Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 20 (1906-1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.81 MB)

Scans (92.88 MB)

ebook (8.08 MB)

XML (3.97 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 20

(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 683]
[p. 683]

24 April 1907.
20ste Jaargang.
No. 43.

Bericht.

Ziektetoestand van onze Redactrice. - Het verloop van de typhus is gunstig. De patiente is zeer zwak, maar de dokter is tevreden.

 

A.J. SERVAAS VAN ROOYEN.

 

's-Grav., 20/4 1907.



illustratie

Hoofdartikel
Beschouwing.

‘Als men Vondel doorbladert, leeft men weer zoo recht terug in een grootsch verleden en ziet weer dubbel het nietige van ons heden.’ Deze woorden van onze redactrice zijn me uit het hart, uit de ziel gegrepen en hierin herken ik weer in haar die essentieele karaktereigenschappen, die me haar doen achten en liefhebben.

Zooals Beets zeer terecht zucht, om het feit dat hij zijn gaven niet van der jeugd afaan en verder on-onderbroken gesteld heeft onder waardige leiding, zóó mogen wij allen zuchten en klagen, dat we ons leven versnipperen, dat we onze krachten verdeelen zóó dat er geen goed en groot geheel mogelijk is. Er is geen orde, geen vaste leiding onder ons en in ons en toch bewijst dat najagen van en hunkeren naar allerlei, dat er behoefte bestaat bij ons allen naar een steun, een kracht die nooit wijkt of wankelt, naar een vluchthaven voor al de zielenooden, waar we inderdaad veilig en goed - bewaard zijn. Vergeefs hebben mannen en vrouwen het gezocht bij ‘de liefde’, ik meen bij de liefde van den man voor de vrouw en van de vrouw voor den man; we merken genoeg uit al onze kunstproducten dat er in dát schijnbaar zóó stevig en solide houvast niet genoeg dingen van gedegen waarde aanwezig zijn om de ziel met al haar verlangens te voldoen.

Hoe mooi en heerlijk de liefde onder de menschen ook is, ze is niet in staat om ons vrede te doen hebben met het leven, het leven waarin van alles voorvalt, waarin van alles gebeurt wat we niet vermoed hadden. Goethe zegt, dat die tijden het best en het vruchtbaarst geweest zijn, waarin de menschen geloofd hebben, en mij dunkt, dat wij allen in onzen tijd wel meer dan oververzadigd en overmoe zullen zijn van de zelfverheer-

[pagina 684]
[p. 684]

lijking en zelf-vergoding. Gevoel van eigenwaarde is iets heel anders, karaktervastheid en eerlijkheid van overtuiging zijn deugden; maar de adoratie van het ‘ik’ en de adoratie van ‘den mensch’ is vreeselijk. We kunnen bewondering hebben voor de deugden van een mensch en bewondering voor de gaven in een mensch, maar den mensch vergoden, dat is zoo'n des-illusie. Een mensch, ook de meest voortreffelijke, blijft een mensch. En laten we allen voor ons zelve eens nagaan, wat eigenlijk een mensch is. Neem eens de meest gunstige gegevens, b.v.; ‘een goed, degelijk, begaafd man heeft lief een geheel bij zijn aard en karakter passende begaafde lieve vrouw. Die twee menschen hebben de grootste liefde voor elkaar, ze hebben elkander lief in den volsten, rijksten zin. En dan tóch zullen ze geen van beiden zoo echt en zoo gelukkig worden als hun ziel dat behoeft, indien ze slechts putten en putten blijven uit elkander zonder méér. Slechts dáár waar de man en vrouw putten uit de Eeuwige Bron én voor zichzelf alléén én samen, dáár kán er sprake zijn van ‘2 zielen gloênd aaneengesmeed’. En nu verbeelden de tegenwoordige menschen zich, dat ze gaan kunnen tot den Eeuwigen op een wijze zóó als 't hèn zelf goed dunkt, maar ze vergeten, dat God zelve den weg ons heeft aangegeven, en dat wij niet anders hebben te doen dan den aangegeven weg te volgen. Of we nu al wijzer willen zijn dan Hij, en of we nu al als eigenzinnige trotschkoppen zelf den weg willen vinden, een nieuwen weg tot Hem, dat alles baat niets. Onafwijsbaar zijn God's wetten en voorschriften.

Maar ge zegt:

Dat is zoo ‘antiek’, dat is ‘schon so lange dagewesen’ en wij zijn zoo ‘modern.’ 't Is zoo afgezaagd en vervelend om als een braaf, volgzaam kind God's geboden te eeren en met liefde en in gehoorzaamheid na te leven!!! Wij hebben zooveel moed, zooveel kracht, zooveel begaafdheid, zooveel liefde in ons!!!....

En met al die dingen willen we geuren en te koop loopen, opdat de menschen aan ons zien zullen hoe knap, hoe groot we zijn!!!

Ach, en gij allen die dat zegt, weet ge 't dan niet, dat zoolang ge al uw gaven niet stelt onder de hoede van Hem, die ze U geschonken heeft, dat ge zoolang voor uzelve geen vreugde zult smaken van uw werk, dan alleen het twijfelachtig genot van nu langer of korter tijd aan een wispelturig menschengeslacht te behagen of te mishagen. Ge weet het toch hoe weinig orde, hoe weinig climax ge hebt in uw denken en werken en ge ziet al uw verheven denkbeelden van eerst, plaats-maken voor weer nieuwe en weer nieuwe en steeds wéér nieuwere, de eene al moderner en afgedwaalder dan de andere! En hoe langer zoo meer raakt ge verward én in uw gevoelens én in uw gedachten, zóó, dat ge u-zelve er niet meer in kunt terugvinden! En wat dan? O! als we dan in zoo'n staat van desolate des-illusie den moed hebben om niet het leven en het lot en de menschen, maar ons-zelve aan te klagen, en te zuchten: ‘ik heb gezondigd’, dàn zetten we den eersten stap op den rechten weg. Want die leeft buiten God en zijn geopenbaarde waarheid (want al gelooven wij allen er niet aan, de Waarheid is er niet minder om geopenbaard) die kan nooit dat geluk en die zielevrede bezitten waarnaar wij allen zóó verlangen!

Waarom zien we niet een zoeken bij hen die vast weten, dat ze ‘in de Waarheid’ staan? Waarom, ondanks alle spot en verachting wijken zij geen haarbreed af van hun Gelooven? Omdat ze rust hebben en in die rust niet denken aan zoeken. Dat is geen rust die laf en slap en werkeloos maakt, integendeel! Het is de rust der ziel die blijft, ook in de grootste rampen, ook onder de wreedste slagen.

Ons geslacht zal niet eerder genezen, alvorens het zich buigt voor God en Zijn Geboden, en wanneer het zich levendig bewust zal worden wát wonder van Liefde God aan ons gedaan heeft in het Leven, Lijden - Sterven van Zijnen Eeniggeboren Zoon ons aller Heer (óók van hen die Hem niet belijden).

REGINA.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • A.J. Servaas van Rooijen

  • Helena van Roggen-Blomhert

  • over Anna de Savornin Lohman


datums

  • 20 april 1907