Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 22 (1908-1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 22Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 22

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.98 MB)

Scans (106.51 MB)

ebook (14.38 MB)

XML (4.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 22

(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 484]
[p. 484]

Boekbeschouwing. ‘De Eeuw van het kind.’

Onze Benjamin, van de kinderkamer tot in de maatschappij. (Bewerkt naar Dr. Matthias, door G.W. Elberts. Uitgever H. Meulenhoff, Amsterdam.)

Verspreide Opstellen over Opvoeding, vooral ten dienste van Ouders, door J.G. Zylstra. Uitgever van der Heide en Leydenroth, Utrecht. - - - - - - - - - - -

In den Haag, op het Plein, lokte dezen zomer de tentoonstelling over kinderopvoeding, met haar aanhangsels van openbare lessen, congressen, onderlinge discussies, etc. 't Is dus juist de tijd te spreken over opvoedkundige boeken; waar wij staan in het teeken des tijds: Het Kind! Helaas! De heer G.J. Zijlstra spreekt, in een zijner hierboven aangehaalde Opstellen, van ‘De eeuw der verkindschte ouders’, in verband met den afgezaagd-geworden strijdkreet: ‘De eeuw van het kind.’ -

Is daarin geen droeve waarheid? Wordt er niet zóó voortdurend geschermd met ‘het kind’, door volwassenen, totdat het hun is gelukt dat naïeve, beminnelijke iets: een kind absoluut uit te roeien?

'tZal wel toeval geweest zijn, maar 't was een toeval, dat mij telkens opnieuw trof: als ik op 't Plein voorbijkwam in die tentoonstellingsdagen, voor één van de ramen der tentoonstellingszalen te zien... een glas verdorde bloemen, - in den zomer, in bloei-tijd! 't Was of de zij of de hij, die daar het beheer voerde, het zinnebeeldig wilde uitdrukken: hoe hier natuur en jeugd en gezonde kiemen werden verkild door een ijzigen adem, van opvoedingssysteem, en hygiëne, en groote menschenwijsheid, tot ze vroegtijdig verdorden en verflensten in den te heeten broeikas-atmospheer!

O neen, ik denk er niet aan al de ‘opvoedkundige’ grootheden, schoolhoofden, en wijze dames, die daar het woord voerden, en in openbare lessen leerlingen kunstjes lieten doen, te ná te komen! Ik ben immers geen ‘bevoegde’, geen ‘deskundige’, niet eenmaal een moeder, - zoo weinig als Hildebrand's ‘Koosje’. -

Gij kent haar toch nog, nietwaar, ‘Koosje’, het jonge meisje van dat Zondag-avondje van de familie Stastok, uit de Camera Obscura, dat de tranen in de oogen had van innige aandoening, bij Hildebrands voordracht van Victor Hugo's: ‘Als 't kindje binnenkomt’ - -?

Waarop Juffrouw van Naslaan (vergeet niet, o moderne lezer, dat in Hildebrands tijd óók de getrouwde-vrouwen nog heetten: ‘jufvrouw’, in den burgermidden-stand) stekelig bemerkt: ‘Ik vind altijd, dat men moeder moet zijn, om zulke dingen ná te voelen’ - ‘Koosje was géén moeder’ - zegt Hildebrand, en toch gelooft hij, dat zij-óók zijn voordracht begréép, beter zelfs dan moeder van Naslaan, ondanks hare in eigen oogen alléén gerechtigdheid daartoe.

Enfin, gelukkig voor mij in dezen, is de tijd voorbij, waarin de mama's van Naslaan zich, in hare ‘moeder’-hoedanigheid, gerechtigd achtten in dergelijke dingen alléén het woord te voeren! Kom daar nu eens om, om zulke ouderwetsche pretensies, nu de jonge meisjes even vlijtig gaan op ‘kraamvisite’ als hare mama's; nu ongehuwde juffers ‘moederscholen’ leiden, en oude vrijsters, met zware mannenstemmen en gebaarde bovenlip, wier geheele uiterlijke verschijning kenmerkt haren maagdelijken staat, waartoe ze als van de wieg af schijnen vóórbestemd, spreken op congressen over ‘de verbetering van zuigelingen-kleeding’ en de ‘waarde van kunstmatige melk boven die der moeder’, en dergelijke onderwerpen méér!

Scherts ter zijde! Nog eens: ik wil niemand te ná komen, ik wil me alleen nog veroorloven hier een héél waren ‘Gedankensplitter’ uit een Duitsch blad te reproduceeren:

‘Welche Mühe gibt sich die Pädagogik, aús einem ganzen Menschen -, denn das ist jedes Kind - ein Stückwerk zu machen!’ -

‘God heeft het den wijzen en verstandigen verborgen, en den kinderkens geopenbaard’, dacht ik onwillekeurig, toen ik in een eenvoudig weekblad, zonder eenige geleerde pretensies, die verstandige woorden ontmoette, te midden van àl de paedagogische wijsheid, waarmede wij heden ten dage worden volgepropt - tot stikkens toe!

De Van Alphen-kindertjes waren nog heilig, bij de volmaaktheden vergeleken, die de hedendaagsche opvoedkunde verlangt te kweeken! Die wisten ten minste nog niets van ‘microben’, en van besmettingsgevaren, en van geslachtsbijzonderheden; die had men, door verkeerd toegepaste waarheidsliefde en ophelderingszucht, nog niet allen zin voor poëzie en àlle geloof aan een mooie droomen-wereld ontnomen! -

Goddank! Er komt een kentering ten goede! De beide hier vóór mij liggende boeken bewijzen dat; beide geschreven door mannen van den nieuwen tijd, door opvoedkundigen van de moderne richting, wijzen zij héén

[pagina 485]
[p. 485]

naar een gezonder en natuurlijker begrip van de dingen.

‘Hoe is het mogelijk, dat er nog tegenstanders van sprookjes zijn, denken we dikwijls’ - aldus schrijft Zijlstra in zijn opstellen, - ‘als we waarnemen het onuitsprekelijk genoegen dat de kleinen smaken bij 't luisteren, waarbij zij schateren of treuren, al naar den gang van het verhaal! Het meeleven wekt stemmingen, waardoor 't gevoelsleven gevoed wordt, en doet het zedelijk gevoel voor goede en slechte handelingen ontwaken.’

In gedachten druk ik hem de hand voor dit protest tegen de door zoovelen heden ten dage gehuldigde ‘waarheidsliefde’-leer; - alsof de verzinsels van sprookjes, heel de denkbeeldige feeën- en nymphen-wereld, ook maar iets te maken heeft met ‘leugens en bedrog’. Voor niets ter wereld zou ik voor mij de herinnering willen missen aan de gelukkige uren, doorgebracht b.v. met de sprookjes van Hauff, of met die van Andersen. Hoe heb ik gedroomd van de blanke ‘Jungfrau’, gebeefd van verlangen den berggeest ‘Rübezahl’ te ontmoeten, hoe vertrouwd was mij het Schwarzwald met ‘de lange Michel’ en ‘het Glasmannetje’ en ‘Peter met het Steenen Hart!’ - Denkt gij heusch, dat uw zemelige tendenz-verhaaltjes, door hedendaagsche wijze juffers en dito mevrouwen, een kind, met een verbeeldingsrijk gemoed, ook maar iets doen smaken van het geheimzinnig genot van zulke een geheel nieuwe wereld openende boeken!? - ‘Uit een mensch - want dat is èlk kind - een lapwerk broddelen’ -, dat is het wat zulk prozaisch geleuter tot stand brengt! Want, in plaats van de phantasie te bevorderen, doodt gij haar, als gij alléén de wáárheid, de nuchtere wáárheid, ten grondslag legt aan uw onderwijs! Fantasie, - Zijlstra heeft aan dat onderwerp een gehéél artikel gewijd - - openbaart zich op allerlei verschillende wijzen in het kind: als het vaders wandelstok gebruikt tot rijpaard, zoowel als wanneer het de schooljuffrouw ‘nadoet’, of zijn speelkameraden aanduidt met de namen van zooeven in de geschiedenis geleerde ‘helden’!

Zeker, gij moetals opvoeder die verbeeldingskracht leiden, - haar verstikken door grootemenschen-nuchterheid, moogt gij niet! Ziedaar den zéér aanbevelenswaardigen gedachtengang van Zijlstra; wiens opstel over kinderpartijen en eenvoud ik nog in het bijzonder ter overdenking aanbeveel, waar hij schrijft:

‘Daar heb je b.v. de kinderpartijen! Hoe belachelijk worden ze niet opgevoerd tot grootemenschenfeesten; hoe onkinderlijk zijn die pretjes, die den kleinen de zoo noodige nachtrust onthouden!

... Vele ouders meenen, dat zoo'n kinderpartij een geschikte voorbereiding is om zich te leeren bewegen, en zich goede vormen eigen te maken!

Wie zou het in ernst meenen! Misstaat niet een misselijke deftigheid onzen 8- à 12-jarigen, die zich als “wel-opgevoed” moeten voordoen?

... Meer en meer gaat de partij gelijken op een voor volwassenen; men gaat er “gekleed” naar toe, in een rijtuig. - Wie durft ze in bescherming nemen dergelijke luxe-partijen voor kinderen? - Arme kinderen! Afgemat door de wintercampagne moeten ze, met onderbreking van den leercursus, in Mei reeds naar buiten, om de geschokte gezondheid te herstellen en de veerkracht in de overspannen zenuwen terug te krijgen; het te kort aan nachtrust wreekt zich door afmatting van lichaam en geest. Arme jeugd, die zoo ontijdig verzadigd wordt van alles wat jonge menschen zooveel genot zou kunnen geven!’

Ik heb geen ruimte méér te citeeren uit dit zoo behartenswaardig opstel. Het is zoo wáàr! Als ge een winter in Den Haag meemaakt, let dan eens op, hoeveel ‘kinder’-operettes en liefdadige feesten, met medewerking van ‘kinderen’, gegeven worden op zoo grooten schaal, dat er met de voorbereiding weken en weken gemoeid zijn, tusschen de school-uren dóór! Om niet te spreken van het vroegtijdig blasé-zijn, het ontwennen aan alle kinderlijkheid, dat natuurlijk gevolg is van zulk een in het openbaar optreden, - welk een overspanning van den geest, welk een overmatige eischen aan de lichaamskracht van een kind! En dan verwondert men zich nog, dat de meesten hunner weldra rondloopen bleekneuzig, zonder eetlust, met een bril op!

Ik ben met zulk een exemplaar in pension geweest, - hij was toen elf jaar, en zoon van een onderwijzer van naam.

‘Hebt u niet een boek voor mij ter leen?’ vroeg hij mij op zekeren dag. En toen ik hem een jongensboek, - ik méén van Aimard - recommandeerde, kreeg ik neuswijs ten antwoord: ‘O, neen, zóó iets meen ik niet; ik bedoel meer zoo iets als b.v. Multatuli.’ - - - - - - - -

Sluit zich deze, mijne persoonlijke ondervinding, niet áán bij het iets verder door Zijlstra medegedeelde geval, van den negenjarigen kleuter, die niet naar de middagvoorstelling wilde van Carré, maar 's avonds meemoest, met ‘de groote menschen’. De

[pagina 486]
[p. 486]

ouders -, dat is het ongeluk - moedigen zulk een onnatuur áán! Die van Zijlstra kozen expresselijk een avond uit, om zoonlief zijn zin te geven; mijn onderwijzer van naam vond zijn elfjarigen wijsneus een knappen bol, om zijn vroegwijze Multatuli-lectuur! En dáárom ware het zoo goed indien dezulken en Zijlstra's opstellen -, bijeenverzameld uit het tijdschrift voor kinderverzorging - en het door mejuffrouw Elberts vertaalde boek van Dr. Matthias ter harte namen voortaan.

Want, óók Dr. Matthias toont zich een vijand van dat te véél, dat heden ten dage in zoovele opvoedings-systemen vóórzit, en uit louter ‘opvoedings’-woede, gansch de heerlijke blijde jeugd, gansch de vreugde van het kind-zijn bederft! Laat een kind toch vóór alles een kind blijven, een zorgeloos, nog niet door allerlei kwellingen van: dit mag niet, en: dat moet zóó, vervolgd, vrij en blij wezentje; laat het in Gods naam liever een onschuldig kattekwaad begaan, liever een ruw woord gebruiken, dan het vóór den tijd te knellen in geestelijk corset van gróóte-menschen-denkbeelden, waardoor het wordt tot een caricatuur van wat het behóórt te zijn: een kind!

Kinderen, - in onze groote steden hebben we ze sinds lang niet meer! Opgeprikt en gehandschoend trippelen ze, heel fijn-uitgedoscht, naast bonne of mama, met laatdunkende minachting neerziende op kinderboeken of kindergenoegens; als er een nieuw broertje of zusje komt u met kennis van zaken onderrichtend, hoe dat feit zich heeft toegedragen, superieur-glimlachend, als gij hun wilt vertellen van St. Nicolaas- of andere ‘onwaarheid’; volkomen doordrongen van ‘de gevaren’, verbonden aan zoenen, tengevolge van microben en andere akeligheden; in één woord reeds op hun zesde jaar bang voor het leven; zooals onlangs een Fransche dokter zéér terecht schreef in een Fransch blad, aangaande hetzelfde onderwerp!

Tegen zulke vroegwijsheid waarschuwt óók Dr. Matthias, wiens woorden ik in dit opzicht aanhaal, om eenigzins een idée te geven van zijn verstandige raadgevingen:

 
‘Vroeg rijp, vroeg rot,
 
Vroeg wijs, vroeg zot!

Weest dus voorzichtig met vroegwijze kindertjes; ze worden gekken, - of sterven jong.’ -

 

In verband met dat vonnis is het niet onnoodig te wijzen op het inderdaad stééds toenemend aantal zenuwzieken en gekken heden ten dage! Nog onlangs meldden onze couranten, hoe het nauwelijks nieuw-geopende krankzinnigengesticht te Wolfheze reeds nu alweer overvol is.

En, als ge rondziet in zulke inrichtingen, zult ge tot de droeve ontdekking komen, dat het meest o zoo jonge mannen en vrouwen, nauwelijks-volwassenen, zijn, slachtoffers der ultra-moderne overspannings-opvoeding, welke daar een verloren, gewoonlijk ongeneeslijk bestaan voortsleepen, nuttig-alléén voor de doktoren en verpleegsters, welke een ruim middel van bestaan vinden op dit speciaal gebied, in onzen verdwaasden, overprikkelden tijd!

Juist dáárom vond ik het der moeite waard in een afzonderlijk artikel te wijzen op zulke gunstige verschijnselen onder de nieuwste uitgaven op opvoedkundig gebied, als bovengenoemde boeken! - De vertaalster van dat boek van Dr. Matthias is eene dochter van den nu-gestorven Elberts, aan wien wij een nu reeds sinds lang ‘verouderd’-geachte vaderlandsche geschiedenis danken, waaruit ik, als kleine-meid, nog heb geleerd, vaderlandsche geschiedenis met gekleurde plaatjes, waaronder bombastische versjes over onze ‘helden’ Tromp, de Ruyter, etc.! Wel, als ik onze hedendaagsche dorre geschiedboekjes voor de lagere school dóórblader, dan durf ik beweren, dat de geschiedenis, onderwezen à la Elberts, er in een kindergemoed véél dieper en blijvender inging, dan op de tegenwoordige saaie manier! Nù nog ken ik heele rijmpjes uit het hoofd over den dood van ‘Bestevâer’, over De Ruyters tocht naar Chatham, over Willem III in Engeland! En ik vraag mij af: dat ik nu nog, na zoovele jaren, de vaderlandsche geschiedenis, in hare bijzonderheden, veel beter mij weet te herinneren dan menige véél jongere van jaren dan ik, zou dat niet komen, juist door den diepen onuitwischbaren indruk, dien dat ‘verouderde’ Elberts-systeem wist te maken, met zijn plaatjes en zijn versjes, en waardoor niet alleen het geheugen maar bovenal de phantasie, en dáárdoor de belangstelling, van het leerende kind werd gevoed?

 

ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Verspreide opstellen over opvoeding, vooral ten dienste van ouders


auteurs

  • Anna de Savornin Lohman

  • over G.W. Elberts