Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 21 (1907-1908)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 21
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 21Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 21

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.77 MB)

Scans (98.61 MB)

ebook (12.36 MB)

XML (4.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 21

(1907-1908)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Oome Jan's: St. Nicolaasavond.
Schets door A.M.d.J.

Oome Jan's meisje was gestorven, toen ze nog heel jong was, even twintig. Ze was aan dezelfde ziekte gestorven, waardoor ook haar Moeder zoo vroeg was heengegaan en haar tantes, haar ooms en Grootmoeder.

Toen Eleonore, zoo heette oome Jan's meisje, zeventien jaar telde, kreeg haar vader een ongeluk op de jacht en bezweek aan de gevolgen er van. Zoo was 't kleine zwakke meisje alleen gebleven op deze groote wereld, een schatrijke wees, uit een finantieel oogpunt beschouwd, maar anders arm, dood-arm.

Zoo moest ze zich ook wel gevoeld hebben, arm en verlaten, in het groote, oude huis met de sombere vertrekken, de breede, donkere gangen en den uitgestrekten tuin met de groote donkere reuzen-boomen.

Toen was een bejaarde nicht komen opdagen om voor Eleonore te zorgen. Het kind moest vooral veel afleiding hebben, had de dokter gezegd, veel reizen, veel zien, maar toch behandeld worden, als een kostbaar kasplantje.

Eleonore echter hield niets van dat reizen en trekken, van uitgaan en menschen-zien. Het liefst bleef ze in het groote stille huis met al z'n lieve herinneringen aan haar vroeg-gestorven Moeder en aan dien vroolijken, hartelijken Vader; het liefst zwierf ze in de bosschen rond om 't park, vergezeld van Diaan, den grooten New-foundlander.

Toen, op een garden-partij, had ze oome Jan ontmoet, den grooten, krachtigen jongeman met 't gelaat, stralende van levenslust, waarin een paar heldere, jolige kijkers.

Die twee, 't kleine, zwakke meisje en de groote, sterke reus, hadden zich al dadelijk onuitsprekelijk aangetrokken tot elkaar gevoeld.

Oome Jan had getracht z'n verstand te doen spreken en z'n hart tot stilzwijgen te commandeeren, maar moest ondervinden, dat er oogenblikken in een menschenleven zijn, dat dit zich niet laat commandeeren.

En zoo, niettegenstaande goede raadgevingen van familieleden, van gezegden als onverantwoordelijk handelen enz. enz., verloofde oome Jan zich met z'n kleine Elly.

In hun oogen, was er geen gelukkiger paartje op 't gansche heelal denkbaar. Het leven was enkel zonneschijn, zoo leek 't hun toe. Oome Jan verafgoodde, vertroetelde en liefkoosde zijn bruidje en verwende haar eigenlijk veel te veel, moest hij telkens weer erkennen. Maar ach! hij deed 't zoo graag en 't kon voor zijn Elly geen kwaad.

Toen was op een dag de zware slag gevallen, 't zwaarste oogenblik in 't leven van oome Jan. Elly werd ziek en stierf. En van den krachtigen, levenslustigen jongen reus met 't stralende, zonnige gelaat en de jolige kijkers, was een ietwat gebogen vroeg-oud geworden man in de plaats gekomen met een diep-melancholieken lijdenstrek om den mond en in de oogen een droef-geestigen glans.

Langzamerhand verloor de trek aan scherpte, kregen de oogen levendiger glans, doch de overmoedige jonge kerel met stem en gebaren van opbruisende levenslust was geheel en al van 't wereldtooneel verdwenen.

In den loop der jaren waren de zusters en een jongere broer getrouwd. Zij allen hadden om zich heen een kringetje gevormd van levendige kleine deugnieten.

In 't begin had oome Jan zich bescheiden teruggetrokken van die dartele benden, uit vrees door zijn verschijning een wanklank te brengen in dien altijd vroolijk-heerschenden toon. Maar een aangeboren liefde voor kinderen had de overhand gehad en niet lang duurde het, of oome Jan ravotte en stoeide met de kinderen mee, verzon voor ze allerlei spelletjes

[pagina 428]
[p. 428]

en grapjes. Zijn knie werd de geliefkoosde plaats, waarop zijn kleine neefjes en nichtjes om beurten troonden, waarover ze in hevig gekibbel en gevecht ontvlamden om die plaats te bemachtigen, kortom oome Jan werd hun beste vriend, hun vertrouwde in hun lief en leed.

Zoo, in gezelschap van die kleine woelwaters, werd oome Jan haast weer de oude. Dan schaterde hij 't uit in uitbundig lachen, dan schitterden zijn oogen met ouderwetschen glans.

‘Je moest trouwen, Jan,’ had broer Willem wel eens gezegd; ‘een gezonde, fiksche vrouw, een paar stevige kinderen. Diè heb je noodig! Dan wordt alles weer goed’.

Oome Jan, in een van zijn zeldzaam-vroolijke buien, was toen opeens stil geworden, had alleen 't hoofd geschud en gemompeld:

‘Neen.... neen!’

Tevergeefs hadden toen de kinderen oome tot grapjes en spelen uitgelokt, tevergeefs hadden ze hem aan zijn beenen getrokken, aan zijn ooren en zijn haar, tevergeefs kiekeboe en heisa! geroepen. Den geheelen dag verder was hij stil gebleven en saai. -

‘Je moest er maar nog niet met Jan over spreken,’ had Wim's vrouw, Jeannette, gezegd.

‘'t Pakt hem nog veel te veel aan. Arme Jan!’ -

‘Wat drommel!’ had Willem geantwoord. ‘We moeten er juist over spreken. Is me dat nou een kerel! Een sentimenteele oude juffer lijkt hij wel met z'n overdreven gevoeligheid.’

‘Laat de dooden rusten; het leven heeft nu eenmaal z'n eischen. Wat drommel! hij is in staat, om zijn geheele levensgeluk te verknoeien door dat overdreven hangen aan een droombeeld, een schim, een....’

‘Maar Wim,’ antwoordde z'n vrouw. ‘Als Jan nou eenmaal niet is, zooals de meeste mannen.... als Jan nou trouw is en niet in staat om zoo spoedig te vergeten, als hij nou met geen mogelijkheid van een andere vrouw kan houden....’

‘Ja, jawel! heel mooi, prachtig! Net zoo lang, tot 't te laat is, totdat Jan een vervelende egoïstische oude vrijer is geworden, net zoo lang, totdat hij niet meer geschikt is om te trouwen, dan, dan blijft hij alleen, dan, dan wordt hij hoe langer hoe egoïstischer hoe langer hoe brommeriger.... dat zeg ik je!....’

Jeannette antwoordde niet veel op Wim's uitval.

Ze kende Jan beter, ze wist maar al te goed, dat oome Jan geenszins aanleg had, noch voor brompot, noch voor egoïst. Ze was er ook bijna zeker van, dat oome Jan ook mettertijd in 't huwelijksbootje zou stappen, later echter, veel later. Ze wist, dat oome Jan veel te huislijk en te liefhebbend van natuur was, om z'n geheele verdere leven alleen te blijven.

‘Je moet zulke dingen niet dwingen,’ zei ze ‘'t komt allemaal wel van zelf in orde. Laat 't over aan den tijd, die veel wonden heelt, zelfs de pijnlijkste. Wacht maar, als er eens een aardig jong meisje....’

‘Een aardig jong meisje,’ bromde Wim. ‘Wat maalt Jan er om. Aardige jonge meisjes genoeg, die hier in huis komen, maar de gek kijkt er nauwelijks naar. Als we niet oppassen sluipt hij weg en stelt zich tevreden met een plaatsje in de kinderkamer. Ja, waarachtig, daarvoor komt hij hier alleen, alleen voor de kinderen. Om jonge meisjes geeft hij niets. Daar heb je bijvoorbeeld Margot, die dol op hem is. Het lieve kind smacht naar een lief woordje van hem, naar een teeken van toenadering, hij laat haar smachten. En Sophie dan, en Mien. Me dunkt, dat zijn toch meisjes, waarmee je wel voor den dag kunt komen. Mooi, jong, vroolijk, lief, gezellig en van goede familie. Ze zijn toch ook niet de eersten de besten. Maar daar voelt Jan nou niets voor. Wat zeg jij?’ -

‘Liefde kan je niet dwingen, man. Je zoudt 't nooit kunnen verklaren, met den besten wil van de wereld niet, waarom je voor den een genegenheid voelt, een ander je totaal koud laat. Me dunkt, we kunnen niets anders, dan geduld hebben.’ -

Maar moeder Jeannette had mooi praten.

Het eene jaar verstreek na 't andere en nog kwam oome Jan niet met een meisje voor den dag.

Margot was uit wanhoop ten laatste met een vriend van Willem getrouwd, met wien ze, niettegenstaande beweringen uit ‘dépit aangenomen’ enz. toch zeer gelukkig was.

Oome Jan's neefjes en nichtjes begonnen al heele menschen te worden, vooral de kinderen van zijn oudste zuster begonnen zoo langzamerhand mee te tellen.

Jan, de oudste, was student, een groote fiksche jongen, met een vervaarlijke stem en luidruchtige manieren. Hij was verder in 't bezit van een opkomend snorretje, waarop mijnheer zeer trotsch was. Nu diende hij 't vaderland als milicien, schold op den dienst, elken Zaterdag, als hij thuis kwam, bracht soldatenmoppen en -liedjes mee thuis, tot groote pret van de jongere broers en zusters, neven en nichten.

Ook Truusje, volgende op Jan, werd al een heele dame, met half-opgestoken haar en rokken, die steeds in lengte toenamen, met een innige vereering voor Schiller en Goethe en een ontembare lust voor cadettenen adelborstenbals en tennisveld. Hij kon

[pagina 429]
[p. 429]

't zich vaak niet begrijpen, oome Jan, dat hij die groote kinderen eens op schoot had gehad, en ‘hop-hop-paardje’ met ze had gespeeld.

Maar kleintjes waren er gelukkig ook nog, van Wim en Jeannette. Voor deze kleintjes fungeerde oome Jan nog steeds voor St.-Nicolaas op vijf-December-avond, zooals hij vroeger als zoodanig diende voor de grootere kinderen.

Steeds had hij z'n eerwaardige bisschopsrol naar behooren vervuld, geprezen, meest berispt, vóór dien tijd door de verschillende moeders in 't oor gefluisterd, de deugden en gebreken harer spruiten.

Steeds, elk jaar, hadden groote kinderoogen met angst en verlangen naar hem opgezien, wanneer hij in 't midden van de huiskamer had gestaan, een indrukwekkende verschijning, de lange gestalte gehuld in den bisschopsjas, de bisschopsmuts op 't hoofd, de lange, witte baard, golvende op de borst, de gouden staf in de hand - totdat de oudste kinderen grooter werden en ingewijd waren in 't geheimpje, 't heerlijke kindergeheimpje van 't wondermooie sprookje van St.-Nicolaas, totdat ze wisten wie eigenlijk St.-Nicolaas was. 't Was immers maar oome Jan, die goeie, beste oome Jan.

Toen keken ze niet meer angstig, de grooteren, maar knipten ondeugend met de oogen, wierpen oome blikken toe van verstandhouding, keken lachend naar de kleintjes, die och! nog zoo dom en groen waren en maar alles geloofden.

Maar nu van dit jaar, had oome Jan bedankt.

Een groot wonder!

Op een theeavondje bij Wim en Jeannette, had hij lachende verklaard, dat 't nu toch wel wat al te bar werd, om nog aan die flauwiteiten te doen: de kinderen werden al zoo groot; alleen Fransje en Minetje vielen nog maar in de termen om die flauwigheid aardig te vinden.

In 't eerst hadden de kinderen oome Jan aangekeken, als hoorden ze het in Keulen donderen, toen blikten ze hem lachend aan, als vertelde hij de grootste grap.

‘Maar oome!... Ja, ja, oome Jan, wij kennen je wel. Je wilt nu dit jaar zeker een heel bijzonder mooien Sint voorstellen en ons verrassen!’

‘Neen, kinderen, werkelijk niet. Ik meen 't ernstig. Kom nou! denkt 'ns even na. 't Is toch al te gek op jullie leeftijd nog aardigheid te hebben aan zulke flauwiteiten, vindt je nou zelf niet? Jullie wordt zoo langzamerhand al heele heeren en dames....’

‘Meent U 't dan werkelijk’, riep Truusje uit, wanhopend. ‘Dus U hebt 't niet meer voor ons over, om ons dat pretje te bezorgen.’

‘Maar, mijn lieve kind, bedenk toch, hoe oud je bent....’

‘Jawel, oome, maar, moet dat heerlijke familiefeest nou opeens afgeschaft.... O! dat is afschuwelijk!...’ en Truus barstte in een echt-kinderachtig geschrei uit, vergat haar bijna-lange-rokken en half-opgestoken haar, kortom haar geheel bijna-dame-zijn.

Ook de andere kinderen namen 't geval uiterst-tragisch op. Er heerschte een gedrukte stemming.

Oome Jan begon wel wat spijt te krijgen over zijne woorden, had niet gedacht, dat zijn voorstel zulk een treurige uitwerking op de verschillende gemoederen zou te weeg brengen.

Maar, komaan, er moest nu maar een eind komen aan die kindergrappen. Bovendien, hij had er niet veel zin in; hij had nu al jaar in, jaar uit dezelfde grap uitgehaald, nu moest een ander 't maar doen. Ja, ja, oome Jan kwam tot de conclusie, dat hij hard op weg was, een akelige ouwe brompot te worden, een echte egoïstische oude vrijer.

Hij zou zich langzamerhand terugtrekken: hij hoorde niet meer bij de jeugd. Trouwens in den laatsten tijd, hadden de kinderen zich niet veel om hem bekommerd, hadden hem zelfs verwaarloosd, ja allemaal van Jan, den milicien, af tot kleine Minetje toe. Dat moest oome Jan haast met wat afgunst erkennen.

En waarvoor hadden ze hun ouwen oom verwaarloosd?

Voor iemand, die ze ternauwernood kenden, voor iemand, die om zoo te zeggen opeens uit de lucht was komen vallen.

Die bevoorrechte nu, was Jeannette's aardige logéetje, Lineke v.d. Meer, een mooie, slanke brunette van drie en twintig jaar.

Die had met storm de kinderhartjes veroverd, zoodat oome Jan geheel ter zijde werd geschoven.

Den eersten keer, dat hij haar zag, zat ze aan de piano, alle kinderen om haar heen en Jan, de milicien, draaide zijn uitgebreide repertoir van soldatenliedjes af. Lineke moest er 't accompagnement bij vinden.

‘Neen! Lineke, dat is heelemaal verkeerd! Zoo is de wijs,’ commandeerde Jan en galmde toen met een vervaarlijk stemgeluid:

 
‘Wat zal 't een vreugde wezen,
 
‘Wat zal 't een vreugde zijn,
 
‘Als over eenige maanden,
 
‘Wij allen naar huis toe zijn

Toen met pathos:

 
‘Want wat is dat exerceeren.
 
Dat is.......’

‘Houd op, Jan’, zei Truusje verontwaardigd, hem de hand voor den mond houdend.

‘Nu ophouden. Lineke wil 't volstrekt niet meer hooren, al die gemeene soldatenliedjes, bah. Zing ze in de kazerne, jongen. Daar komen ze tot hun recht.’

[pagina 430]
[p. 430]

‘Neen, Lineke, nu liever ‘Haidenröslein of “Kennst du das Land”. Dat is tenminste nog iets.’

‘Jawel! Lineke,’ zei Jan. ‘Vooruit! Zoo bijvoorbeeld -’ toen op jammertoon, de woorden accentueerend, de oogen sentimenteel naar 't plafond richtend, zong Jan:

 
‘Den lieben langen Taaaag
 
Hab'ich nur Schmerz und Plaag!

Lineke schaterde het uit.

‘Houd op, Jan, die rol flatteert je niet. Liever een studentenmop. Io-vivat of Crambambuli bijvoorbeeld. Vooruit!’

‘Neen, Lineke!’ veel te afgezaagd, zei Jan.

‘Nou dan, een soldatenlied!’

‘Vooruit!’ En Jan uit volle borst:

 
‘En dan zegt de fourier!’

‘In God's naam, Jan,’ zei Truus verschrikt. ‘Dat lied mag heelemaal niet. Dit is al te ordinair. Wat moet Lineke wel van ons denken!’ -

Op dit critische moment hadden de kinderen oome Jan in 't oog.

‘O! oome Jan! Daar is oome Jan! Hoerah! voor oome Jan!’

Een algemeen gejuich weerklonk, allerlei stemmen door elkaar roepend en daar tusschen in 't geschetter van Jan, die de reveille blies:

‘Wel, oome Jan, hoe gaat 't U!’

‘Waar bleef U toch zoo lang, oom Jan!’

‘En kijk, oome Jan, dit is nou Lineke, onze logée!’

‘Lineke, dit is nou oome Jan!’ -

‘Maar, kinderen, goede Hemel! Houdt toch in God's naam even op; ik word òf doof, òf gek, òf vermoord. Stelt mij dan toch even in staat om juffrouw Lineke tenminste een hand te geven! Wat moet ze wel van me denken, van dien ouwen oom!’ -

‘Dat is niet waar, hoor Lineke, oome is in 't geheel niet oud, hij is wel een beetje grijs maar pas acht en dertig,’ verdedigde Truusje hem.

Lineke had al veel over oome Jan gehoord.

Jeannette en de zusters, maar vooral het zestien jarige Truusje hadden niet nagelaten, oome Jan's levensgeschiedenis met een poëtisch tintje te overgieten.

Geen wonder, dat Lineke een groote sympathie voor oome Jan voelde, wat nog meer versterkt werd door zijn aardig, eenvoudig optreden.

Ze vond hem in 't geheel niet oud, maar knap, jong en levenslustig.

‘Dag oome Jan!’ zei Lineke, hem haar handje toestekend.

‘Welkom! nieuw nichtje’, antwoordde oome Jan, haar lachend aanziende.

Verder hadden ze haast niets tegen elkaar gezegd, wat ook een onmogelijkheid zou geweest zijn, door 't lawaai van de kinderstemmen om hen heen en 't gebulder van Jan's repertoir.

Maar toch, toen oome Jan naar huis stapte, dacht hij: ‘Ze heeft Elly's stem en Elly's oogen. Ja, die heeft ze, merkwaardig!’ -

Geen wonder, dat met deze twee voorname eigenschappen, Lineke ook aan oome Jan niet onverschillig was.

Zonder er zich zelf bewust van te zijn, kwam hij nu heel veel bij Jeannette en Wim op de thee en zag tot zijn verbazing hoe langer hoe meer overeenkomstige eigenschappen met zijn vroeg-gestorven meisje in Lineke. Een ander zou er zeker om gelachen hebben, wanneer oome Jan 't verteld had, want Lineke had in 't geheel niets van Elly. Gelukkig hield oome Jan die ontdekkingen wijselijk voor zich. Het was dan ook louter verbeelding van dien ouwen oom.

Toen nu de St. Nicolaasviering op 't tapijt gebracht was en oome Jan zoo hardnekkig weigerde, de bisschopsrol op zich te nemen, riep Lineke op eens uit:

‘Nu weet ik wat? Maar dat blijft een geheim! Alleen Jeannette en Truus zijn in 't complot!’

Wat 't geheim was, werd geopenbaard op St. Nicolaasavond. Niettegenstaande oome Jan's bewering van de flauwiteit om die St. Nicolaas-grappen te herhalen, verscheen er toch een Sint in alle pracht en glorie. ‘Lineke was uitgegaan’, legde Jeannette uit. ‘Ze gevoelde zich veel te groot om aan dergelijke kindergrappen mee te doen en daarom zou ze haar avond nuttiger besteden en bij een oude erftante thee drinken.’ -

Merkwaardig was 't echter, dat nu en dan de stem van den ouden Sint ontzettend veel overeenkomst had met Lineke's geluid. Overigens werd de rol uitstekend vervuld, beter dan andere jaren, moest oome Jan lachend erkennen.

Er werd geprezen en berispt, nu meer geprezen. Zelfs Jan kreeg een pluimpje voor zijn muzikale kennis, betreffende soldatenliedjes en studenten mopjes.

‘En nu, oome Jan,’ vervolgde de goede Sint, zich tot den aangesprokene wendend. Waarlijk! oome Jan, die ouwe oom, bloosde als een jong meisje!-

‘Voor U heb ik nog iets bijzonders, mijn waarde oome Jan. Gij hebt mij dit jaar en vele, vele jaren redenen gegeven tot algemeene tevredenheid. Ge zijt in alle opzichten goed, braaf, nobel, ge gedraagt U verstandig en ordentlijk, maar toch, oome Jan, is er iets, dat mij, ouden man, onuitsprekelijk in U hindert. U mankeert nl. iets, oome Jan, dat ik U liever schriftelijk zal mededeelen. Ik ben al oud, al stokoud. Het praten vermoeit me te veel. Daarom

[pagina 431]
[p. 431]

zult ge van avond een brief van me ontvangen, Ik hoop van harte, oome Jan, dat ge aan mijn wensch gehoor zult geven - -’

Hier begon de stem van den ouden, stokouden Sint, merkbaar te beven. De arme Heilige kreeg een hoestbui en kon slechts met veel moeite stamelen:

‘Ik dank U allen, lieve kleinen.... Ik dank U allen zeer voor dezen mij onvergetelijken avond... maar ge hoort... mijn stem begeeft mij haast... ik ben oud, stokoud... en daarom spoedig moe... Het spijt me, dat ik niet verder van uw lief gezelschap genieten kan... Ik zou gaarne nog andere bezoeken willen afleggen... andere lieve kleinen wachten me met ongeduld... Vader Willem, wil zoo goed zijn, mij uitgeleide te doen... Ik dank U allen zeer... Ik groet U...’

Toen opeens wachtend, vervolgde Zijn Heiligheid:

‘Maar alvorens heen te gaan, zou ik nog gaarne een dier jeugdige stemmen willen hooren, zingende een lied ter mijner eere... Mijn keuze valt op...’

St. Nicolaas overzag de lachende schare:

‘Op Jan!’ -

‘Zeer gevleid, o heilige Bisschop! gevoel ik mij door Uw gunstbetoon,’ stamelde Jan als in vervoering en knielende voor Zijn Heiligheid met de handen biddend gevouwen, zong Jan:

 
‘St. Nicolaas kapoentje
 
Gooi wat in mijn schoentje
 
Gooi wat in mijn laarsje
 
Dank je Sinter-Klaasje!’

‘Goed, goed zoo, kleine baas!’ prees Sint Nicolaas.

Opeens stond Jan op en onder 't gebulder van:

 
‘En heb je niet gezien
 
Dat heele kleine mannetje!’

sleepte de oude Sint zich, aan Wim's arm de kamer uit.

Eenige oogenblikken later, kwam Lineke van haar theevisite bij de erftante terug, frisch en aardig-uitziende in haar wit japonnetje met een bosje viooltjes in de ceintuur.

‘Wat jammer, Lineke, dat jij nou naar die tante moest’, zei Truus ondeugend kijkend. ‘St. Nicolaas is hier geweest en was aller aardigst, om zoo verliefd op te worden, veel aardiger nog, dan andere jaren!’

‘Nu’, zei Lineke, ‘ik heb jullie iets te vertellen’.

‘Wat dan? Toe, vertel dan’, riepen de kinderen door elkaar.

‘Ik heb den Heiligen Bisschop toch gezien. Zeg, ja, verbeeldt je. Onder weg zag ik hem opeens, op zijn groot, wit paard gezeten en zijn knecht reed achteraan en...’

‘En toen, en toen!’ riepen de kinderen.

‘De knecht ontdekte me’, vervolgde Lineke ‘en gaf Zijn Heer een wenk.’

‘En toen?’ riepen de kinderen in spanning.

‘Verbeeldt je! hij had een boodschap voor oome Jan.’

‘Voor oome Jan?!’

‘Ja, voor oome Jan. Hij zou oome Jan eerst een brief geschreven hebben, vertelde Hij, maar Hij vreesde, dat Hij daarvoor te moe zou zijn, van avond als Hij thuis kwam van zijn tochten door de stad. Zijn oude handen zouden veel te veel beven. Oome Jan zou misschien den brief toch niet begrijpen. Daarom gaf Hij mij de boodschap mee. Oome Jan, ik moest u die onder vier oogen mededeelen. Gaat u even mee naar de andere kamer?’

Oome Jan ging mee.

‘'t Is een heele moeielijke zin, die Zijn Heiligheid mij onthouden liet’, vervolgde Lineke, toen ze met Oome Jan alleen was.

‘En heel raadselachtig. Zijn Heiligheid was zeker erg in de war. Hoor maar, Oome Jan!’

't Was wonderlijk, hoe nu Lineke's stem op die van Elly leek.

‘Wat U mankeerde, zei St. Nicolaas, was wat u broer Willem, uwe zwagers John, Adri en Gerard allen hadden. Verder droeg Zijne Heiligheid mij op, U aan te sporen, 't u ontbrekende zoo spoedig mogelijk te verwerven. Dat zei St. Nicolaas!’

En Lineke snelde met hoog-roode wangen de kamer uit.

St. Nicolaas kan tevreden zijn.

Oome Jan stoomde met volle kracht de huwelijkshaven binnen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken