Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 23 (1909-1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 23Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 23

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.37 MB)

Scans (108.74 MB)

ebook (8.49 MB)

XML (4.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 23

(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Hoofdartikel
Ziekenverpleging en Ziekenbezoek.
Brieven van uit de Ziekenverpleging.

Lieve, beste Jettie.

 

Op het hooge, ‘hospitaal’ ledikant lig ik uitgestrekt, of neen heelemaal uitgestrekt lig ik eigenlijk niet. Ik heb de kussens een beetje opgetrokken en... Ja, lieve kind, dacht je soms dat de zuster dàt deed?

Geen sprake van hoor.

Als je niet gemakkelijk ligt, als je de kussens verschoven, wat hooger opgemaakt wil hebben, wel, dan doe je het zelf, als je ten minste niet àl te ziek bent, en... is dat het geval, wel nu dan, ben je ook te ziek om notitie van je kussens te nemen.

Logisch hè? en... eenvoudig ook voor... de verpleegster.

[pagina 18]
[p. 18]

Nadat ik even uitgerust heb van het versjouwen en optrekken van mijn kussens, heb ik een paar velletjes papier uit het laatje van mijn nachttafeltje te voorschijn gehaald, de eenige bergplaats, die ik zonder uit bed te stappen, wat me is verboden, lèt wel, wàt mè ìs verbòden, (straks vertel ik je wel waarom ik hier zoo bizonder den nadruk op leg) kan bereiken.

Met mijn vulpenhouder - wat 'n heerlijke uitvinding die vulpenhouders, hé Jettie? - in mijn hand, ga ik vanmorgen nu ik zoo rustig (?) alleen lig - zelfs dát is niet waar, want het gebouw is zóó gehoorig, dat elk woord van uit de zalen rechts en links tot mijn kamer doordringt, - ga ik dan nu 't hier zoo rustig is, als het kan - (en dat is niet heél erg), den morgen met je in gedachten doorbrengen.

Allereerst, mijn lieve Jettie, innigen dank, èn voor je hartelijke brieven in die dagen en een extra pootje voor de heerlijke zending bloemen.

O, Jettielief wat zijn bloemen heerlijk om naar te liggen kijken als je daar zoo eenzaam ligt tusschen die vier kale wanden van zoo'n ziekenhuis kamer.

Gek tòch, vroeger had ik zooveel van de zoogenaamde ‘bloemendames’ gehoord, en ik had me voorgesteld, dat dit jonge meisjes waren, die als goede feëen hare bloemengaven in de kamers der zieken kwamen brengen om zoo even vreugde te tooveren voor die arme eenzame patienten.

Illusie! illusie! zooals alles van datgene wat ik me van het zijn in een ziekenhuis had voorgesteld.

Je zult lachen lieve kind, maar wàar is het, dat ik in die heele week, die ik hier lig aan niemand zòo vaak heb gedacht dan aan freule de Savornin Lohman.

O, hoe verontwaardigd was ik vaak, als ik las hoe weinig hoog, freule Lohman het verpleegsters-ambt telde, waartegen ik met zoo'n ontzettend vereering altijd opzag.

In mijn oogen was een verpleegster bijna een heilige, een vrouw om eerbied voor te hebben, omdat zij, uit louter menschlievendheid en liefde-drang, zich het doel voor oogen heeft gesteld, haar eigen leven van vreugde op te offeren om héel haar zijn, àl haar krachten te geven aan hen, die lijden.

Mijn hooge opvatting van het verpleegster zijn had ik gekregen, toen ik eens jaren geleden als kostschoolmeisje in het buitenland zijnde, daar door een besmettelijke ziekte, die op schrikbarende wijze heerschte, in een Roomsch-Katholiek ziekenhuis werd opgenomen en daar met de grootst mogelijke liefde werd verpleegd.

Met tranen in de oogen, en het hart vol groote liefde en dankbaarheid, nam ik destijds afscheid van die ‘heilige’ zusters, die altijd even zacht en vriendelijk waren en nooit een enkel woord van on wil lieten hooren, als men haar hulp noodig had.

Je weet, lieve Jettie, hoe ik je altijd vertelde, dat mòcht ik ooit ziek worden, ik me nooit ergens anders dan in een ziekenhuis zou laten verplegen.

Toen nu de dokter het noodig oordeelde dat ik hierheen werd vervoerd, omdat ik daarginds beter in observatie kon blijven en véel beter toch mijn rust had dan bij mij thuis, waar de huishouding en mijn kleine meid het mij onmogelijk maken om flink ‘uit te zieken’, gaf me de gedachten naar een ziekenhuis te gaan een heerlijk gevoel van rust.

Mijn man, en kleine zus zouden dien tijd bij mijne schoonouders logeeren, het huis werd gesloten en ik wist, dat ik met liefde en zorg verpleegd zou worden.

O, Jettie, als me ooit iets in mijn leven is tegengevallen dan is het mijn verblijf in dit ziekenhuis, dat ik gelukkig weer spoedig ga verlaten.

Je hebt me gevraagd je alles precies te vertellen. Welnu, ik zal je eerlijk verslaggeven van de week hier doorgebracht.

Dat ik nu voor goed van mijn ‘ziekenhuisliefde en mijn pleegzuster-vereering’ genezen ben, zal je dan wel zeker geen oogenblik verwonderen.

O, Jetty, dien eersten dag, dien vreeselijken dag, nooit zal ik hem vergeten!

Vroeger noemde ik elke pleegzuster altijd - liefdezuster.

Nu weet ik, dat het eene woord in tegenspraak met het andere is.

Ben ik te hard?

Neen Jettie, werkelijk niet.

Die ijskoude ontvangst al bij onze komst!

Mama en mijn man brachten me natuurlijk naar het ziekenhuis.

We werden in een wachtkamertje gelaten. Na eenigen tijd, mij scheen 't in mijn zenuwachtige stemming heèl lang te duren, kwam de directrice. -

Geen woord van deelneming, geen woord van belangstelling.

Wij stelden ons voor.

[pagina 19]
[p. 19]

De directrice wees ons mijn kamer, een frisch vertrek, grenzend aan een ruime serre, die om het heele ziekenhuis loopt, en die door tochtschermen in gedeelten is verdeeld. Ik ging moe als ik was in een gemakkelijken stoel zitten.

Van rechts en links drong het lachen en gebabbel van de aangrenzende serres, die met bezoek waren gevuld, of waarvan de patienten op mochten zitten, tot me door.

Ik voelde plotseling weer een bijna verlammende pijn, en keek verlangend naar een zuster uit, waarvan ik reeds alleen door haar verschijnen alle mogelijke heil verwachtte.

Geen zuster verscheen.

Mijn man zag me met groote deernis aan.

Ik trachtte opgewekt te kijken, maar het lukte niet.

Daar zat ik nu, ziek en pijnlijk in een ziekenhuis en niemand, die naar me omkeek.

Voor mij was elke dag één, hoe eerder ik genezen was, hoe eerder ik weer naar huis mocht.

Nog heviger werd de pijn.

Mijn man belde.

Een zuster verscheen, - een zeer jong meisje, dat een leerling-verpleegster bleek te zijn.

Zij stelde zich voor, wij deden hetzelfde. Ik vroeg haar wat ik doen moest, en zei, dat ik erge pijn had.

Ze ging het de directrice vragen, die gelastte, dat ik naar bed moest. De zuster verdween.

Mijn bezoek wachtte in de serre, waarvan ik de deuren sloot.

Ik ontkleedde mij.

Ondertusschen kwam een andere zuster, een gediplomeerde, die mij haar hulp bij het uitpakken van mijn nachtgoed aanbood, maar ten slotte mij alles liet doen.

Toen ik me met veel moeite in het verbazend hooge ledikant had geheschen, verdween de zuster.

De pijn werd heviger toen ik daar in dat smalle bedje moest liggen, en ik klom er weer uit.

Het is me een raadsel waarom ze die ledikanten zoo hoog en zoo smal maken.

Ik riep mijn bezoek bij mij, en terwijl ik dan in mijn bed, dan door de pijn weer uit mijn bed was, trachtte mijn man mij af te leiden, door me druk over onze kleine meid te spreken, en zoo opgewekt mogelijk plannen te maken over ‘later, als ik beter zou zijn.’

Om vier uur kwam de zuster mijn bezoek waarschuwen, dat zij weg moesten gaan, omdat de ‘bezoektijd’ verstreken was.

Ik zal je, mijn lieve Jettie, maar niet beschrijven hoe ellendig ik mij voelde, toen ik na afscheid te hebben genomen, mijn man en mama achter de deur zag verdwijnen en ik daar alleen achter bleef.

De zuster kwam mij een kop bouillon brengen, en daarna de temperatuur opnemen en weer lag ik alleen.

Om vijf uur werd het middageten gebracht, groente, vleesch en aardappelen, alles tegelijk.

Ik had bijna geen trek, at een weinig uit verveling.

Na het eten hoorde ik druk gestoei en veel rumoer in huis.

De zusters gingen aan tafel.

Ik herinner me, hoe in Friedrichroda, in dat prettige hotel ‘Herzog Ernst’ overal in de gangen geschreven staat: ‘Ruhe im Hause’ ‘Leise sprechen!’

Deze voorschriften hadden beter in dit ziekenhuis dienst gedaan.

Ik was dien eersten dag zeer verbaasd, en later heeft het mij herhaaldelijk gehinderd hoe rumoerig de zusters zich gedragen in dit tehuis voor zieken. Stoeiend stormden zij na tafel en na de koffie den tuin in, en herhaaldelijk, zoo niet bijna altijd kwam het voor, dat de zusters den tuindeur open lieten staan, waardoor de luchtstroom met zulk een groote mate door de serre naar binnen stroomde, dat de tafelkleedjes en gordijnen omhoogfladderden, en ik in mijn bed meende weg te waaien.

Deze tocht was zeer nadeelig voor de ischias, waaraan ik in hevige mate leed.

Zoo ongeveer half zeven werd mij een kopje thee gebracht.

Ik had toen zulke hevige pijnen, dat ik niet liggen kon, en telkens uit mijn bed kwam. Dringend verzocht ik de zuster mij het smeersel te bestellen, dat de dokter mij had voorgeschreven en dat in de apotheek in de stad was klaargemaakt.

De zuster beloofde het de directrice te vragen. Tegen zeven uur, juist even voor bezoektijd, die, behalve 's middags van twee tot vier, en 's avonds van zeven tot acht is, verscheen de directrice, zoo ik hoopte met de pijnstillende wrijfdrank.

Ze inspecteerde de kamer, en zei, dat ik niet zoo moest woelen, vol zorg streek ze de sprei glad.

O, dat mìj gedurende mijn oponthoud de

[pagina 20]
[p. 20]

helft van de zorg had gegolden en aan mij ware besteed, dan aan de sprei, en de ordelijkheid van de kamer, hoe tevreden en dankbaar had ik mij dàn gevoeld in dit ziekenhuis, en hoe vòl lof had ik er dan later aan teruggedacht.

Ik smeekte de directrice even om de inwrijfdrank te telephoneeren, of anders naar den dokter te sturen. Mijn pijnen waren om niet meer uit te houden.

Zij beloofde het, en... deed het niet!!

Weet je wat het zeggen wil, lieve Jettie, daar een heélen avond, en een heélen nacht te liggen, kreunend van onhoudbare pijnen, niet in staat, één oogenblik de oogen te sluiten, terwijl alle geluiden tot mij doordrongen van uit de aan mijn kamer grenzende ziekenzalen.

Stel je voor Jettie wat een ondoelmatig iets. Die serre deuren, die dus mijn kamer met de serre verbonden, bleven den heelen nacht niet alleen bij mij, maar van alle ziekenkamers geopend.

Je begrijpt dus hoe onaangenaam dit is.

Elk hoestje, elk geluid van buurvrouw of buurman dringt tot je door.

O, die angst dien eersten nacht te weten, dat ieder zoo maar bij je kon binnenkomen. Stel je die schrik voor, als een zenuw-zieke patient van uit de kamer naast je, tot je door zou dringen? (wat trouwens eene andere patíente reeds is overkomen), en bij die angst, die vreeselijke pijnen en dan nog het verbitterd gevoel van verontwaardiging, ik zou bijna zeggen van haàt omdat de directrice mij zòo bewust liet lijden, terwijl ze door 's avonds volgens belofte even om de pijnstillende drank of naar den dokter te tephoneeren ze mij een groot deel van de pijnen had kunnen verzachten.

Je begrijpt zòo iets niet?

Neen, lieve Jettie, Goddank niet.

Ik geloof dat een directrice van een ziekenhuis totaal gevoelloos voor leed of voor lijden van anderen is.

Dit bewijst 't dan ook, wat ik vroeger noòit heb willen gelooven, dat men directrice aan het een of ander ziekenhuis niet uit liefdesdrang maar uit beroepsnoodzakelijkheid of ter streeling van zijn eer wenscht te worden.

Nu wil je nog weten, waarom de patienten daar liggen met òpen, in plaats van geslòten deuren?

Wel, lieve kind, jij weet dat zoo niet, trouwens ik wist dit ook niet, de patienten moeten wèl de zusters, de zusters nóoit de patienten dienen.

Wat een last zou dit zijn, van uit den gang de kamer binnen te gaan?

Wie kan zoo iets verlangen?

Men maakt het zich overal in het leven zoo gemakkelijk mogelijk, welnu, waarom dan ook niet in een ziekenhuis.

De zuster heeft nu bij haar rondgang niets te doen dan de lange serre op en neer te loopen, en zoo af en toe eens een kamer of zaal binnen te gaan.

Stoort ze door haar binnentreden juist eens iemand in zijn slaap? Wat hindert dit?

Er werd mij ook niet gevraagd of 't mij hinderde, dat 's nachts een nachtlichtje aan bleef, niettegenstaande ik dringend gevraagd had dit te willen wegnemen, omdat ik altijd in het donker slaap, en dit flikkerende lichtje, dat juist in mijn gezicht scheen, mij bij die pijnen, hoe langer hoe zenuwachtiger maakte.

Weet je mijn lieve Jettie, wat de beste leerschool is om lijdzaamheid en kalmte te leeren? Een verblijf in een ziekenhuis!

Daar leert men eerst met onzegbaren nadruk op iedere handeling: Niet ùw wil geschiede, maar de mìjne!

Tot morgen, lieve Jettie, ik word moe en eindig dus met een hartelijken zoen.

Steeds je je liefhebbende

JO.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken