Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 23 (1909-1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 23Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 23

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.37 MB)

Scans (108.74 MB)

ebook (8.49 MB)

XML (4.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 23

(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Hoofdartikel
Ziekenverpleging en Ziekenbezoek.
Brieven van uit de Ziekenverpleging.

II.

Mijn lieve Jettie.

 

Hoera, ik ga weg! De dokter heeft het nu zelf ingezien, dat het voor zieken ondoenbaar is langer dan hoòg noodig hier te verblijven. Overigens is de vrees voor een operatie ongegrond, en de behandeling, die ik ondergaan moet, kan volgens de dokter best in huis geschieden. Waarom dus langer hier te vertoeven, waar ik - en waarschijnlijk iedere patient het gevoel heeft, hier ‘te veel’ te zijn.

Naar mijn huis kan ik niet, omdat het den dokter, eene specialiteit, onmogelijk is bij zijn overdrukke praktijk dagelijks naar ons dorp te reizen en dit zelfde bezwaar geldt

[pagina 34]
[p. 34]

voor de masseuse, die mij dagelijks komt masseeren.

Morgen word ik naar mijne schoonouders vervoerd, die hier het dichtst bij wonen.

Ik denk dat ik overmorgen al een eindje beter zal zijn, al was het maar alleen omdat ik dan uit eene omgeving ben, die mij drukt, en uit vrees, dat ik het de menschen lastig maak.

Welk een weldaad zal het voor mij zijn als ik niet langer in die vreeselijke tocht behoef te liggen, die van uit de serre-ramen rijkelijk en overmatig naar binnen stroomt, en met den dag mijn ischias verergert.

Mijn bezoek, dat mij op den gebruikelijken afgepasten tijd trouw gezelschap komt houden, mopperde in den beginne steeds over die vreeselijke tocht.

Werden dan de serre-deuren gesloten, dan was de hitte in mijn kamer ondragelijk.

‘Hoeveel graden is het hier wel!’ vroeg mijn man eens toen het weer benauwend warm in het ziekenvertrek was.

‘Kijk maar even op den thermometer,’ zei ik.

Hij keek... nièt naar de graden, maar waar hij maar kijken kon naar een thermometer, die... echter ontbrak.

Stel je voor Jettie-lief, een kamer in een groot bekend ziekenhuis waar een thermometer ontbreekt!

Toen mijn man hierover op mijn verzoek, zéér zachtzinnig, uit vrees, dat ik het later moest ontgelden zijn verbazing uitte, antwoordde de zuster, als ware dit een vanzelf-sprekend antwoord, en een afdoende reden: ‘Die hangt natuurlijk in de kamer hiernaast.’

Uiterst logisch niet?

Den volgenden morgen werd in mijn kamer een thermometer gehangen, die... zeker tevens dienst doen moest in... de kamer ernaast!

Het was eerst mijn plan je een volledige beschrijving te geven van den tijd, die ik hier heb doorgebracht, maar er zijn dagen in je leven, die men liefst vergeet, tot deze behooren de dagen hier doorgebracht, die ik zèlfs in gedachten liefst niet meer wil doorleven.

Je hebt me zóó nadrukkelijk gevraagd, je eens véél van de zuster te vertellen, die mij heeft verpleegd!!, o, woord van verlangen en van luxe!, dat ik je nog even op haar terug wil komen.

Zij maakte den indruk van een fatsoenlijk burgermeisje, en zou zeker uitstekend geweest zijn als ze onder een directrice had gestaan, die haar tot verplègen, tot zorg voor de zieken had aangezet, maar deze bekommert zich over bijna niets wat de zieken betreft.

Hoe gemakkelijk, ik noem het onverantwoordelijk lichtzinnig, alles in het ziekenhuis werd opgenomen, daarvan moet ik je eens een paar bewijzen geven.

De dokter had me, zooals ik je in mijn eersten brief vertelde, streng verboden uit mijn bed te komen. Ik lag recht in mijn bed met een warme kruik bij me.

Waar men weet, - of veronderstelt tenminste, - dat in een ziekenhuis alles berekend is tot verpleging, en je je als het ware aan je verpleegster overlevert, verwachtend een liefdevolle, zorgzame verpleging, die de spoedig-genezing toch altijd bevordert of in de hand werkt, had ik zelfs met vreugde het plan van den dokter begroet om ter observatie in een ziekenhuis te gaan. Waarvoor je thuis nog bezwaar maakt de hulp van de dienstbode te vragen uit een zeker soort gêne, daaraan zou je in een ziekenhuis niet denken, omdat verpleegsters nu eenmaal tot je hulp en verpleging zijn, dacht ik, dom genoeg.

Toen ik nu gebruik van de W.C. wilde maken, vroeg ik de zuster waarheen te gaan.

Inplaats mij te zeggen, dat 't mij verboden was de kamer te verlaten, en ik in 't ziekenhuis was om geholpen en verpleegd te worden, wees ze mij den weg naar een W.C. in den gang.

Dat dit mijn spierpijn kon verergeren, door zoo maar met niets dan een lange mantel om, van 't gloeiende bed in dien tochtigen gang te gaan, interesseerde de zuster in 't minst niet. Zelfs de voorzorg om eerst te zien of de straatdeur of het W.C.-venster open was of niet, nam ze niet in acht.

Natuurlijk liet zij den dokter in de waan, dat ik bij dergelijke gelegenheden de kamer niet afkwam.

Trouwens, lieve kind, ik heb nog nooit zoo'n grenzenlooze gemakzucht gezien als in dit ziekenhuis.

Het is nu eenmaal gebruik in een ziekenhuis, dat door de verpleegster de temperatuur wordt opgenomen en deze voor de patient geheim blijft.

Dat lijkt me een uitstekend gebruik toe, want bij verhooging van temperatuur zou de patient zich soms ongerust maken, wat zéér nadeelig voor zijn toestand kan zijn.

[pagina 35]
[p. 35]

De eerste dagen werd mij de temperatuur door de zuster opgenomen.

Al spoedig nam ik dit van haar over. Te slotte scheen me het oponthoud in het ziekenhuis gewoonweg een paskwil toe, te meer nog daar mij bij de maaltijden nooit werd gegeven wat de dokter had voorgeschreven.

Dat mijn man zich nooit eens liet hooren, of met de directrice sprak?

Ja, lieve Jettie, in een ander geval zou dit ook gebeurd zijn, maar ik smeekte hem dit vooral niet te doen.

Weet je waarom?

Ik was bang.

Laf?

Misschien wel, maar vergeet niet, lieve kind, dat mijn man mij alleen 'savonds van 7 tot 8 kwam opzoeken, zoodat ik de rest van den dag toch overgeleverd was aan de zorgen!!! der zusters.

Eens belde mijn man om een waterglas dat volgens voorschrift!! in de ziekenkamer ontbrak.

Niemand verscheen, niettegenstaande de zuster toch niet kon weten, waarvoor men haar hulp noodig had.

Na een kwartier gewacht te hebben, belde mijn man nogmaals.

Woedend, omdat nòg geen zuster kwam ging hij den gang in, om een zuster te zoeken, die hem het gewenschte glas wilde brengen.

De eerste de beste zuster, die hij in den gang ontmoette vroeg hij een waterglas.

Je zoudt natuurlijk denken, dat onmiddellijk mijn zuster verscheen, die onder een vloed van verontschuldigingen, eindelijk het glas kwam brengen?

Jawel, kan je begrijpen.

Geen zuster en geen glas verscheen.

Nooit heb ik mijn man zoo verontwaardigd gezien, toen hij eindelijk erop uit ging om een glas waar vandaan dan ook, te halen.

Van uit de keuken, die hij zoo maar binnen was gegaan had hij het verlangde gehaald.

Toen even voor het bezoekuur de zuster binnen kwam, en mijn man op sarcastischen toon zijn bevreemding te kennen gaf over haar wegblijven terwijl een patient belde, dus haar hulp noodig had, antwoordde zij vrij brutaal: ‘Als men voor zijn eigen persoon een zuster noodig heeft, moet men maar een afzonderlijke zuster voor zich bespreken.’ Geen woord van verontschuldiging. Tal van dergelijke tekortkomingen heb ik die dagen ondervonden.

Begrijp je nu, Jettie-lief, dat het uit, voor goed uit is met mijn groote vereering voor verpleegsters en mijn heilig vertrouwen in de goede verzorging van Ziekenhuizen?

Ik sprak wel eens met eene der zusters die als ze zich na de maaltijden, in den tuin ging verpoozen, wel eens een praatje met mij kwam maken.

Ze trok mij aan door haar buitengewoon gezichtje, en haar prachtige oogen, en haar zeldzaam mooi haar.

Ze had iets zeer innemends, maar... scheen me duizendmaal meer op het tooneel dan in een ziekenhuis op haar plaats.

Zij bekende mij dat zij het verpleegsterleven haatte, en we hadden het vaak over sommige misstanden in het verpleegstersben staan, waarvan deze wèl zeer groot is, en wel het ontbreken van een ouderdomspensioen.

Verpleegsters kunnen niet van haar salaris sparen. Wat dàn als ze oud, te oud zijn om te verplegen?

Zie, de stralenkrans, die ik in gedachten altijd om het hoofd der verpleegsters heb geweven, ze is voor eeuwig verdwenen, maar... medelijden is toch gebleven met de weinigen die in haar werken voor anderen op jeugdigen leeftijd, eenzaam en arm achter blijven als ze oud beginnen te worden.

Ik bekende de zuster eerlijk, dat ik verwonderd was over het soòrt van zusters, dat men soms in ziekenhuizen aantreft.

Zij zelf, een zeèr beschaafd meisje, antwoordde lachend: Verwondert u dit nog? Dit is heel natuurlijk. Nu in deftige kringen de ‘rage’ om verpleegster te worden steeds meer en meer vermindert, door de teleurstelling, die elk weelderig opgevoed meisje onmiddellijk in functie zijnde moet ondervinden, vermindert allengs het gehalte. Voor alle beroepen zijn examens noodig.

Neen posterijen, leerares, studente in de medicijnen, stenographie, wèlk vak, wèlk beroep ook, nooit kan men zich daartoe bekwamen als men zich niet eerst aan een examen heeft onderworpen.

Nu het verpleegsterschap.

Men meldt zich aan.

Is men gezond, welnu dan wordt men aangenomen.

Men heeft gratis voeding en inwoning plus salaris.

Is het wonder, dat tegenwoordig tal van dienstboden, die van het dienen genoeg hebben, verpleegster worden, en tegen de dienstbodeverpleegster, die van kinds af aan boenen,

[pagina 36]
[p. 36]

schuren en hard werken gewend zijn, moet een dame-verpleegster, vaak als een poppetje opgevoed, het wel afleggen.

Hoe velen, - (hoe weinigen!!) dames-verpleegsters houden ten slotte het verpleegsterleven vol.

De eene na de andere valt in den leertijd af, omdat zij het harde werken niet kunnen volhouden.

Zoo rest dan grootendeels het genre dienstbode-verpleegster, waarvoor het werken een gewoonte, dus, geen bezwaar is.

Dat damesachtige, fijngevoelige wat een een meisje van beschaving is aangeboren, kan een dienstbode niet gauw aanleeren.

Dit schaadt dus de verpleging in het algemeen.

Hoe daarin verandering te brengen?

Eenvoudig om alle leerling-verpleegsters, die zich in een ziekenhuis aanmelden, evenals bij post, telegraphie, letteren of waarbij dan ook aan een examen te onderwerpen.

‘Kan het zoo vermoeiende werken, boenen, schoonmaken niet voor een zuster vermeden worden, zoodat een verpleegster zich uitsluitend op het verplegen zou kunnen toeleggen?’ vroeg ik.

‘Onmogelijk, want dan zou er dubbel personeel noodig zijn, één voor het werk en één voor de verpleging, en dit zou zoo kostbaar worden, dat de onkosten niet te bestrijden waren, en de verpleging bijna niet te betalen zou zijn.’

Het is jammer, héél jamnier, dat een verpleegster het in de ziekenhuizen oneindig drukker met werken dan met verplegen heeft, en dat juist de arbeid zóóveel van haar krachten eischt, dat haar de lust tot verplegen al spoedig ontbreekt.

Ziezoo, lieve Jettie, me dunkt, dat ik nu lang en uitvoerig genoeg met je heb gebabbeld. Mijn laatste brief van uit dit ziekenhuis. God geve, dat ik nooit meer noodig heb tot een Ziekenhuis mijn toevlucht te nemen. Wat mij eens een oplossing, een troostvol lichtpunt in het ziek-zijn toescheen, is me nu een angstige obsessie geworden.

Genoeg hierover. Jij, lieve meid, hebt 't mij ten minste in die donkere dagen, door je groote hartelijkheid en liefde, oogenblikken van warmte en licht gegeven, daarvoor is je steeds dankbaar

Je je hartelijk liefhebbende vriendin

JO.

P.S. Een vrouwenbrief zonder p.s. is een uitzondering, die ik tenminste niet wil maken. Ik wil je alleen zeggen, dat ik je later zal antwoorden op je vraag: ‘Is ziekenbezoek aangenaam voor patienten of niet?’ Tot later dus, veel liefs

Je JO.

Noot Redactrice.

Zie Varia in dit nummer.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken