Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 18 (1904-1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 18
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.19 MB)

Scans (107.78 MB)

ebook (7.10 MB)

XML (4.11 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 18

(1904-1905)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De geest des tijds? Ieder voor zich en God voor ons allen?

(Slot.)

 

Geen rechtstreeksche antwoorden op mijn beide rechtstreeksche vragen aan haar Vader, den heer van M., nietwaar? Jammer, jammer, dat zij zelf niet bij 't bewuste gesprek tegenwoordig was. Ze was juist een paar uur te voren op reis gegaan. Ik gevoelde mij gedrongen haar daarop 't volgende te antwoorden (háár persoonlijk zou 'k dit antwoord zielsgraag gespaard hebben.)

 

Geachte Mejuffrouw....

Juist, doordat 'k van geen der fabrikanten volgens afspraak eenig taal of teeken ontving en evenmin een A's of een B's blad, waarin iets omtrent mijne voordrachten zooals de usance dat meebrengt en ook, doordat Uw brief van mij niet is opgezonden, waardoor U nog even aan 't correspondentschap van de 5 V's herinnerd was geworden, (trouwens ook Uwe mama zou U erover schrijven) kwam ik tot ernstig nadenken over mijn gehééle verblijf op Meerzo. Daarna sprak ik eens in vertrouwen erover met een paar kennissen. Nu, die vinden 't ook een vreemde geschiedenis, voornamelijk omdat ik zoo véél succes had, nietwaar?....

Toen 'k vertrok, bemerkte 'k al aan Uwe Mama en ook aan Uwe zuster, die me naar den trein bracht, dat er iets niet in den haak was. Enfin, ik weet nu maar al te goed, dat de telephoon een beetje te vlug geweest is. Die beteuterde houding van den heer Knap te W., bij wien 'k direct na mijn vertrek uit Meerzo kwam, nadat hij tegen zijne orders bij me weggeroepen werd om voor de telephoon te komen, vond ik al zoo vreemd. Zoo ook, dat de heer N. (*) ongeveer tegen 't heengaan zei: ‘hebt U nog geen antwoord van de fabrikanten? O, dan krijgt U 't ook niet meer,’ en 'kwas er pas 's morgens en den vorigen dag geweest en allen zouden me over eenige dagen antwoorden.

Dat 'k U dit alles openhartig schrijf, is niet alleen een bewijs van mijne sympathie voor U maar óók van mijn vertrouwen in U.

En wat heb ik nu misdaan?....

Toen Uw vader zei, (in antwoord op mijne bevreemding: ‘5 Ct. per hemd)’ ‘och, die meisjes van 14 tot 22 jaar werken ongelooflijk hard, maar dan (op een toon, alsof 't de natuurlijkste zaak van de wereld was) kunnen ze ook niet veel meer, dan zijn ze op, maar och, dan gaan ze toch trouwen,’ zei ik van schrik en ontzetting, plotseling zonder bedenken: ‘O, God, o, God, hoe vreeslijk, die jonge menschenlevens, dàn al op?

Maar dat is dan zeker 't zoogenaamde zweetsysteem! Nu, daar moet ik niets van hebben, zóó wil 'k niet en kan 'k niet, dan geef ik den héélen boel maar liever op.’ Zeker, 't was alles behalve beleefd, maar 't kwam van schrik, 't was menschelijk.

Ik had nooit gedacht, dat zóó iets in werkelijkheid plaats had; had U dit wel gedacht en vindt U dit ook niet afschuwelijk? En dat ik dit nog wel van Uw' vader hoorde, van wien 'k dit wel 't minst had verwacht, heusch, dàt doet mij dubbel leed. Als nu nog iemand als Arrogantus 't gezegd had! Nu, dàn zou 'k er ook niet zoo voorzichtig mee zijn. Dat 'k niet direct of aanvankelijk iets kwaads vermoedde, pleit wel hiervoor; 't kwam zeker ook door de allesoverheerschende gedachten over fabrieksplannen èn de overigens niets dan gunstige indrukken. Ik ben overtuigd, dat U dit systeem ook barbaarsch, monsterachtig, mensch-onteerend vindt en mij dunkt, Uw vader heeft zeker door gewoonte, sleur en drukte van zaken nog niet eerder al 't leelijke ervan gevoeld, want aan diens goeden wil in dezen kan ik wegens ontvangen indrukken nog maar niet twijfelen. Ik verzwijg zijn' naam dan ook, als 'k er over spreek, alsmede uit égards voor zijn lieve, flinke oudste. Dit stond echter direct bij mij vast: er zal, er moet iets in dezen gedaan worden, anders zou ik een gevoel krijgen van medeplichtigheid of zoo iets. Ik ben maar een nietig wezentje, maar als een ernstige, heilige zaak me bezielt, dan voel 'k een ietsje van een Luther- of Zola-moed in me. Dan deins 'k voor geen enkel eerlijk middel terug, al zou 'k er ook mijn leven bij inschieten! Wat zou dat ééne leven dan nog in vergelijking van die massa jonge

[pagina 745]
[p. 745]

levens, nietwaar? Ik kan niet anders, ik moet met mijn geweten en achting voor me zelf in 't reine blijven. Dan kan men, dunkt me, ook ten allen tijde zijn hoofd gerust voor eeuwig neerleggen. Nu, ik hoop maar, dat U dit alles met mij eens bent en mij in dezen wilt helpen, zooveel U kunt, of zooveel Uwe betrekking dit toelaat. Of zou Uw Vader dat willen? - Als die eens openlijk met 't bewuste systeem brak, zich met andere, ook goedwillende fabrikanten verbond, zou dat niet eene prachtige, koninklijke daad van hem zijn? Héél de weldenkende wereld zou hem daarvoor zegenen. Firma Meerzo en Co. behoeft toch geene concurrentie te vreezen, want wie 't maar even kan betalen, betrekt zijne waren van haar fabriek. Buitendien, màg 't ‘eigenbelang’ zich zóóver uitstrekken, dat daardoor anderen in hunne jeugd al ‘op’ zijn? Is dat vooruit (?) gang? En waar zetelt dan feitelijk die vooruitgang? Of liever, waar komt die terecht? Zoo'n vooruitgang kan toch ook door U niet gewild zijn, nietwaar? - Wat moet dat een énorm verzwakt arbeidersgeslacht worden! Er is zooveel gisting en beroering in de wereld; als Duitschland vroeg of laat zijn zware hand op ons landje legt, zal 't District ‘Meerzo’ wel spoedig verwoest en ingerekend zijn. -......

In de hoop op een spoedig, gunstig antwoord, hoogachtend:

 

Na bijna 3 weken ontving ik hierop 't volgende:

 

Geachte Mejuffrouw!

 

Uw laatste brief heeft mij zéér verbaasd en ik zou er stellig niet op antwoorden, ware 't niet, dat ik er steeds vóór ben, misverstanden uit den weg te ruimen. En dat er hier een groot misverstand bestaat, is mij na lezing van Uw brief duidelijk geworden. Van het door U beweerde gezegde van mijn Vader: ‘met 24 jaar zijn ze dan ook op, maar dat is niets, dan trouwen ze toch,’ is eenvoudig geen woord waar.

Waarschijnlijk hebt U door Uwe hardhoorigheid de woorden van mijn Vader verkeerd verstaan en uitgelegd, wat mij des te vreemder voorkomt, omdat U, door de door U ondervonden behandeling toch zeker niet tot de overtuiging bent gekomen, dat mijn Vader een wreed en gewetenloos man zou zijn. Mijn Vader zal gezegd hebben: ‘Ze werken wel hard, maar vóór hun 24ste jaar is dat gewoonlijk uit, dan trouwen ze meestal.’ Het eigenaardige werk in onze fabriek brengt mee, dat er een drukke en slappe tijd is. In de slappe wintermaanden b.v. beginnen de meisjes eerst om 8 uur te werken en eindigen reeds om 4 of 5 uur met 1½ uur schafttijd. Nooit wordt er vroeger dan 6½ uur begonnen of later gewerkt dan tot 7 uur. Ook gedurende de slappe en half slappe tijden wordt het vaste weekloon uitbetaald. Gemiddeld werken de meisjes circa 48 uur per week. Dit, en het feit, dat mijn Vader mij toestond, verleden jaar een maand naar buiten te gaan met enkele meisjes, die er wat slap uitzagen, getuigt wel van wreedheid, nietwaar?

Dat er altijd groote aanvraag is om aan onze fabriek geplaatst te worden, bewijst, dunkt mij ook, dat ze het niet slecht hebben. Wanneer U de meisjes zelf gezien en gehoord hadt, zou U zich hebben kunnen overtuigen, dat ze er in 't geheel niet òp zijn, maar er gezond en welvarend uitzien. Het spijt mij, dat U zoo lichtvaardig en geheel zonder op de hoogte te zijn, zulke onware beweringen hebt neergeschreven en een onverdiend oordeel hebt uitgesproken over iemand als mijn Vader, die de grootste hoogachting en sympathie als fabrikant verdient. Wat uwe onduidelijke insinuatie over een te vlugge telephoon betreft, wil ik U alleen zeggen, dat mijn vader zich nog wel de moeite gegeven heeft, Uwe zaak bij den heer Arrogantus te bepleiten, die er echter niets van weten wou. Den heer Knap heeft hij niet over U gesproken, of U daar afbreuk gedaan. Integendeel, mijn Vader is met Uw streven naar verbeterde vrouwenkleeding zéér ingenomen, vandaar dat hij de verspreiding van Uw uit te geven werkje in de hand wilde werken, door er eenige honderden exemplaren van te bestellen. Hij zei U, dat hij de wijze, waarop U den verkoop aan de arbeidsters tot stand wilde brengen, onpraktisch vond, omdat deze slechts bij enkele stuks in winkels koopen en ried U aan propaganda te maken zoowel bij het publiek als bij die confectiehuizen, die voor arbeidsters werken.

Nu rest mij nog, U ophelderingen te geven, over het feit van het correspondentschap der 5 V's. De als correspondente genoemde Ella van Meerzo ben ik niet, doch mijn nichtje. Hierdoor zal het U duidelijk zijn, dat een schrijven van een verslag niet op mijn weg lag, al had ik het terwille van U en Uw streven gaarne willen doen.

[pagina 746]
[p. 746]

Dat ik er nu geen lust meer toe gevoel zal U zeker niet verwonderen. Hopende U hiermede van Uwe dwaalbegrippen ten aanzien van mijn Vader en zijn fabriek genezen te hebben, teeken ik:

E. Van Meerzo.

 

Alweer vervoegde ik me hiermee naar mijn bezadigden raadsman, liet hem dit schrijven lezen en tegelijk mijn antwoord erop. 't Viel me hard, ook dit antwoord, als 'k me zoo in háár plaats dacht, maar moest ik het niet doen terwille van die massa zwoegertjes? Welnu, mijn antwoord werd goed bevonden en 't volgende ging ter post.

 

Geachte Mej. van M.

 

Den toon van Uw laatste schrijven vind 'k allesbehalve aardig, maar als 'k mij in Uwe plaats stel, kan ik 't U niet kwalijk nemen. Daarom diene in beleefd antwoord 't volgende. Zóó hardhoorig ben 'k niet, dat 'k iets, wat vlak naast mij gezegd wordt, verkeerd versta en bovendien ook niet zoo onvoorzichtig om in dàt geval op zoo iets af te gaan. Dat Uw Vader iets anders heeft bedoeld, dat neem 'k wel aan, zoo iets is mij en zeker ook anderen wel eens overkomen en wat u omtrent Uw Vader's fabriek schrijft, ik vertrouw U genoeg, om U in dezen op Uw woord te gelooven. Ik betreur 't echter ten zeerste dat Uw Vader niet onmiddelijk mijn antwoord gerepliceerd heeft, want dan zou zeker alles zijn gewonen gang gegaan zijn en bij gevolg 't misverstand niet hebben bestaan. Och, was U maar bij dat laatste gesprek tegenwoordig geweest!

Wanneer U zich nu ook eens op mijn standpunt stelt, dan twijfel ik niet, of U zult mijn schrijven wel wat billijker beoordeelen. Vindt U 't niet beter, eerlijk en rond voor zijne opinie uit te komen tegenover de persoon zelf, dan zooals de groote massa doet, - òf alles dadelijk aan de groote klok hangen, zonder mededoogen met wie ook, - òf wat nog véél erger is en méér gebeurt, dan men wel denkt, heimelijk zijne verdenkingen aan anderen te openbaren en zich dan doorgaans te verschuilen achter ‘On dit?’

Inmiddels verblijve 'k hoogachtend:

 

Hiermede is de correspondentie tusschen Mej. E.v.M. en mij geëindigd. Ik kon de dochter destijds moeilijk anders schrijven, dan ik schreef, nietwaar? Maar ik heb direct aanteekeningen gemaakt voor later, zoo noodig. Nu, nadat 'k ook eenige dagen in arbeiderskringen heb vertoefd, nu kan 'k op 't laatste schrijven van mej. E. nader ingaan.

 

Hooggeachte Mejuffrouw v. M.

Uw Vader noemde niet den leeftijd van 24, maar van 22! Ik zou U als dochter nimmer zoo iets willen noch durven schrijven, als 'k er niet beslist van overtuigd was, als 'k er ook maar eenigszins aan twijfelde! Meent U, dat 't me niets gekost heeft eene vriendschap als de Uwe prijs te geven? En heb 'k daardoor ook niet de protectie van een der vrienden van Uwe familie verloren, omdat ik geen excuses kon maken, waar ik niet de minste schuld gevoelde, een protectie die voor mijn werk van 't gróótste belang was? - Ik heb nu eenmaal niet anders gekund. - En nu, na enkele jaren, nu herhaal ik nogmaals, dat Uw Vader heeft gezegd, wat ik U schreef, en niet, wat men U verteld heeft. -

Laten we eens één oogenblik aannemen, dat ik misverstaan heb. Mijn antwoord dan? Waarom werd dat niet weerlegd, of waarom werd daar totaal niets tegen ingebracht? En hoe hard moet er wel gewerkt worden, om van 5 ct per hemd een schamel dagloon te maken? - Bovendien, als men 't door mij gecursiveerde in Uwe brieven nog eens overleest, zal men niet twijfelen aan 't ‘Opzijn’ op dien leeftijd. Ik heb enkele meisjes uit verschillende fabrieken gesproken en ik kan nu juist niet zeggen, dat ze er ‘gezond en welvarend’ uitzagen, althans, die van ± 20 jaar niet. En teekenend is zeker wel, dat een harer mij hare bevreemding te kennen gaf over 't feit, dat de meisjes op 17 à 18 jarigen leeftijd 't harst kunnen werken. Zij wisten niet, hoe 't zoo kwam, maar ze vonden 't erg vervelend, 't moest juist andersom zijn, vonden ze. En zenuwachtig, dat sommigen waren! Vooral dat ééne schepseltje. - Opgewerkt was ze. Ik werd er akelig van. -

Waarom wilde die meneer Arrogantus mij niet te woord staan? Hij durfde niet. Ik heb er bewijzen voor. De ondergeschikten mochten er eens iets van te weten komen! En - dan daalde Zijne Majesteit wel een weinigje van zijn eigen hoog voetstuk en dat past toch niet voor zoo'n vorstelijk (?) personage, resideerende op zóó'n vorstelijk kasteel, nietwaar? Als men 't ook zóó ver gebracht heeft, heb dan eens sterke beenen om zóó

[pagina 747]
[p. 747]

veel weelde te kunnen dragen in eene omgeving, waar allen in 't stof moeten wroeten voor 't meest sobere bestaan. - -

Dat ik U dit antwoord in ‘de Lelie’ geef, is niet om U-persoonlijk te treffen, verre van dat. - 't Eénige doel van mijn schrijven is dit: de aandacht van de lezeressen der H.L. op een en ander te vestigen. Bij de behandeling van de arbeidswet toch zal menigeen, ieder in eigen kring wellicht een pleidooi of anders een goed woordje kunnen doen bij Regeeringspersonen en Kamerleden in 't belang der fabrieksmeisjes. De fabrikanten zijn m.i. slim, rijk, machtig of langarmig genoeg om voor zich zelf te zorgen, maar wie neemt 't eens flinkweg voor die meisjes, eigenlijk nog kinderen op?

Stond 't in mijn macht, ik zou ten éérste: alle stukwerk voor meisjes beneden de 20 jaar ten strengste verbieden. Want dat is voor haar de dood, neen erger nog. In hare onervarenheid, in haar jeugdigen overmoed overschatten ze haar krachten en werken en werken ongelooflijk hard om toch maar zoovéél mogelijk te verdienen. Ze weten maar al te goed, hoe moeder haar steun hoognoodig heeft, 't zij, voor 't opvoeden der jongere broertjes of zusjes, 't zij voor den ouden of kwaden dag. En welke vèrstrekkende gevolgen zulk overwerken dier jonge krachten na zich slepen moet, vraag dat eens aan een ernstig, eerlijk medicus. (zie bladz. 54.)

 

Ten slotte nog dit.

 

Lezeressen van dit blad, zijt Gij óók van 't allooi: ‘ieder voor zich en God voor ons allen?’ Of zijt Ge minder koudhartig ten opzichte Uwer minder-bevoorrechte medemenschen en gevoelt Ge met mij, dat zulke toestanden niet mogen blijven bestaan en dat 't nemen van ingrijpende maatregelen hier beslist noodzakelijk is? Als Ge dàt gevoelt, dan zal ook Uw gemoed in opstand komen en moet er m.i. ook in U de drang ontstaan in dezen te doen, wàt Ge kunt, 't zij door woord of daad of beide. Zegt, of denkt niet: ‘och, er is al zooveel over gesproken en geschreven, daartoe ben ik niet in de gelegenheid, of, daartoe ben ik niet geschikt, want gij kunt allen tot verbetering in dezen medewerken. De een meer dan de ander wellicht, maar toch allen kunt gij wat doen, allen!

 
Kleine waterdropp'len, kleine korr'len zand
 
Vormen saâm de trotsche zee
 
En het schoone land.
 
Kleine liefdedaden, woordjes teer en zacht
 
Hebben vaak in 't kleinste huis
 
't Grootst geluk gebracht.

nietwaar? - -

Bovendien, waar een wil is, is een weg! En als 't waar is, dat ‘één vrouw duizend mannen te erg is,’ welnu, dan kan 't, dunkt mij, niet anders, of de overwinning is ons!

PIM.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken