Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 23 (1909-1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 23Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 23

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.37 MB)

Scans (108.74 MB)

ebook (8.49 MB)

XML (4.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 23

(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Haar eerste hofbal.
(Vervolg en slot van No. 17).

Marie zeide verder niets, ze streek haar geliefde Trudi liefdevol over haar warme hoofdje en liet haar begaan toen deze spoedig een voorwendsel vond om te kunnen ontsnappen.

Dat ontbrak nog. - Maria zou niets gewaar worden. Gelukkig dat zij niets verder vroeg. ‘Ik zal er wel mee klaar komen. December breekt spoedig aan, dan krijg ik weer geld.’ - Het was eerst den 6den November.

Toen Trudi dien avond op haar kamertje kwam, vond ze op haar toilettafel een briefje met het opschrift: Aan mijn kleine zusje. Het bevatte een 20 markstuk en een papier op de schrijfmachine beschreven met de woorden: ‘Neem dit aan, mijn schatje, van je Maria, en koop je iets moois daarvoor!’

Trudi's heete tranen vielen op deze regelen; en dan vloog ze, meer dan loopen in de kamer van Maria, die al in bed lag, doch nog niet sliep. Haar trouwe, oude dienstbode had haar bij het uitkleeden geholpen en ging, een slaapliedje neuriënd, in de kamer er naast op en neer. Trudi knielde naast het bed neer en drukte haar betraand gezichtje tegen Maria's koele wangen.

‘Nee, nee, nee, liefste Maria! Dat mag niet, dat kan niet! Ik weet dat dit het geld voor de kanarievogel is, een echte zanger, waarnaar je zoo lang wenschte.’

‘Mijn hartediefje,’ zei Maria zacht en drukte het blonde kopje tegen zich aan,’ het verheugt me zoo dat ik je dit kleine genoegen geven kan.

‘Zie, kindje,’ hier beefde haar stem een weinig, ik voel het, nu mijn zusje volwassen is, met leedwezen dat ik zoo weinig voor je doen kan. Je moest veel meer aan mij hebben, doch God heeft dit lot over mij beschikt, en ik kan in waarheid zeggen: ‘ik vertrouw op Zijne wonderwegen, die eindigen in liefde en zegen!

Ik ben zoo jong aan ernst gewend geraakt, en de woorden: diners, bals zijn holle klanken voor mij. Voor jou is alles anders! Papa verheugt er zich op zijn kleintje mee te kunnen nemen, en voor mij is het zoo 'n prettige gedachte, dat iets tastbaars van mij met je meegaat en je zegt: ‘je zuster denkt aan haar hartediefje! En Trudi als soms ijdele, dwaze gedachten in je op mochten komen, denk dan aan mij, voor wie alle licht op aarde verduisterd is, en die voor haar Trudi bidt, dat God haar lief en goed doe blijven, ook in de balzaal. Huil niet, mijn lieveling, je moet nu naar bed. Zeg nog eens met mij mijn lievelingsspreuk op, je weet, psalm 91, vers 11.’

Daarop spraken de zusters duidelijk en innig de woorden uit: ‘Want Hij zal zijne engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uwe wegen.’

Daarop kuste Trudi Maria's gelaat en handen en trok stil weg.

In haar kamer bleef zij voor een geliefde photo van Maria staan en zeide zachtjes: ‘Jij niets voor me zijn? Wie kan meer voor me zijn dan jij mijn liefste engel?’

En toen zij haar moede hoofdje op het kussen lag, hoorde ze, al insluimerend nog eens: ‘dat zij u bewaren in al uwe wegen.’

Nà eenige dagen kwam de bestelde naaister, die niettegenstaande hare magere gestalte haar schepter in huis zwaaide, en van allen behalve van Maria, diensten verwachtte. Dit ging zoo ver, dat zij den 2den dag, toen de geheimraad haar vriendelijk goeden morgen wenschte, gewoon weg vroeg: ‘als mijnheer toch naar de zitting ging, kon hij wel even in den winkel van Wesener binnen loopen, en vragen waarom ze niet bezorgd hadden wat zij bestelde. Hij behoefde niet eens te zeggen dat het een plissè was’.

Er moest dikwijls gepast worden. ‘Ik ontzie geen moeite,’ zeide juffrouw Wehrman. ‘Voor zoo'n “hofsnit” hoort natuurlijken aanleg. Ik had die dadelijk te pakken, doch menigeen leert dit nooit!’

Eindelijk was de japon gereed, eindelijk trok de tijdelijke heerscheres weg en liet

[pagina 363]
[p. 363]

een rose toiletje achter, terwijl de trouwe Mine zuchtend tallooze lapjes en draden van den grond opraapte en haar hart lucht gaf over de slordigheid van naaisters.

De bloemen, linten en balschoenen waren voor het geld van Maria aangeschaft.

Aan den avond van den gewichtigen dag stond de kleine baldame al een uur te vroeg kant en klaar voor den spiegel, welke Mine haar met trots voorhield. Ook de vrouw van den portier had een voorwendsel gezocht om boven te kunnen komen, was een en al verbazing en zeide dat het jammer was, dat Schulte haar ook niet zien kon, want ze zag er uit als een taart van den banketbakker.

Daar rolde het rijtuig voor het huis, en de koetsier klapte zoo hard met zijn zweep, alsof hij geen seconde te verliezen had. De huurkoetsiers der kleine residentie hadden het heden ook werkelijk druk, van 7-8 uur reden ze voortdurend heen en weer.

Nu nog even bij Maria binnengaan. Hoe gemoedelijk raast het theewater. Mine staat voor het vuur, maakt toast en ziet haast niet meer om naar de kleine prinses in Moeders's groote, witte shawl gewikkeld; zij vindt dat Trudi nu voor heden avond genoeg bekeken is geworden. ‘Je moet me morgen vroeg veel vertellen, lieveling. Ik kan mijn kleintje niet zien, en moet daarom veel hooren,’ zeide Maria met zachte stem, opdat haar zuster de bittere smart niet zal opmerken, welke haar trots alle wilskracht nu toch overmeestert. ‘God behoede je, denk aan mij.’

‘Altijd door, altijd door, lieve Maria!’

‘Het wordt hoog tijd,’ roept de vader, en de kleine Trudi gaat stil weg. Het wordt haar bang te moede. Ze kent zoo weinig menschen. Zal ze dansen? Men kan toch niet altijd aan den muur blijven zitten. De vader lacht haar uit. ‘Gekkinnetje, op hofbals dansen de dames veel, daar er evenveel heeren verschijnen!’

‘Jawel, papa, gewichtige dames, maar ik! De prinses bij voorbeeld wordt zeker voortdurend voor een dans geëengageerd!’

Wederom lacht de vader: ‘mijn dom meisje, de prinses wordt niet gevraagd. Zij roept zelf de heeren ten dans op.’

‘Anders wensch ik mij zoo iets in 't geheel niet, maar van avond papa, zou ik graag willen de heeren te kunnen bevelen. Papa, belooft u mij, als ik in 't geheel niet dans, mij eens te komen halen! Ja?’

‘Tot uw dienst!’ antwoordde de vader.

Boem - daar houdt het rijtuig stil. ‘Kop in de hoogte!’ roept de vader nog.

‘Och,’ zeide Trudi klagend. ‘dit zal ik wel doen. U weet toch, papa dat ik altijd mijn hoofd hoog in de lucht steek, als ik vergelegen ben!’

‘Nu boven vind ik je wel terug!’

Eenige minuten later wordt de deur der ridderzaal geopend en beschijnt een stroom van licht de kleine meisjesgestalte, die door een deftig heer in uniform wordt binnengeleid. Zoekend kijkt ze om zich heen en begroet dan de hofdame, een groote, slanke verschijning in geel brokaat. Eenige niets beteekenende woorden, dan komt een nieuwe menschenstroom, en voelt Trudi zich zeer verlaten. Naast de hofdame staat een jong meisje in wit toilet met roode rozen.

‘Hoe lief ziet die er uit met dat mooie haar en die lieve oogen!’ denkt Trudi. ‘Zou dat de Engelsche zijn, de gezelschapsdame der jonge prinses?’ Intusschen is deze naar de hofdame gegaan en heeft haar iets ingefluisterd. Haastig zegt deze: Miss Edmonstone - Juffrouw van Schlieben.’

Daarna wendt zij zich weer tot nieuw binnenkomende gasten.

Gelijke toestanden binden snel. Beiden waren voor 't eerst hier, beiden kenden weinig heeren. Trudi's verlegenheid ging in vreugde over een meevoelende ziel te vinden, en haar hoofd zonk daardoor méér tot de normale hoogte. De vader bracht den eenen heer nà den anderen bij haar, en stelde deze ook aan Miss Edmonstone voor: Ook de kamerheeren kwamen met dansers bij haar, zoodat spoedig de fraaie danskaart geheel ingevuld was.

Welk een pracht in de zaal, neen, wat een toiletten! Trudi vond zichzelf haast armoedig gekleed en herinnerde zich tot troost de woorden van de naaister: ‘Op kleintjes let men niet!’

Er ontstond een opschudding, een opzijgaan, het spreken werd fluisteren. Trudi keek om.

‘Hunne Hoogheden komen!’ zeide een groote, blonde kamerheer vriendelijk. Daar stond de hofmaarschalk. Driemaal hief hij zijn staf op, de deuren werden geopend.

Eerst kwam de hertogin in zacht lila japon en brillanten kroon op 't hoofd, de hertog in groot uniform, dan prinses Alexe, doch toen zag Trudi eigenlijk niets meer, hoewel nog twee broeders volgden, prins Adolf en prins Friedrich Heinrich. Zij zag er zoo prachtig uit! Haar japon was van witte tulle met zijden bloemen bewerkt. Een snoer groote paarlen droeg zij om den hals, verder geen sier-

[pagina 364]
[p. 364]

raden, zelfs geen bloem in het prachtige haar.

Trudi's groote bewondering sprak zoo duidelijk uit haar stralende oogen, zij was zoo in gedachten, dat een blonde danseur lachend tot haar zeide: ‘ik vroeg u voor de tweede maal of u nog een dans voor mij over heeft?’

Trudi zuchtte diep, als iemand die uit een zoeten droom gewekt wordt, stak hem daarna haar kaart toe, waarop het jongemensch zijn naam krabbelde.

De hooge personages onderhielden zich een oogenblik met de gasten, en toen begon de muziek. De hofdame opende het bal met een der officieren en spoedig bood de groote, fraai betimmerde zaal een bont, vroolijk schouwspel aan.

Als er niet zooveel quadrilles gedanst werden, zou men haast vergeten dat dit een hofbal was, zoo vroolijk en ongedwongen ging alles toe.

Trudi was bij de eerste quadrille wat gejaagd. Een, twee, drie, vier, zou het gaan? O, ja, het ging best, zij vatte moed, en knoopte een gesprek aan, met haar danseur, een luitenant der huzaren, en vertelde hem ook dat zij den avond niet zoo stijf vond als ze gedacht had.

‘Waar wij tegenwoordig zijn - nooit,’ was zijn bescheiden antwoord ‘wij brengen altijd de noodige vroolijkheid aan. Overigens, zooeven keek prinses Alexe dezen kant uit, en mijn groote bescheidenheid verbiedt mij te durven denken, dat deze blik mijn persoon gold!’

‘De mijne is nog grooter,’ lachte Trudi, doch keek nog eens gauw naar de groep waarin de prinses danste, en waarlijk het was niet twijfelachtig meer, ze knikte de kleine vergenoegde Trudi zeer vriendelijk toe, wat deze, daar de dans uit was, met een diepen ‘kniks’ kon beantwoorden.

‘Natuurlijk,’ zeide de heer von Werthern tot haar en trachtte zijn gezicht in ernstige plooien te brengen. ‘Dat is de dank voor getrouwe dienst! Sinds 300 jaren dien ik het hertogelijk huis, dat wil zeggen mijne voorvaderen en ik. Sinds ondenkbare tijden heb ik in het slot paascheieren gezocht en andere vriendelijkheden voor de familie gehad. En nu - U wordt vriendelijk toegeknikt, ik ben lucht!’

Trudi keek uitvorschend naar hem op, en antwoordde wat onzeker: ‘het spijt me wel voor u, mijnheer von Werthern!’

‘Zoo erg is het niet. Dank voor uw vriendelijke deelneming. Onze dans begint; ik zal trachten het te boven te komen.’

Het was een wals, Trudi's lievelingsdans. Miss Edmonstone danste voor haar en toevallig stonden beide later weer naast elkaar. Op eens zag Trudi dat van de japon van haar buurvrouw een eind kant losgeraakt was. Zij herinnerde zich haar klein fluweelen kussen met spelden en naalden dat ze bij zich droeg en zeide zeer moedig:

‘De volant is wat getornd, mag ik deze vasthechten?’

Een verschrikte blik werd naar de japon gericht.

‘Oh, is it very bad?’

No, not at all. I can pin it very well.’

In de ridderzaal waren diepe nissen. Deze kwamen hen beiden nu goed van pas. Trudi spelde handig het gescheurde op en werd geheel voor het oog verborgen door de groote gestalte der Engelsche.

‘Mabel, dearest, ik zocht je al,’ zeide prinses Alexe, die ongemerkt genaderd was: ‘je bent toch niet moe?’

‘Neen, uwe hoogheid, maar mijn japon laat los uit moeheid. Juffrouw van Schlieben knapt me weer op. Die is bovendien zoo lief voor mij, ik ben zoo blijde, dat ik haar leerde kennen.’

‘Goeden avond, juffrouw von Schlieben,’ zeide de prinses en reikte haar de hand; ‘als u zoo vriendelijk voor mijn kleine Mabel waart, dank ik u hartelijk. Aan 't souper zit u aan mijn tafeltje, doch ik ben blijde dat ik u nu nog even spreek. Ik zou zoo graag iets van uwe zuster hooren, ik weet nog zoo weinig van haar, en mijne moeder vertelde me onlangs dat zij met uw vader over haar gesproken had.’

Trudi was bij het bedankje eerst erg verlegen, en wist niet wat ze antwoorden zou. Een groote eer - genoegen - steeds bereid - al deze termen zweefden haar door het hoofd. Maar over Maria spreken, dit was iets anders. Haar hart ging open, en zij gaf in haar groote liefde voor de dierbare zuster, een zoo aanschouwelijk beeld van haar, dat de prinses vol ontroering naar haar luisterde.

Trudi voelde dat ze later aan het souper meer over onzijdige dingen zou kunnen spreken en wenschte nu in deze enkele minuten Maria's innige gevoelens aan de prinses meetedeelen. Van zelve kwam ze op het geschenk van Maria en op het gesprek dat hierop gevolgd was.

‘Hoe bijzonder lief,’ zeide de prinses zeer

[pagina 365]
[p. 365]

zacht, en haar mooie oogen keken als over de menschen heen, alsof de balzaal voor haar verdween, en zij iets geheel anders, diepers, grooters voor zich zag. ‘O, hoe graag zou ik haar leeren kennen. Dat was iets voor ons beidjes, niet waar, Mabel? Ik zal aan mijne moeder vragen of ze mij vergunt dat ik uwe zuster eens gauw kom bezoeken. Zoo mogelijk breng ik Miss Edmonstone mee. Mocht ik u soms heden avond niet meer spreken, groet haar dan s.v.p. recht hartelijk van mij en zeg haar, dat ik haar moet leeren kennen. Tot wederziens!’

Daarop ging zij verder, en Trudi's blikken volgden haar, tot de dans weer begon! Hoe vriendelijk ging zij van den een naar den ander en onderhield zich met elkeen!

‘Hoe moeilijk schijnt het mij toe niemand te vergeten,’ zeide zij tot Miss Mabel.

‘Ja, zeker,’ gaf deze toe, ‘in ieder geval kan mijn geliefde prinses geen feest zoo onbezorgd vroolijk genieten als wij andere jonge meisjes. Doch zij is altijd gelijkmatig vriendelijk en lief en denkt meer aan anderen dan aan zich zelf!’

‘Ze is eenvoudig een engel, de prinses,’ zeide Trudi met nadruk.

‘Shake hands,’ riep Miss Edmonstone vroolijk, ‘ik houd van iedereen, die mijn prinses liefheeft. Niemand’, hier werd haar stem ernstig, ‘weet, wat zij voor mij is. De hertogin en prinses Alexe vergoeden mij familie, vrienden en vaderland! Doch daar komen de heeren, het is de laatste dans voor het souper!’

‘U trekt zoo'n ernstig gezicht,’ zeide de heer von Werthern hoofdschuddend, ‘en ik verheugde me zoo op dezen dans. Amuseert u zich niet erg?

‘Bepaald, bijzonder goed,’ antwoordde Trudi uit volle borst, ‘zoo iets heerlijks beleefde ik nog nooit.’

‘Mijnen dank,’ antwoordde de heer von Werthern vleiend, ‘het verheugt mij dat u mij de eer er van geeft!’

‘U bedoel ik hier toch werkelijk niet mee,’ verklaarde Trudi nadrukkelijk, ‘ik bedoel prinses Alexe!’

‘Ik hoop, geachte Juffrouw von Schlieben,’ zeide de assessor, ‘dat het lot ons de nog overige uren van den dag gescheiden wegen zal laten bewandelen. Ik zal in de eenzaamheid mijn troost zoeken!’

Een half uurtje later zat hij naast Trudi aan de tafel der prinses. Het was een gezellig tafeltje rond, in 't geheel acht personen, die elkaar allen goed kenden, en die aan de eenige vreemde, Trudi, geen gevoel van buitenstaan deden opkomen. Zelfs de heer von Werthern verklaarde zuchtend dat hij haar moest vergeven, want hij herinnerde zich nog uit een leesboek uit zijn jeugd, dat men iedereen vergeven moet, met wie men gegeten heeft, en hij was erg hongerig. Hij zou de prinses echter alles vertellen van het begin af aan.

Dit deed hij ook; en op zoo'n vroolijke manier, dat allen hartelijk lachten en zelfs Trudi niet boos op hem kon zijn.

‘Onze tafel is de aardigste,’ zeide prinses Alexe, ‘wij zijn allen zoo vroolijk!’

‘Dit vond Trudi ook, en het heerlijkste, het allerheerlijkste kwam nog, als zij Maria alles vertellen kon. Het was haar alsof ze weken lang van haar gescheiden was.

Tegen één uur 's nachts verlieten hunne Hoogheden de balzaal, en begon spoedig daarop een algemeene opmarsch. Wederom rolden de rijtuigen door de stille straten, en menige slaper ontwaakte en mompelde: ‘ja, nu komen ze van het hofbal terug.’ Trudi sloop zacht, heel zacht over den gang, om Maria niet wakker te maken. Eer ze insliep gingen alle beelden van den avond als in een kaleideskoop nog eens aan haar voorbij, de personen en de namen - prinses Alexe, Miss Edmonstone - de heer von Werthern - Stil - de kleine Trudi slaapt! -

De gedachte aan Maria deed haar weer vroeg ontwaken. Trudi had te veel te vertellen. Het is verwonderlijk wat men in enkele uren beleven kan en het slotrefrein was: ‘je zult zien, zij zal komen!’

En zij kwam, begeleid door Miss Edmonstone. Trudi en de Engelsche hadden elkaar veel te vertellen, en in dien tusschentijd zat de prinses naast Maria en voerden zij een ernstig gesprek. Bij Trudi en Mabel rolden de woorden als vogelgekir, doet hij de prinses en Maria klonken deze als klokgelui in de verte. Prinses Alexe had het gevoel, alsof iemand haar hand greep en haar uit het gewoel eener stad bracht boven op een berg, en daar tot haar zeide: ‘zoo hoog kunt ge komen, klim opwaarts, ge kunt het wel!’

Toen zij opstond, zeide ze zacht: ‘ik dank je wel! Mag ik eens wederkomen?’

Dat was het begin van de gezegende vriendschap tusschen prinses Alexe en Maria, op aarde begonnen, in den hemel gesloten.

En moeten we nu niet aan Trudi von Schlieben vragen of zij niet wat jaloersch

[pagina 366]
[p. 366]

is, dat haar geliefde prinses zich zoo innig met Maria verbonden heeft, al houdt zij ook van Trudi? Ja, Trudi von Schlieben kunnen we dit niet vragen, wel Trudi von Werthern. En zij antwoordt ons: ‘Neen, in 't geheel niet, want aan Maria komt het beste toe. En dan - de prinses houdt ook van mij, en bovendien heb ik mijn lieve vriendin Mabel en - mijn Frits!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken