Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 19 (1905-1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 19Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 19

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.70 MB)

Scans (102.45 MB)

ebook (6.51 MB)

XML (4.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 19

(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Tot hij zijn ziel verkocht....

'N klein, petieterig ventje was hij, niet misvormd, maar heelemaal niet tot wasdom gekomen. Kinderhanden en - voeten, een smal hoofdje, een tenger lijfje en in dat alles een groote geest, veel te groot voor al dat teere. Vandaar al dat abnormale in zijn leven - Opgevoed in een onharmonisch gezin, bij onverstandige, onontwikkelde ouders, - de vader ruw, onbeschaafd en ongeloovig - de moeder stil en zacht en zeer bijbelsch - en daar tusschen in dat knaapje met zijn groot hart, dat naar liefde snakte.

Ze begreep het niet, het moedertje, die een model huisvrouw kon genoemd worden, die geen rust had als er op al dat koperwerk in de keuken, slechts een enkel dof vlekje zat, - die zenuwhoofdpijn kreeg met morsig weer, als de kostbare loopers besmet werden - ze begreep niet, het moedertje, dat haar klein ventje nog iets anders noodig had dan lekker eten, mooie kleertjes en een frisch zacht bedje.... zij dacht niet aan mogelijke vlekjes op de blanke kinderziel. En het kind

[pagina 296]
[p. 296]

was nog heel jong, toen rijke phantastische beelden in zijn klein hoofdje ontstonden, toen hij in 't wolkengejaag, in 't ruischen der boomen, in 't maneschijngeflonker, schoone tafereelen zag en heerlijke melodiën hoorde en ze 's nachts in zijn droomen nog duizendmaal schooner weervond. -

Dàn, eens op 'n lenteavond, toen hij, een knaapje van een jaar of zes, met zijn vader huiswaarts keerde, hij zijn wonderbeelden weer zag aan den sterrenhemel en zijn vader naast hem in koud egoisme zwijgend voortstapte, zocht zijn kleine hand die zijns vaders en met zijn ander handje naar 't heelal wijzende, maakte hij vader deelgenoot van zijne teere phantasieën. -

Maar de vader door dat heldere stemmetje onaangenaam gestoord in zijn berekening omtrent den verkoop van zijn bruine merrie, lachte ruw en smadelijk en zei ‘kom jongen, schei uit met dat gezeur, je lijkt wel gek, - wie ziet daar nou wat anders in dan sterren en wolken? Kom, stap wat aan, moeder wacht al met de pap.’ - En vlugger stapte hij door en de kleine beenen naast hem konden met veel moeite hem bijhouden en het zwakke borstje hijgde van inspanning.

Een poos later, toen hij eens heel alleen met moeder in de kamer was en hij in 't suizen van 't theewater zoo'n mooi wijsje hoorde en 't hem leek, alsof uit den wasem allerlei mooie poppetjes te voorschijn kwamen, vroeg hij heel bedeesd, nog angstig denkend aan zijn wandeling met vader, of moeder dat niet hoorde en zag. En moeder streek hem even op 't blonde hoofdje en lachte en zei, dat hij een dwaas jongetje was en dat hij maar liever wat moest gaan spelen buiten en haastig liep ze de kamer uit, om voor 't avondeten te zorgen. Na dien tijd leefde het kind zijn droomleven alleen, en werden de phantasieën steeds wilder en grilliger en werd het knaapje steeds eenzelveriger en stiller. Zoo groeide hij op en zijn teer lijfje een droom in 't oog van zijn' forschen vader, ontwikkelde zich heel langzaam. - Maar ik zei het u al, - zijn geest was groot en het kind werd een genie. Als spelenderwijze zijn hand met het potlood over 't papier gleed, ontwikkelden zich beelden, schoone vrouwenfiguren, heerlijke koppen met hoog, blank voorhoofd en eng'lenoogen, en hij verborg zijn mooie phantasieen voor den spottenden blik van vader, en de drukke, bedrijvige moeder had geen tijd voor hem.

Toen leerde hij een knaap kennen, ouder dan hij en veel grooter en toen die hem eens uit een benarde positie op 't ijs had geholpen en sinds dien dag vriendelijk tegen hem was, begon hij voor dien jongen groote genegenheid te gevoelen en hem vertrouwde hij op zekeren dag zijn droomen toe. En de groote jongen stond een oogenblik verbaasd, over zooveel kunst bij zijn' kleinen makker en vond die vrouwen mooi, heel mooi - toen lachte hij even en zei, dat hij ook zulke vrouwen kende, zulke mooie figuren, dat ze werkelijk bestonden en dat hij hem eens mee wou nemen - als hij zin had. Maar niets er van thuis zeggen, want de oudelui vonden zooiets meestal niet goed. En ons veertienjarig ventje met zijn nog onbesmet zieltje ging mee en vrouwen met geverfde lippen en wangen namen hem op heur schoot en lieten hem uit haar glas drinken en ze gierden van pret, als hij zich loswrong uit hare omhelzing en huiverde bij haar aanraking.

En weer trok hij zich in zijn eenzaamheid terug. Geleken die vrouwen, met haar vuile taal en gemeene manieren op zijn droommaagden?

Maar als de slaap zijn oogen sloot, en hij in zijn blank bedje neerlag - zag hij ze weer, die schor lachende en naar jenever riekende vrouwen - maar dan ontdaan van al dat walgelijke. - Dan zag hij ze weer, voor de duivel haar had aangeraakt, dan waren de oogen rein en het voorhoofd onschuldig en blank. -

En de knaap werd een jongeling, wiens scheppende hand heerlijke beelden ontwierp, beelden die hij de wereld inzond, maar de wereld lachte om al die biddende vrouwen en hemelsche tafereelen. Een enkele kunstenaarsziel bleef peinzend staan en nam van al dat schoone een weinig mee. -

Toen ontmoette hij op een kunstreis een meisje met de oogen en het voorhoofd van zijn droommaagden. En in aanbidding zonk hij neer.....

Eindelijk - eindelijk gevonden, waarnaar zijn ziel zoo jaren snakte, eindelijk zijn ideaal gevonden. Die reine maagd kreeg hij lief, van af 't eerste oogenblik van 't ontmoeten. O, haar te bezitten, haar te mogen vergoden zijn leven lang! -

En het meisje werd zijn vrouw. Wie zal zeggen wat haar bewoog, dat nietig onaanzienlijk ventje haar hand te schenken? Geen liefde was 't, die haar zoo deed handelen, geen medegevoel in zijn kunst. -

[pagina 297]
[p. 297]

Ze werd zijn vrouw en 't schoone lichaam behoorde hem. Maar er klopte geen warm gevoelig hart in 't blanke lijf. Koud en strak staarden de blauwe oogen onder 't lelieblanke voorhoofd hem aan en als hij in zalige verrukking aan haar voeten neerviel en haar zijn ideaal, zijn engel noemde, lachte ze stil, smadelijk voor zich heen. -

In weelde baadden zij zich den eersten tijd. Ze genoten van zijn fortuin, onbezorgd leefden ze voort - tot in weinige jaren al het geld heen was en toen kwam het vreeselijke....

Bij hem had ze gewoond in dagen van voorspoed; haar mooi lichaam had hem steeds weer in vervoering gebracht, het huis was vervuld geweest met haar zachte, dure parfum, haar zijden kleeren ruischten door salons en marmergangen, al leefde haar koude ziel niet met hem mee; al had ze minachtend geglimlacht en gespot met het mooiste, wat zijn geest kon opleveren. -

Als hij, zelf voldaan over zijn nieuw kunstwerk, het haar toonde en innig hoopte op een beetje sympathie, dan geeuwde ze en noemde zichzelf veel te dom om dat op waarde te schatten en draaide het hoofd om in de zachte kussens van de divan en snoepte voort aan haar dure bonbons.

Dán had hij zich wel diep ongelukkig gevoeld en sloot hij zich soms uren lang in zijn kamer op - maar als hij na echte wanhoopsdagen haar weer vóór zich zag met dat volmaakt schoone gezichtje, dat hij aanbad, zonken al zijn smarten en stilgeschreide tranen als bij tooverslag weg en was hij weer haar slaaf, haar minnaar....

Nu ging zij heen - weg van hem, want armoede is bitter te dragen en vooral voor weeldekinderen. -

Een rijke bloedverwante, een mannenhaatster, wilde haar wel bij zich nemen, maar die man, die slechte financier, die haar lief nichtje tot den bedelstaf had gebracht, mocht blijven, waar hij was. En de jonge vrouw ging haar nieuw, rijk leventje in en liet hem met zijn groote smart alleen. -

Gebroken bleef de kleine man achter in het weelderig huis, dat weldra onder den hamer viel en juist genoeg opbracht om alle schulden te dekken. Toen trok hij voort en rust vroeg zijn arme ziel, rust voor altijd. - En hij hoopte met vurig verlangen op den dag, die voor allen eens komt, den dag van verlossing voor de gefolterde ziel. - Maar die dag kwam niet en schoon zelfmoordplannen stâag bij hem opwelden, hij verwierp ze weer. - Wat had hij, als geloovig spiritist niet meermalen een séance bijgewoond, waar de geest van een zelfmoordenaar zich had gemanifesteerd. - Hoe vreeselijk was het lot van die menschen geweest, als ze als geest ontwaakten en zoo lang, zoo vreeselijk lang soms gedoemd waren geweest, altijd bij dat bloedig lichaam te vertoeven, als zij, die gedacht hadden, dat dood - dood was, ontwaarden, dat de geest bleef leven, immer door en de ergste folteringen moesten doorstaan. - Dat schrikte hem af, maar des te vuriger bad zijn ziel: ‘Heer verlos, me!’.....

Hij leefde voort in 't zwakke lichaam, dat door leed en ontbering al teerder en kinderlijker leek.

En weer zond hij zijn kunstwerken de wereld in, zijn schoone vrouwen, die zoo geleken op haar, die hem had verlaten. - Dan vond soms een enkel stuk een kooper en weer rekte hij zijn kommervol bestaan, maar het meerendeel bleef onverkocht.

Eens, toen na dagen van honger en koude hij zich zwakker en zieker gevoelde dan ooit, kwam er een brief van haar, de eerste na vele smeekbeden van hem. En ze beloofde hem heusch, terug te komen bij hem, als hij haar goed kon onderhouden; ‘ze had toch medelijden met hem,’ zei ze, maar ze verzweeg, dat de rijke mannenhaatster, ook voor haar medezusters niet zoo aangenaam was en ze het nichtje soms erg lastig maakte. Was het toeval - of iets anders? Juist toen hij den brief aan zijn lippen drukte en hem telkens en telkens kuste, stapte een man binnen, een opkooper, die wel eens een enkel schilderstukje voor heel weinig had gekocht. Er was zoo'n geringe vraag naar, vertelde hij dan.

Nu zei hij, hem te willen helpen, - veel geld zou mijnheer kunnen verdiènen, als mijnheer deed, wat hij wilde.... Dan zouden er koopers genoeg zijn.... En de kleine man met de groote idealen schreeuwde van ontzetting.... Dan stierf hij nog liever den hongersdood.... Radeloos liep hij zijn vertrekje op en neer.... wenschte men dat van hem, zóó iets smerigs, zóó iets laags. - Nog liever.... Daar viel zijn oog op den brief van háár, nog immer zijn liefste, en met een kreet wierp hij zich voor zijn teekentafel neer, greep pen en papier en teekende - teekende. Hij gunde zich geen tijd tot rusten - en eenige dagen later op een zachten Januaridag snelde hij met een rol

[pagina 298]
[p. 298]

schetsen de straat op. Het hoofd gebogen, als schaamde hij zich voor het vriendelijk zonnetje, dat hem zoo lachend aanzag - als schaamde hij zich voor iederen voorbijganger, die hem even opmerkzaam beschouwde, hem het kleine bleeke ventje. -

Na een poosje keerde hij terug, ruim betaald nu, en met een groote, nieuwe bestelling, zoo het kon, nog een beetje platter en gemeener. 't Was nog te netjes. -

Na dien tijd kwam er weer overvloed in huis en daarna ook de jonge vrouw met het madonnagezichtje. - Nu verveelde hij haar niet meer met zijn hooge geesteskinderen. - In alle stilte, met afgesloten deuren, als zijn liefste nog droomde onder de blauwsatijnen deken, werkte hij haastig de telkens opnieuw bestelde teekeningen af. Niemand in huis zag ze ooit - zijn vrouw vroeg nooit naar zijn werk - als hij maar genoeg verdiende, om haar een goed leventje te verschaffen, - en voor de nieuwsgierige blikken der dienstboden werd alles goed verborgen. Hij rilde nu ook niet meer, als al dat vuile aan zijn hand het leven dankte. Hij vervloekte en verafschuwde zichzelf niet meer, zooals in 't begin meermalen gebeurde. Slechts een enkele maal boog hij beschaamd het hoofd, als de reine blikken van de schoone vrouwekoppen hem, als verwijtend aanstaarden. - Dán, in een opwelling rukte hij al die madonna's van den wand en verborg ze in kisten en laden. -

En immer teekende hij verder - het geld stroomde het huis in, zijn mooie vrouw lachte hem toe, als hij door een kostbaar geschenk haar van zijn vereering wilde blijk geven. - Ze vond hem nu veel geschikter ‘meer menschelijk,’ zei ze dan. - Niet meer zoo onbegrijpelijk en zoo hoogdravend. Dan kuste hij haar handen en noemde zich een dwaas, zooals hij eertijds was en lachte met haar mee.... Hij had zijn ziel verkocht.

NORMA.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken