Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 22 (1908-1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 22
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 22Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 22

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.98 MB)

Scans (106.51 MB)

ebook (14.38 MB)

XML (4.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 22

(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 487]
[p. 487]

Opmerkingen met betrekking tot het tweede gedeelte van het stuk, geschreven door Lynceus in de Hollandsche Lelie no. 38, 21e Jaargang, pag. 599, etc.

We beginnen pag. 601 na het citaat over de kloosterlingen.

‘Al mogen we niet oordeelen etc.....’ Deze eerste volzin in niet zeer duidelijk hollandsch geschreven, zullen we zeker moeten aanvullen en dan lezen als volgt: ‘Al mogen we de leer, de waardigheid niet veroordeelen naar eenige slechte voorbeelden ons gegeven door belijders van die leer, door dragers van die waardigheid, toch zou men er toe komen leeraars te beschuldigen dat zij allerminst leven naar hun geloof.’ Welnu mr. Lynceus daar kunnen we vrede mee hebben. ‘Kan het geloof er niets aan doen, wanneer kinderen in hun jeugd worden ingeprent (sic!) dat andersdenkenden geheel dwalen en liefdeloos zijn.’ Welke rol door Lynceus hier het geloof wordt toegedacht begrijpen we niet goed. Wél begrijpen we dat Lynceus ons katholieken hier een bewering toeschrijft, die we niet accepteeren en zéker niet in den zin dien hij eraan schijnt te geven.

Wat doen wij dan wèl in deze?

I. We beschouwen de protestanten als dwalenden, zéér velen onder hen als dwalenden ter goeder trouw, maar toch altijd als dwalenden. Mr. Lynceus plaatse zich even in den geest op ons katholiek standpunt. De katholiek weet, heeft de stellige overtuiging, dat hij de waarheid, de heele waarheid bezit. Hij ziet anderen hardnekkig loochenen en verwerpen wat hij gelooft en belijdt. Welken anderen naam moet hij nu geven aan deze andersdenkenden dan dien van ‘dwalenden’? Hij beweert in dien naam niet dat andersdenkenden geen brok van de waarheid, geen enkele waarheid bezitten. De hemel beware ons voor zulke enormiteiten. Wél meenen we dat de negatie van één waarheid, logisch noodzakelijk moet voeren tot de negatie van alle waarheden (gelukkig echter onthoudt de andersdenkende zich van logisch doorredeneeren, hij komt dus niet zoover) en dat het voor den mensch, wil hij zijn bovennatuurlijke bestemming bereiken noodzakelijk is, de heele leer van Christus, dat is de heele leer der Kerk aan te nemen. Wie slechts een stuk dier leer aanneemt is dus volgens zijn opvattingen, die ons de eenig gezonde schijnen, niet op den weg dien hij volgens Christus bevel moet bewandelen, met andere woorden: ‘hij dwaalt’.

En slechts in dezen algemeenen zin dwaalt hij geheel.

II. Ook beschuldigen we andersdenkenden niet van totaal gebrek aan (naasten)liefde. Integendeel. We kennen meerdere edele mannen en vrouwen onder hen die in hun naastenliefde een voorbeeld zijn voor velen, óók voor katholieken. Aan hen allen ons eerbiedig saluut. Zeggen wij nu toch b.v. dat onze godgewijde maagden een levend getuigenis zijn der opofferende naastenliefde, die alleen in de Kath. Kerk gevonden wordt, dan is de zin deze: dat de waarachtige zelfopofferende naastenliefde alleen in de Katholieke Kerk tot haar hoogste uiting komt, niet sporadisch, zooals bij andersdenkenden, doch in duizende, ontelbare gelegenheden. Waarom alléén in de Kath. Kerk? Omdat Zij alléén door haar leer daartoe de bezieling, in haar genademiddelen de kracht daartoe verleent.

Als tegenstelling schijnt de volgende zin bedoeld te zijn, al moeten we ons tevreden stellen met de bedoeling. Lynceus zegt n.l. ‘Maar hebben zelfs de hoogste waardigheidsbekleeders (lees hier s.v.p. pausen) niet geheel hun geloof verzaakt? Er zijn voorbeelden van diep moreel verval.’ - Natuurlijk bij de pausen, want over hen gaat het.

Schrijver maakt dus uit het slechte leven van enkele pausen, die hij aanstonds zal noemen op, dat zij geheel hun geloof verzaakt hebben. Doch met uw verlof Mr. Lynceus, deze conclusie is niet gewettigd. Hun slecht leven, waarop we aanstonds nog terugkomen, bewijst slechts dat gelooven en leven naar het geloof twee verschillende dingen zijn. Geen enkele wettige paus (de onwettige kunnen we buiten bespreking laten omdat ze geen pausen waren) heeft zijn geloof verzaakt. Gelooven en leven naar 't geloof worden beide geëischt door God en door de Kerk; toch kan het laatste afwezig zijn met het behoud van het eerste. Hoe men zijn leven inricht is vóór alles een kwestie van den wil. De wilsdaad, waardoor men zijn verstand onderwerpt aan hetgeen men niet inzichzelf doorschouwt, is een ándere daad als die, waardoor men zijn handelingen kiest.

Een donker tafereel hangt Lynceus thans op van het bederf dat al ooit op Rome's Stoel gezeteld zou hebben! Van de onafzienbare reeksen weldaden, waarvan de geschiedboeken over de pausen vol staan, daarvan

[pagina 488]
[p. 488]

rept onzen zoon der Argonauten niet. Een eigenaardig soort oog moet hij hebben, die slechts ontdekt het laagste en ongevoelig zwijgt van het zooveel méér vermeldenswaardige en zooveel méérdere uitstekendgoede, uitstekend-schoone!

Waartoe dat tafereel Mr. Lynceus? Heeft u dan zooeven niet zelf verklaard dat men niet naar eenige voorbeelden moet oordeelen? U, die zoo belezen zijt in de geschiedenis der pausen, u weet toch zeker óók wel dat er van de 257 die er geweest zijn, zes en veertig het geloof met hun bloed hebben bezegeld (en dit volgens Luther's eigen erkentenis) en over het geheel vijf en zeventig heiligen tot sieraad strekken van den Apostolischen Stoel, terwijl nog tallooze anderen door hooge deugd, door wijsheid en edelen zin hebben uitgeblonken! Noemt men de zon, de maan niet schoon alhoewel men er (dikwijls alleen nog met bizonder daartoe vervaardigde kijkers) enkele vlekken op bespeurt?

We schreven: ‘Van al het bederf dat ooit op Rome's Stoel gezeteld zou hebben’, want inderdaad Mr. Lynceus wat u ons in deze schandaalkroniek komt vertellen, is toch wat àl te kras.

Wel geven we toe, dat er onder die lange reeks Opperherders, mannen zijn geweest, wier leven de Kerk nog heden rouwt, mannen die niet waardig zijn dat men hun verdediging opneemt. Doch gelukkig 't zijn er maar enkele en in de bijna twintig eeuwen, gedurende welke de Kerk reeds bestaat, dus maar enkele stippen.

En waar 't vooral op aankomt!? Nooit hebben zij de leer verwrongen om hun gedrag te rechtvaardigen. Zelfs als 't bederf het grootst was, hebben zij nooit den geloovigen iets voorgeschreven wat onzedelijk was of tegen de leer. Hun constituties en bullaria (verzameling van bullen door hen uitgevaardigd) zijn onberispelijk. Als menschen konden zij zondigen en hébben zij ook gezondigd, maar de leer die zij verkondigden, de leer die hen veroordeelde, bleef ongerept.

Vervolgens springen de fouten van Pausen, juist omdat ze Pausen zijn, veel eerder in 't oog dan van andere menschen, van andere vorsten. En wat we vooral niet mogen vergeten: gelijk de Kerk steeds vijanden had (en heeft) die haar belasterden (belasteren) en verguisden (verguizen) omdat ze haar op andere wijze niet kónden (kúnnen) bestrijden, zóó hebben de Pausen ze óók gehad.

Op deze lasteringen komen we hier terug, want uw stuk, wat ál te haastig en daarom minder critisch geschreven, bleef er ook niet vrij van. Wij wijten dat minder aan Lynceus dan aan de bronnen, waaruit hij eenzijdiglijk heeft geput. Slechts op enkele lasteringen en geschiedkundige onjuistheden zullen we u opmerkzaam maken, want 't kan natuurlijk niet in onze bedoeling liggen om zoo maar eens even het volle licht te laten schijnen op 't leven van al de Pausen, door u aan de kaak gesteld.

We beginnen met Sergius III, door u op de eerste plaats genoemd.

Verkreeg Sergius zijn hooge waardigheid door toedoen van Adalbert van Toscane? Heel zeker is het niet, wel is 't waarschijnlijk, aldus Hefele (Conc. Gesch. IV 575) die zeker zoo ernstig en critisch is als uw Gregorovius en daarbij nog gebruik maakt van de nieuwste vondsten, wat we van Gregorovius niet altijd kunnen zeggen. Doch nemen we nu eens aan dat het werkelijk zoo gebeurd is, hoè was dit dan mogelijk?

Karel de Kale, tot keizer gekroond in 875, deed afstand van allen invloed in Rome, waardoor de onafhankelijkheid van den Kerkelijken Staat scheen gewaarborgd te worden. Doch helaas! juist het terugtreden des keizers werd voor verschillende adellijke geslachten een gelegenheid om zich meester te maken van pauselijke bezittingen om zelf invloed te krijgen en dwang uit te oefenen op de Paus-keuze enz. Vooral Rome ging gebukt onder de tyrannie der graven van Toscane. Tot hún partij behoorden Theodora de oudere, Marozia en Theodora de jongere. Theodora de oudere was in het bezit van den Engelenburcht, waardoor ze de Eeuwige Stad beheerschte. Van haar heillooze macht heeft ze (volgens u en uw zegslieden, doch andere zeer ernstige en waarheidlievende en hoogcritische geleerden ontkennen het) gebruik gemaakt om Sergius een harer verwanten aan de Kerk als Opperhoofd op te dringen en ook als zoodanig te handhaven. Geestelijkheid en volk van Rome, aan wie gezamenlijk de Pauskeuze toekwam, moesten dus voor haar zwichten. Aan wie nu de schuld dat Sergius den H. Stoel van Petrus beklom? Alleen aan de tyrannen van het oogenblik, aan de Toscaansche partij.

Toch is zelfs Paus Sergius niet zoo'n monster als hier wordt aangegeven.

De schandaal-geschiedenis door Lynceus verhaald, is ontleend aan een zekeren Luitprand, of een naschrijver van Luitprand,

[pagina 489]
[p. 489]

‘den lasterzieke’, den man ‘vol leugentaal en kwaadsprekendheid’, zooals Hefele bewijst. Of hebben protestantsche schrijvers wellicht meer gezag bij u mr. Lynceus? Lees dan s.v.p. wat Schlosser Weltgesch. VI p. 163 van hem schrijft.

‘Luitprand neemt alle dingen van den gemeensten kant op, hij zoekt de oorzaken der gebeurtenissen in de geringste en laagste drijfveeren en verhaalt daarbij zonder eenige terughouding met zichtbaar welgevallen de vuilste historietjes en de ergerlijkste anecdoten.’

De Berlijnsche professor Wattenbach, de bekende schrijver van: ‘Deutschlands Geschichtsquellen im Mittelalter’, Wien de geest van den cultuurkamp, die door zijn geschiedenis der pausen spookt, boven alle verdenking van partijdigheid in deze verheft, schrijft het volgend oordeel neer: ‘Het doel dat hij (Luitprand) zich met de begonnen, doch niet voltooide beschrijving der geschiedenis van zijn tijd gesteld had, was voornamelijk om allen, die hem eenig goed of kwaad gedaan hadden, naar verdienste te vergelden, maar vooral om zijn haat te luchten tegen (koning) Berengarius (wien hij als kanselier gediend had en die de vijand van den keizer en de vriend der in Rome heerschende Toscaansche partij was). Dus óók van Theodora, haar dochter en Sergius III).

‘In het algemeen kan men nergens op Luìtprand vertrouwen (Geschiedvervalsching)’.

't Is dan ook laster dat Sergius met Marozia in overspel geleefd heeft en de zoon uit dezen echtbreuk naderhand onder den naam van Joannnes XI den pauselijken troon besteeg. Damberger (Synchronistische Kirchengeschichte, Kritikheft zu Band IV p. 200 etc.) heeft n.l. uit oude bescheiden aangetoond, dat Joannes XI niet de zoon van Sergius, maar het wettige kind van Alberik was, hetgeen ook de groote Hefele (Conciliëngeschichte IV pag. 576) toegeeft. Sergius echter behoorde tot de familie van Alberik, tot de Toscaansche partij, die met Berengarius in betrekking stond. Dit alleen was Luitprand den lasteraar genoeg om het praatje de wereld in te zenden.

En helaas! dat Luitprand bijna de eenige bron is voor dit tijdvak der kerkgeschiedenis. Andere schrijvers uit díen tijd zijn er weinige. Toch oordeelen die weinige, zooals de eerbiedwaardige Flodoard en de Romeinsche diaken Joannes, geheel anders over Sergius. Uit hun berichten zou men zelfs moeten opmaken, ‘dat Sergius een rechtschapen Paus was, zijn bestuur niet zonder zegen is geweest’ (Geschiedvervalsching pag. 153). Anastasius III en Lando regeerden met hun beiden nog geen drie jaren en waren door haar tyrannie niet bij machte iets uit te richten.

Joannes X heet het, was door invloed van Theodora, waarschijnlijk zijn tante (aldus Duret) gekozen tot paus. Marozia liet hem afzetten. Mij dunkt Mr. Lynceus dat dit eer vóór dan tegen Paus Joannes pleit. Immers hoe hij dan ook aan zijn hooge waardigheid is gekomen, - dat hij er uit ontzet en zelfs vermoord werd, zegt ons ten minste dat hij in zijn betrekking met Marozia, haar gemaal etc. niet volgzaam was. Alléén Luitprand weer belastert dezen Paus, de overige schrijvers van dien tijd prijzen hem en laken hem in geen enkel opzicht. De veertien jaren van zijn bestuur waren een zegen voor Kerk en Staat. Hij wordt vooral met goed gevolg verdedigd door Duret van Solothurn (Kopp'schen Geschichtsblättern aus der Schweiz, Bd. I, Heft 3). Dat hij door Theodora op schandelijke wijze verheven werd, is eenvoudig een leugen, zooals Duret afdoende bewijst, gelijk het reeds door Amadesi, Muratori, Damberger en gedeeltelijk ook door den protestant Leo in twijfel werd getrokken. Gregorovius schrijft: (Gesch. der Stadt Rom, Bd. III, p. 269). ‘Die Regierung Johanns war sicherlich kein solches (d.i. vrouwen) Regiment.’

Joannes XI door zijn eigen broer Alberik in den kerker geworpen - zeker óók al om zijn meegaan met de Toscaansche partij?!!?!!?

Joannes XII zou op 18-jarigen leeftijd tot Paus verkozen zijn?

Mogen we Mr. Lynceus erop wijzen dat die bewering niet bij de oudere, maar alleen bij de nieuwere schrijvers voorkomt en dat volgens Mgr. Bottemanne (zie Katholiek LXXXIV, pag. 208 etc.) de redenen waarop zij hun bewering bouwen den toets van een ernstig onderzoek niet kunnen doorstaan.

Wat we moeten denken van het verraad waarvan hij wordt beschuldigd en van de gevolgen, hierover enkele notities.

Veel had de Kerkelijke Staat te lijden van Berengarius, koning van Italië. Ravenna en andere landstreken had hij reeds den Paus afgenomen. Wijl Joannes XII niet tegen dezen geweldenaar bestand was, riep hij de hulp in van Otto I. Deze beloofde te zullen komen, bezwoer nog in Duitschland dat hij de rechten des Pausen niet zou schenden. Hij kwam, werd in 962 te Rome tot keizer gekroond en

[pagina 490]
[p. 490]

hernieuwde hier zijn eeden. De paus zwoer dat hij zich niet zou verbinden met Berengarius of diens zoon Adelbert. Otto trekt ten oorlog tegen Berengarius, ontnam hem de landstreken die hij aan de Kerk ontroofd had, doch trad hier zóó eigenmachtig, zóó tegen de bepalingen van het verdrag op, dat hij met den Paus had aangegaan, dat het den schijn kreeg, alsof hij ze voor zichzelve veroverde. Hij liet zich-zelf huldigen als vorst. De Paus verkort in zijn rechten vreesde een nóg drukkender voogdij van den keizer, die toch reeds bewijzen had gegeven van ook in de Kerk te willen heerschen en trad in onderhandeling met Adelbert. Deze kwam naar Rome. Ook Otto kwam. De Paus en Adelbert vluchten in de Campagna. Nu riep Otto eigenmachtig een pseudo synode bijeen, waarvoor hij den Paus daagde. Natuurlijk verscheen deze niet voor rechters, die geen rechters waren. Hierop liet Otto door de pseudo synode den Paus afzetten en een nieuwen, onwettigen Paus kiezen Leo VIII. Doch ná den aftocht des keizers keerde Joannes XII terug. Leo vluchtte, Joannes beriep een andere, een wettige synode. De meerderheid der stemgerechtigden dezer synode hadden óók gezeteld in de vorige onwettige. De beschuldigingen werden herroepen en de vorige synode door allen onwettig verklaard. Kerkelijke straffen uitgesproken over de grootste raddraaiers. Enkelen hunner ook aan den lijve gestraft, wat volgens het gebruik dier tijden en het toenmalige strafrecht nog al wreed was. Doch wat blijft er nu over van het verraad? Mij dunkt het krimpt ineen tot hoogstens een groote onvoorzichtigheid.

Wat wij moeten gelooven van zijn ontucht met een gehuwde vrouw?

Luitprand, de lakei van keizer Otto is het weer die de tragi-comische anecdote ten beste geeft dat Joannes XII op het oogenblik van zijn overspel door de hand des duivels een slag tegen de slapen zou gekregen hebben en tengevolge daarvan acht dagen later zonder sacramenten zou gestorven zijn. Gelijktijdige schrijvers weten niets van die anecdote. Ze melden alleen dat hij 14 Mei 964 aan hersenschudding overleed. Geschiedschrijvers van veel lateren tijd zooals Bower (Gesch. der Päpste VI, p. 307) en Gfrörer, toen deze nog Protestant wras (Kirchengesch. III 1257) maakten van den duivel een beleedigden echtgenoot. Hefele (Conciliën Gesch. IV, p. 618) schijnt aan een beroerte te denken. Hergenrötter (Kirchengeschichte II, pag. 206, Edit. 1904) bevestigt dit absoluut.

‘In 1033 maken we kennis met Benedictus I’ vervolgt Lynceus. Pardon Mijnheer! dit moet zijn Benedictus IX, want Benedictus I regeerde van 574 tot 578. Ook is de tweede Paus, die tegenover hem kwam te staan en dus door U een tegenpaus genoemd wordt, in den zin van onwettig, naar 't schijnt, niet een Joannes XX, doch de na de afdanking van Benedictus IX, wettig gekozen Gregorius VI, een man die om zijn deugden algemeen geacht was. Me dunkt heer Lynceus een klein weinigje meer grondig onderzoek en critische zin bij de keuze uwer bronnen ware zéér gewenscht.

Met betrekking tot dezen Benedictus IX noteeren wij het volgende:

Reeds 6 Pausen uit het geslacht der graven van Tusculum hadden de Kerk geregeerd, de laatste was Joannes XIX geweest. Het grootste ongeluk voor de Kerk werd, dat de genoemde grafelijke familie het Pontificaat langzamerhand was beginnen te beschouwen als een haar toekomend erfdeel. In 1033 wilde zij aan de Kerk een nieuw Opperhoofd schenken in den persoon van Theophylactus, zoon van Alberik, den broeder van den gestorven Joannes XIX. Naar de stem der kardinalen werd niet geluisterd. Keizer Koenraad II, hoewel beschermer van den h. Stoel hield zich verre - hij was een vriend der graven van Tusculum -. Wapengekletter, omkooperij van 't volk, tumult, waren de middelen die zij gebruikten om de keuze op hun candidaat te doen vallen. Aan wie derhalve weer de schuld dat aan het hoofd der Kerk een Paus kwam wiens gedrag den Roomschen zetel onteerde? Valt die smaad terug op de hoogepriesterlijke waardigheid zelve of op de Kerk die men aan handen en voeten bond? Lynceus zal, vertrouw ik, zelf de eerste zijn om die vraag ontkennend te beantwoorden.

Toen Benedictus IX om zijn schanddaden door 't volk van Rome was verdreven, werd hij de eerste maal hersteld door keizer Koenraad, de tweede maal door zijn familie. In zijn afwezigheid had men gekozen Joannes van Sabina, die zich Sylvester III liet noemen. De keuze was onwettig; slechts drie maanden kon Sylvester zich staande houden, Een jaar na zijn tweede restauratie in 1045 dankte Benedictus vrijwillig af ten gunste van den zedelijk hoogstaanden aartspriester Joannes Gratianus, die den naam aannam van Gregorius VI. Wat Sylvester, en Benedictus na zijn resignatie deden hebben we niet te bestrijden,

[pagina 491]
[p. 491]

nog minder te verdedigen. Sylvester is nooit Paus geweest, Benedictus was het niet meer sinds zijn afdanking.

‘Bekend maakte zich Bonifacius IX 1389 die tegelijkertijd regeerde met Clemens VII te Avignon, door den schandelijken handel dien hij dreef met geestelijke ambten en prebenden, met dìspensatie en aflaten’ aldus weer Mr. Lynceus. Vooreerst moeten we hier opmerken dat Clemens VII de tegenpaus niet wordt medegeteld in de rij van Opperherders der Kath. Kerk. We kennen hem als een man die hardnekkig vasthield aan zijn pseudo-waardigheid, al deed hij ook schijnbaar pogingen om tot een oplossing van het schisma te komen. Bonifacius was wettig Paus. Hij wordt geroemd om zijn reinheid van zeden, zijn bescheidenheid en doorzicht. Zeker deze Paus had óók zijn fouten. Doch vaststaat dat zeer veel van hetgeen hier tegen hem wordt ingebracht op rekening komt van zijn broeders en vertrouwelingen (zie Hefele VI p. 814). Niet hij heeft zich schuldig gemaakt aan aflaathandel. Wel vroeg hij een goed werk, een aalmoes van degenen die in hun land deelachtig wilden worden aan de geestelijke gunsten, welke zij konden verdienen, die in persoon te Rome het groote jubilé kwamen vieren, doch die aalmoezen werden besteed voor andere godsdienstige doeleinden, voor den luister van den eeredienst en met name voor het herstel der heiligdommen te Rome. Aan de bisschoppen van Ratzeburg Meissen en Hildesheim gaf hij zelfs strenge voorschriften om te waken dat er bij de aflaat prediking geen misbruiken zouden insluipen. Hij schreef zelfs voor, dat men in 't ergste geval zelfs de doodstraf moest toepassen. Algemeen bekend is ook dat hij zichzelven niet zocht. Toen hij overleed bedroeg zijn geheele nalatenschap één gulden.

Wegens het streven der stedelijke regeering van Rome om alle macht aan zich te trekken, begaf de Paus zich op uitnoodiging der Perugianen naar hun stad in 1392, kondigde tot groote vreugde van allen een amnestie af en kreeg ook een acte van onderwerping. Toch kon hij nieuwe onlusten niet meester worden. Hij begaf zich daarom naar Assisie. In 1399 of 1400 kwam hij naar Rome terug en stierf in 1404 aan ‘steen’. Ziedaar de waarheid. (Theod. a Niem. De Schism. II 6 etc. Christophe ‘Histoire de la Papauté pendant le XIV siècle t. III en Hefele. l.c.).

Wij komen nu tot Joannes XXIII.

Lezen we wat Mr. Lynceus over den z.g. Joannes XXIII ten beste geeft, dan zou men weder meenen dat hij dezen als wettigen Paus beschouwt. Maar mr. Lynceus dat is weer een kapitale vergissing. Gregorius XII was wettige Paus en heeft geregeerd van 1406 tot 1417. Joannes XXIII was onwettig gekozen gelijk zijn collega Alexander V. We dienen om dit goed te begrijpen even te zien wat er te Pisa gebeurde. Reeds van 1378 duurde het heillooze westersche schisma, den laatsten tijd vooral gaande gehouden door den koppigen Petrus de Luna (Benedictus XIII tegenpaus te Avignon). De geheele katholieke wereld verlangde naar het einde hoe dan ook; doch men sloeg, toen andere middelen niet gebaat hadden, een geheel verkeerden weg in. De valsche theorie vond ingang dat een Algemeen Concilie boven den Paus stond. Hiervan werd gebruik gemaakt. Op eigen gezag, zonder door den wettigen Paus te zijn opgeroepen, kwamen een menigte prelaten bijeen te Pisa in 1409, die hun vergadering een wettige, algemeene synode geliefden te noemen. Zij zetten Gregorius XII en den z.g. Benedictus XIII af en kozen in conclave Petrus Philargi tot paus. Deze nam den naam Alexander V aan. Zoowel Gregorius XII als Benedictus protesteerden tegen de besluiten der pseudo synode. Alexander stierf spoedig, in zijn plaats werd even onwettig Joannes XXIII gekozen. De toestand was nu nog ingewikkelder geworden.

Op aandringen van Sigismond den Roomsch-Koning 1410-1437, beriep de onwettige Joannes XXIII een Algemeen Concilie naar Constanz dat in 1414 bijeenkwam. Doel was vooral een einde te maken aan de scheuring. Dit concilie verlangde dat alle drie pausen afstand zouden doen. Gregorius en Benedictus waren daartoe bereid, niet Joannes XXIII die naar Schaffhausen vluchtte.

In de 14de zitting 4 Juli 1415 liet Gregorius zijn aftreden bekend maken doch tevens verklaren dat hij 't concilie tot dan, niet als wettig erkende; de volgende zittingen zouden wettig zijn en de kardinalen tot een wettige pauskeuze kunnen overgaan. Hij had het recht dit te verklaren, wijl hij alléén wettig Paus was. Benedictus toonde zich halsstarrig, maar zonder succes. Gelijk men Joannes na zijn vlucht had afgezet, verklaarde men thans ook Benedictus vervallen van zijn waardigheid. Een nieuwe wettige keuze vond plaats. Kardinaal Otto Colonna werd eenstemmig aangewezen tot Opperherder. Hij besteeg den pauselijken stoel als Martinus V in 1417.

(Wordt vervolgd)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken