van Pasoeroean, dat de stoomboot stillag om passagiers en lading in te nemen. Langzaam had ik de zon zien wegzinken aan den einder, één gladde watervlakte zonder rimpel zoover mijn oog reikte. Het koeltje dat er oprijst, wanneer des avonds de dampkring boven het water zich verdicht en landwaarts heendrijft, was juist voldoende om de vlerkzeilen te vullen der ranke bootjes, waarmeê de Inlanders ter vischvangst gaan. Als vogels scherend de watervlakte, gleden zij over den blanken zeespiegel, die zich, achter den tot roer omgebogen bamboe, onmiddelijk weder sloot - geruischloos. Niets stoorde de stilte. De hemel zonder wolken, zich welvend over het water, deelde eraan zijn zilver mede, want de maan was gerezen.

Metaalachtig flikkerde haar licht in klapper- en pisangblaren, die groeiden, welig, dicht opeen, tot aan den waterkant.

Tusschen de blaren, die zich voorover bogen, verdwenen de vlerkbootjes één voor één, evenals de vogel doet, wanneer hij voor den nacht zich verschuilt in de beukenhaag.

Een ritseling meer niet.

De indruk, die dit alles op mij maakte, was die van harmonie - van schoonheid dus, want waar harmonie is, daar is schoonheid.

 

Weinig weken later lag ik met hetzelfde vaartuig in de haven van Malta. Het was volkomen donker, toen het anker geworpen werd en voor mijn oogen opdoemde een myriade van lichtjes, weerkaatst tien- honderd- duizendvoudig in het water, diep en donker als de hemel er boven. Zooveel punten steken er in de zee vooruit, vormend kleine en groote baaien, diepe en ondiepe inhammen, dat het geheel den indruk geeft

[pagina 710]
[p. 710]

van fijn kantwerk. Op een dier punten ligt la Valette des Chevaliers de St. Jean. De aanblik van deze magnifique haven is zoo overweldigend, dat, wie haar voor het eerst aanschouwt, een kreet van verrassing, van bewonderende, groote verrassing, niet kan weêrhouden. Den dag daaraanvolgende ging ik aan wal. Ik wist, dat de bewoners van dit schoone stukje aarde, hoewel tallooze malen van meester veranderd, hun taal en hun godsdienst behouden hadden. Het eerst bezocht ik de schoone kathedraal van den Heiligen Johannes. Ik zag er de menschen geknield in aanbidding en met eerbied blikte ik op naar die bogen, waar kunst en piëteit elkaâr de hand reikten. Meerdere kerken bezocht ik en, met bewondering vervuld voor wat hier ten offer werd gebracht aan een godsdienstig ideaal - trad ik telkens naar buiten. Ik besteeg den trappenweg van Santa Lucia, zag de vrouwen, gekleed in de lange, zwarte mantels, waarmede zij zich tevens het hoofd omhullen, bewonderend na, zonder dat ik van haar bekoorlijkheid eenige getuigenis zou kunnen afleggen en met mij nam ik een algemeen schoonheidsbeeld, evenals ik dit van de reede van Pasoeroean had gedaan.

Heel veel jaren later heb ik gelezen en men heeft het mij verteld, dat de Javaan gebukt gaat onder lasten, zwaar om te dragen en dat bij de Malthezers onder de volksklasse armoede en onreinheid kenmerkend zijn, terwijl de geestelijkheid het volk uitzuigt. Dit heeft de schoonheidsbeelden in mijn herinnering dof gemaakt - zonder ze nochtans geheel uit te wisschen - maar zeker zou, zoo ik dezelfde plaatsen thans weder bezocht, beider poëzie minder machtig, minder onverdeeld, op mij inwerken. Daardoor ben ik tot de conclusie gekomen, dat ons oordeel - over wat ook - nooit volkomen objectief kan zijn, tenzij men zou ophouden mensch, d.i. een voor invloeden vatbaar individu te wezen. Zeker, er zijn schoonheidswetten waaraan een voortbrengsel van des menschen geest of hand beantwoorden moet, wil het op den naam van kunstprodukt aanspraak maken, doch afgezien daarvan, leggen wij niet in elke beschouwing iets van onszelf? En nog wel van ons momentaneel zelf?

Vooral wanneer ik de beoordeeling las van letterkundigen arbeid, is bij mij herhaaldelijk de vraag gerezen: Zou deze kritiek van denzelfden mensch over hetzelfde werk, in een ander tijdperk van zijn leven, misschien niet gansch anders luiden? Niet alleen op den maker, meen ik, is de eeuw, waarin hij leeft, van invloed, maar ook onze waardeering van dat werk is afhankelijk van den tijd waarin wij leven. Ik ga nog verder: onze gemoedsstemming in de verschillende perioden van ons leven is daarop van - zeker niet klein - gewicht, zonder dat wij in 't minst een grillig of wispelturig mensch behoeven te zijn.

Nog iets anders heeft zich aan mij opgedaan. Moet men - heb ik gevraagd - door het kunstwerk komen tot de ziel van den ontwerper, zooals ons daarin geopenbaard, of is kennis van diens inwendig bestaan noodig om te komen tot waardeering - of verachting - van zijn werk? En, waar ons dit laatste ontbreekt, kan dan ons oordeel over wat zijn geest voortbracht ooit iets meer zijn dan een gissing naar wat hij bedoelde te geven? Henri Taine heeft gezegd en Busken Huët herhaalde het in zijn Literarische Fantasieën: ‘dat de persoon van den auteur gansch geen onverschillige zaak kan zijn voor den beoordeelaar van zijn werk. Het kan er slechts bij winnen, zoo de auteur de onthulling van zijn persoon moedig in het aangezicht kan zien’ en Schiller heeft het getuigd: ‘Alles was der Dichter uns geben kann ist seine Individualität, diese muss es also werth sein vor Welt und Nachwelt ausgestellt zu werden.’

Dat ik boven niet bedoelde critici, die half onderlegd zonder voldoende voorbereidende studies, zoo maar botweg en impulsief op een hoogen en meesterachtigen toon meêredeneeren over onderwerpen, waarover mannen van studie, soms na een leven van onderzoekingen, nog slechts bescheiden en schroomvallig een meening formuleeren, behoeft zeker wel geen betoog. Ook had ik geenszins het oog op schrijvers en schrijfsters, die niet putten uit eigen bron en waarvan de minsten bij de Ouden ter schole hebben gegaan. Ik spreek van ernstig - al is het zwak - werk.

L.v.W.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken