Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 19 (1905-1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 19Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 19

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.70 MB)

Scans (102.45 MB)

ebook (6.51 MB)

XML (4.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 19

(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Brieven van 't platteland. II.

Lieve Toos.

Wat een vragen! Wat een vragen! 'k Dacht nog wel je een heel gewichtig epistel te hebben geschreven en nu blijk je maar half voldaan!

Of ik dan in 't geheel geen buren heb?

Ja, wis en warempel. Eerst de onvermijdelijke herberg, dan een paar boerenhuisjes, benevens een kerkje met deszelfs herder, oftewel pastoor. Kunnen wij, geheelonthouders en niet katholieken het slechter treffen?

Heeroom zou anders nog zoo'n verwerpelijke partij niet zijn, als hij geen heeroom was. 't Is een mensch, die veel van dieren en kinderen houdt, prachtig piano speelt, componeert enz.

Mijn huiselijke omstandigheden zijn gelukkig vrij wat verbeterd sinds mijn' eersten brief. 'k Ben nu in 't bezit van een aardig daghitje, luisterende naar den naam van Grietje; hetzelfde meisje, waarover ik je schreef en die me door iedereen letterlijk is afgeraden. 't Is toch verwonderlijk, dat menschen, die van te voren niet de minste notitie van je namen, plotseling vreeselijk veel belang in je gaan stellen als het er op aan komt een ander te bekladden.

(De dokter en zijn vrouw maken hierop eene gunstige uitzondering). Enfin, niettegenstaande al dien goeden raad, of misschien wel juist daarom (je weet, in stijfhoofdigheid en koppigheid evenaar ik den ezel) heb ik Grietje gehuurd en ze bevalt me uitstekend tot nu toe. Beleefd en vriendelijk, bescheiden en netjes en uiterst gewillig. 't Is nog maar een kind en zoodanig beschouw ik haar dan ook. Ze moet nog veel leeren, maar ze wil graag en 't schijnt haar nog al hier te bevallen.

Ze spreekt ook fatsoenlijk en als ze zich zoo nu en dan eens verpraat, krijgt ze een kleur als vuur. Zoo ook gisteren.

Ik doe de melk in de pan en Griet zegt opeens: ‘He, mevrouw, wat is dat toch een merakel mooie pan, precies als de konkelpot.’ ‘Als wat?’ vroeg ik. - En zij, met een verlegen lachend gezicht: ‘Och, ik bedoel de waterketel.’ - Eenmaal keerde ze ook haar kopje om, toen ze genoeg had, maar zie je, zoo iets gebeurt bij uitzondering. Alleen tegen Bonnie, de poes, praat ze altijd typisch plat en lijzig.

En nu ben ik bij Griet in de leer. 'k Ben n.l. aan het broodbakken sinds eenige dagen. Met dien bakker kan ik nog maar steeds niet goed opschieten. Een enkele keer haalt hij ons in schemerdonker al van ons bed en dan is het weer half tien, soms varieerende tot elf uur. Dan, zoo je weet, slechts vier maal per week versch brood en nu bak ik zelf iederen dag een tarwebroodje. Vader en zoons vinden het heerlijk, Griet zegt niets en ik moet eerlijk bekennen, dat het tot nu toe was:

[pagina 428]
[p. 428]
 
eerste dag te zwart,
 
tweede dag te hard,
 
derde dag te zwaar,
 
vierde dag niet gaar,

tot zoover zijn wij gekomen. Het vervolg hoop ik je later mee te deelen.

De meisjes zijn hier over 't algemeen lief, met klare, onschuldige oogen en blond, springend haar. Echte Germanen en 't is aardig, hoe vriendelijk ze je groeten, als je ze passeert. Maar de jongens! Dat zijn eerst ware rakkers. Och, stadsmenschen klaagt toch niet over de straatjeugd bij u, 't haalt niet bij die lieve, onschuldige dorpsjongetjes. Zoo verregaand brutaal ze je uitschelden en voor den gek houden al heb je heeren in je gezelschap, oude menschen met grijzen baard, zooals laatst, toen Pa over was en we het dorp eens ingingen. Grietje zegt ook, dat de jongens hier zóó brutaal zijn, dat ze meester op straat najouwen en in school met den klomp soms voor hem staan. De jongens schijnen zich zóó de meerdere te gevoelen en de meisjes lijken zoo overtuigd van hare minderwaardigheid, dat zie je aan de groote ook nog.

Loop je als vrouw alleen, vele mannen gaan je voorbij zonder groeten en kijken je aan of ze zeggen willen: Kan je niet knikken?’ En iedere vrouw groet het eerst hier den man, dat heb ik nog aldoor opgelet, waarop ze dan een genadig knikje terugkrijgen. Slechts één geval van emancipatie is me bekend en dat wil ik je even vertellen, op gevaar af, dat Hans, mijn dertienjarige, gloeiend kwaad op zijn moeder wordt.

Er is hier n.l. een veertienjarige jonkvrouw, die openlijk verklaard heeft, dat ze zoo'n ‘schrikkelijke zin’ heeft aan den oudsten zoon van den chef. Eerst had ze Griet in den arm genomen, die het Hans moest meededen, maar Griet dorst het zaakje niet aan, totdat ik er door een toeval achter kwam, en toen die jongedame dat te lang duurde, zond ze het jongste zusje op het perron, die het Hans moest zeggen. Toen de andere meisjes er wat op aanmerkten, zei ze: ‘nou maidje, as ik zin heb in een' jongen, zeg ik het.’ -

Hans wordt razend, als ik hem er mee plaag en zegt, ‘dat hij die meid van 't perron zal trappen, als hij haar ziet’. - Waarom is die jongen ook zoo'n groote kerel voor zijn' leeftijd, hij, die nog zoo vreesdijk graag met broer soldaatje speelt en veldslagen levert. -

Toch een vooruitstrevende jongejuffer hè?

Ofschoon wij hier al meermalen gruwelijk geplaagd zijn door den wind, die ons tweemalen er een dakraam heeft uitgewipt, zoodat de jongens telkens moesten verhuizen naar een andere slaapgelegenheid en zelfs een week op zolder hebben gebivakeerd, - wij midden in den nacht bijna, althans laat in den avond aan 't sjouwen met bedden en ledikanten, - is het hier bij goed weer heerlijk. 's Morgens bij 't ontwaken als het oosten bloost en gloeit en de besneeuwde velden met de grijze schaapjes en de nederige huisjes en 't eenvoudig kerkje met rossen gloed zijn bestraald en dan de zon verrijst, o, dat is prachtig. Dan begint het klokje te kleppen, drie maal drie slagen en daarna een vroolijk gebimbam als wil het de menschen opwekken tot nieuw leven.

Dan, na een paar uurtjes, in de huiskamer zon, volop, tot ze om een uur of vier als een vuurbal langzaam wegzinkt en de hemel purper nagloeit en dan als 't donker is, weer de maan met haar zilverlicht, dat op mij altijd zoo'n kalmeerenden, prettigen invloed heeft, - dat heb je niet in de stad, zoo volop, die zenuwsterkende natuur!

In mijn huiskamer staat nog menig plantje te bloeien. Pelargoniums, Begonia's en zelfs de Primula is opnieuw begonnen en verleden week zat er nog een roosje aan het rozenboompje.

Je ziet, 'k begin hier al te loven en prijzen en raak al knapjes verzoend met mijn lot, niettegenstaande de vele teleurstellingen en beproevingen hier.

Zoo ook met mijn melk, die me het eerste hier een lofzang ontlokte. Die werd hoe langer hoe dunner, zoo zelfs, dat ze blauw door het steeds dunner wordend laagje room heenschemerde. 'k Begreep er niets van en daarom steeg ik op een' avond zelf de trap af om met vriend melkboer te spreken. Hij gaf toen als oorzaak op, dat de koeien pas op stal waren en nog niet wend an 't veranderde voer. ‘'t Zou wel weer beter worden’, troostte hij en ziet, toen hebben de koeien zeker een geducht standje gehad over hun kieskeurigheid, want den volgenden avond was de melk weer bijna zooals eerst. -

'k Kan wel niet met de Genestet zeggen:

‘Over mijn deur komt de lijkkoets thuis,’ maar toch hebben wij van uit de huiskamer het uitzicht op 't kerkhof. Nu, als Griet het me niet had verteld, ik zou het nooit gezien hebben, want 'k dacht, dat het een landbouwerswoning was omgeven door geboomte.

[pagina 429]
[p. 429]

't Blijkt nu, dat pipa het al wist, vóór we kwamen, maar het met 't oog op mijn zwakke zenuwtjes had verzwegen. Zoo'n goeierd toch, he?

Als nu van den zomer de tuin - och ja, die tuin van zeshonderd vierkanten meter, wat had ik me daar toch een andere voorstelling van gemaakt. Ik dacht, evenals jij waarschijnlijk, aan een grooten akker omheind door hek of heg of sloot. - Mis hoor! Aan weerskanten van de rails hier een stukje en daar een stukje, tezamen het getal meters vormende. Geen enkele omrastering en vlak naast je, door geen dammetje gescheiden, grond van anderen. Voor Frederik van Eden en consorten was het hier een dorado, zoo'n woest stuk grond te bebouwen te midden van je personen, leze medearbeiders; maar ik, niet zoo'n hoogvoelende ziel, vind het in één woord vervelend. Niet goed te weten, waar joú grond is en die van een ander en vooral er nooit eens vrij en ongestoord in te kunnen scharrelen. Edoch, 'k heb het tenminste nu zoo ver, dat aan de eene zijde het geheel van ons is. Er zijn nu al aardbeien in geplant en een paar lijsterbessen vlak voor 't huis, dat is al gezellig he?

En nu, cherie, even je laatsten vraag beantwoord en dan is 't voor ditmaal weer genoeg.

Hoe ik mijn' dag hier verdeel?

's Morgens met Grietje druk aan 't werk. Na drie uur, als het eten mijn zorgen en het kantoor die van den chef kan missen, doen pa en ik een wandeling langs de rails, een uurtje ongeveer en wippen weleens bij onze naaste buurvrouw, de baanwachteres No. 10 aan, een aardige oude vrouw, die uiterst verguld met ons bezoek, dadelijk theewater op gaat zetten en nooit tevreden is, als we zonder een koppie weggaan. Dan moet ik toch even mee naar achteren om te zien, dat het zoo'n zonde is, want dat het water net begint te nooden.

Nu, en dan 's avond komen de jongens thuis, vol nieuws over schepen en ansichtkaarten, meesters met groote neuzen en kolossale taaitaaipoppen en dan maken ze na 't middagmaal hun huiswerk en liefhebberen we zoo'n beetje in muziek en na negen uur wordt het stil in de huiskamer, de jongens naar boven, pa naar beneden en ik, zooals nu druk aan 't schrijven met poes op mijn schouder.

Bom, bom, bom, bom, bom, daar ratelt de sneltrein nader, voorbij en een oogenblik zit je te schudden als in een bevend huis op Scheveningen, - dan sterft het geluid in de verte weg. Wat gaat zoo'n ding toch gauw, je rilt er soms van en als je er inzit hè, wat geniet je zorgeloos van dien wilden vlucht en denkt niet, hoe weinig er toch noodig is, om ongelukken te veroorzaken - één verkeerde wissel b.v. en hoeveel uiterste zorg en oplettendheid er vereischt wordt, dag en nacht bijna van den laagsten tot den hoogsten toe.

Nu, kindlief, laat je dat niet afschrikken, hoor en komt hier als wij in zomerweelde baden.

Veel liefs van je G.

 

P.S. Bij nadere beschouwing blijkt de werkvrouw niet zoo'n naar mensch te zijn, als 'k dacht. Ze doet verbazend haar best om den kost te verdienen, want haar man is ziekelijk. 't Is waar ze heeft geen prettig uiterlijk, maar het lachje meen ik nu meer aan vriendelijkheid te moeten toeschrijven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken