Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 25 (1911-1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 25Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 25

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.49 MB)

Scans (106.25 MB)

ebook (8.47 MB)

XML (4.26 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 25

(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Hoofdartikel
Hemel en Aarde.
(Vervolg van No. 31).

Sedert vele, vele jaren had Jahwè niet gesproken bij monde Zijner profeten. De dichters zelfs klaagden: ‘Er is geen ziener meer, o Heer, geef getuigenis aan hen, die Gij van den beginne tot Uw volk hebt gemaakt. Verwek weder mannen, die in Uw naam profeteeren.’

Er was armoede aan wezenlijken godsdienst, aan gemoedsleven. Er was niets dan: ‘gij zult dit, gij moet dat’... theorieën in plaats van levensbrood. Slechts het naleven der geschriften, die ze als heilig beschouwden, het vervullen der Wet, niet het vervullen van God's Wil.

En toen, in al die koude en duisternis en droefheid, werd Hij geboren de Heiland, het Licht der Wereld, om niet slechts het volk van Israël, maar alle menschen met zachte, liefdevolle handen te brengen naar het Licht. Werd Hij geboren de Middelaar (medium) om de menschen te toonen, - wat ze in al die duisternis niet meer konden zien, - dat God hemel en aarde had geschapen: voor eeuwig één.

En de Jacob's ladder werd weer zichtbaar en God's engelen gingen heen en weder en de hemel daalde neder op aarde en in de harten der menschen.

En zijn korte leven hier op aarde was één

[pagina 514]
[p. 514]

liefdewerk, een liefde-leven, en een liefde-sterven. En toch.... hij is in de wereld geweest, maar de wereld heeft Hem niet gekend. Van den grooten Godsgezant heeft men gemaakt een zondebok, van den zachtmoedigen, nederigen Menschenzoon, een rechter zonder erbarmen. Van den Heiland een offerlam, van het stralende Licht der wereld, een valsch licht zonder warmte, een dwaallicht, een licht voor enkelen slechts.

Zijn Evangelie (blijde boodschap) van den Vader, die Zijn berouwvol kind in de armen sluit en vergeeft, heeft men gemaakt een ingewikkelde voldoeningsleer; zijn liefdeleer heeft men verbasterd tot een wreede kerkleer, onkenbaar gemaakt in dogmen, ceremonieën en systemen, vol haat en zonde. Ja... zonde, want de grootste zonde op aarde, die den hemel uitbant en de deuren van het Vaderhuis sluit is liefdeloosheid.

O die liefdelooze, afschuwelijke leer van Calvijn, wat heeft ze de aarde donker gemaakt en de menschen ongelukkig, want och de hemel werd zoo vèr en de hel zoo onmenschelijk en zoo diep.

Eenige dagen geleden bezocht mij een jong predikant. Hij had in den Haag gepreekt en ons gesprek kwam over volle en leege kerken. In de meening, dat hij ethisch-orthodox was, zei ik tegen hem: een predikant moest, dunkt mij, in de kerk boven zijn credo uitgaan, hij moest voor ieder, onverschillig van welke richting, een goed woord hebben, vol troost en opwekking. Op den zondag moest hij allen een beetje van den zonnigen hemel meegeven in het hart, voor de zes weekdagen.

Hij antwoordde: ‘dat zou toch onmogelijk voor mij zijn, weet u wel, dat ik streng calvinist ben’.

En Jezus dan? De trooster, die troost had voor allen!

De predikers, de herders der gemeente heeten toch zijn Evangelie te prediken, zijn blijde boodschap te brengen aan de menschen, aan hen allen.

Nu weet ik wel, dat men Calvijn moet beoordeelen naar zijn tijd, den tijd dat in de Roomsch-Catholieke Kerk de zaligheid koopwaar was geworden, dat de aflaathandel door Paus Leo X was bestendigd en geregeld, dat men vergeving kon koopen zelfs voor nog te bedrijven misdaden, maar toch....

O de hervormers hebben met de dwalingen menige waarheid verworpen. Het vagevuur, een tusschenplaats, een plaats van loutering, heeft in elk geval meer zin dan enkel hel en hemel, een eeuwige hel voor de verdoemden, een eeuwige hemel voor de zaligen.

En welk een hemel!, en welk een hel!

St. Thomas d'Aquine - slechts een greep uit vele anderen - beschrijft den hemel(!) aldus: ‘Hoewel de zaligen zich nooit van hunne plaats bewegen, kunnen zij die toch in zekeren zin verlaten door de gave van hunne intelligentie en door hun vërreikende blikken, die hen in staat stellen de pijniging der goddeloozen te aanschouwen. Deze in de pijn ziende, gevoelen zij niet het minste medelijden, maar integendeel voelen zij zich overstelpt van geluk en zij zullen God des te meer loven voor hun eigen zaligheid, terwijl zij van de onuitsprekelijke folteringen getuigen zijn.’

Na deze beschrijving van een hel, die men hemel durft noemen, zal ik mij maar niet aan Dante's hel wagen.

De ‘eeuwige’ hel is een leerstuk niet der oorspronkelijk christelijke kerk, ook niet der Roomsch-Catholieke kerk maar der protestantsche kerken. Kerkvaders als Tertullianus, Origenes, Augustinus leeren uitdrukkelijk dat aan elke straf, aan elk lijden een einde komt door de gebeden der zaligen in den hemel en der levenden hier.

Ik neem niet aan dat hiermee oorspronkelijk bedoeld werd door geld gekochte priestergebeden of missen.

Hoe heeft ooit iemand kunnen gelooven, dat van ons korte leven hier op aarde ons eeuwig wel én wee af zou hangen?

O door het wreede kerkgeloof zijn velen ongelukkig, diep-rampzalig, ellendig en.... zondig geworden. En anderen, misschien nog meerderen, volmaakt onverschillig en ongeloovig. ‘Het is met de leer der eeuwige hel’, zegt professor Pétaril als met een renbaan, waarin paarden over een gespannen lijn hebben te springen en men de lijn zóó hoog stelt, dat zij in plaats van er over heen te springen er onder doorloopen. Men is er geheel gerust op, zoo erg zal het niet zijn; er zal wel ergens een achterdeurtje zijn’. En het is nooit te laat, een kreet om genade op het sterfbed, en men is gered.

Castellio, hoogleeraar te Genève, een vriend van Calvijn, wierp reeds de vraag op of de leer der uitverkiezing wel denzelfden God predikte als dien van Jezus.

Calvijn: ‘Alle menschen zijn verdoemelijk in Adam, maar een deel der verdoemelijke schepselen heeft God in vrijachtig welbeha-

[pagina 515]
[p. 515]

gen (bon-plaisir) ten eeuwigen leven uitverkoren en voor het behoud van die uitverkorenen heeft Hij Zijn eeniggeboren Zoon in de wereld gezonden.’ -

Jezus: ‘Laat de kinderen tot mij komen, want hunner is het koninkrijk der hemelen. Mijn Vader wil niet, dat één van deze kleinen verloren ga. Zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid. Hij zal den rookenden vlaswiek niet uitblusschen, noch het gekrookte riet verbreken. Hij laat Zijn zon opgaan over boozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Al wat ik spreek, dat heb ik niet uit mij zelf gesproken, maar mijn Vader, die mij gezonden heeft, heeft mij een gebod gegeven en ik weet dat Zijn gebod is het eeuwige leven.’ -

De christelijke kerk leert: ‘door de zonde van Adam en Eva, heeft de menschheid zich verwijderd van God en zijn de deuren van het Vaderhuis voor haar gesloten, want de in zonde, erfzonde, geboren mensch kan zich hiervan niet vrijmaken. De mensch zou dus voor eeuwig verloren zijn, tenzij iemand, geheel zondeloos, die schuld op zich nam en betaalde. Zoo heeft Jezus door zijn zoendood, den vloek der menschheid opgeheven. Zij zijn niet meer onder den toorn, maar onder het bestuur der vergevende Genade.’ - -

Hoe zou men toch oordeelen over een aardschen vader, die zijn dwalend kind niet kon vergeven voor een onschuldige de schuld had geboet? ‘Indien dan gij die boos zijt, weet uwen kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal uw Vader die in de hemelen is, goede gaven geven dengenen, die Hem bidden.’ Matth. VII:XI.

‘Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan en ik zal tot hem zeggen: Vader ik heb gezondigd tegen den hemel en tegen u... En als hij nog verre was, zag hem zijn Vader en werd met innerlijke ontferming bewogen en toeloopende viel hij hem om den hals en kuste hem,... want deze uw broeder was dood en is weder levend geworden; en hij was verloren, maar is gevonden.’ Luc. XV:18, 20, 32.

Hoe zou men oordeelen over een vorst die verscheiden misdadigers genade wil schenken, maar dit niet kan doen zonder een onschuldige te veroordeelen in hun plaats? Hierdoor wordt het innerlijk, de ziel van het dwalende kind of den misdadiger toch niet anders, niet beter.

Is deze kerkleer niet in flagranten strijd met het Evangelie van Jezus, met God's stem diep in ons?

Och, wat hebben de menschen het scheppingswerk bedorven! Ze hebben er niet slechts een hel bij geschapen, de christenen zelfs een ‘eeuwige’ hel (want die eeuwige hel is specifiek christelijk), maar ze hebben én aarde èn hemel gemaakt tot een hel.

Is God dan een beperkt menschelijk wezen, die zich kan vergissen, die - om het gewoon menschelijk uit te drukken - slecht werk kan leveren? Zou dan (het schepsel door ongehoorzaamheid, de plannen van den Schepper kunnen verijdelen?

‘Toen de Almachtige de menschen wilde scheppen, verzamelde Hij ter beraadslaging de opperste engelen rondom zich. De engel der gerechtigheid sprak: “schep den mensch niet! Hij zal slechts onbillijk zijn jegens zijn broeders, hij zal het recht met voeten treden.”

De engel des vredes zei: “Neen, schep den mensch niet, hij zal de aarde drenken met menschenbloed, oorlog en tweedracht zullen de wereld bezoeken.”

De engel der waarheid viel in: “Ook ik bid u, geef den mensch het leven niet. Uw heiligdom zal hij door leugen ontwijden.”

Terwijl zij nog spraken, trad de engel der barmhartigheid te voorschijn en zeide: “Ja, Vader, schep den mensch toch, vorm hem naar Uw eigen beeld. Als al deze engelen hem verlaten hebben zal ik hem zoeken en bijstaan. Als hij van den vrede en de waarheid afdwaalt en de gerechtigheid in het aangezicht slaat, zoo zullen de gevolgen van zijn dwaling hem terugvoeren en met liefde verbeteren.”

De Vader schiep den mensch, een feilbaar schepsel, maar in zijn dwalingen zelf een kweekeling zijner goedheid, en het kind van eene liefde die hem nimmer verlaat. -’

God schiep den hemel en de aarde en de menschen en Hij zag dat het goed was.

 
‘In de diepten van tijden is heilig
 
Geboren de menschenziel;
 
Zie vóór u, dat elk haar veilig
 
Bewaar als zij in hem viel.
 
 
 
Albert Verwij.

‘Goed’ en ‘heilig’ bedoelt niet volmaakt, maar een wereld in wording, en zwakke, dwalende, zoekende menschen met den aanleg in zich om eens volmaakt te worden. Hoe kan het anders, als we zijn een vonk van den Algeest als God's adem ons doortrilt en Zijn Geest ons bezielt?

God, het goddelijke, woont in ons, daarom kunnen we God voelen, zuiverder al naarmate de goddelijke vonk helderder straalt.

[pagina 516]
[p. 516]

God is de volmaakte, heilige liefde, de som, de volmaking van al het goede, dat in de menschen woont. En Jezus was de heiligste openbaring dier liefde, dáárdoor, niet omdat hij als zoenoffer voor onze zonden is gestorven, maar omdat hij ons in zijn leven en sterven God heeft getoond, en den mensch, den wären mensch naar God's beeld, den mensch, zooals wij eenmaal allen moeten en zullen worden.

Dáárom is hij ‘de weg, de waarheid en het leven, de weg, waar liefde opent de poorten des hemels voor allen. O zeker, we zijn uit het paradijs verdreven, het paradijs der kinderlijke onwetendheid, der eentonige rust, der onbewogenheid, en Goddank dat we het zijn. Van vegeteerende wezens zijn we menschen geworden, die leven. Menschen die het goede kennen ën het kwade dus.... zondigen, - struikelen en vallen en weer opstaan; lijden en worstelen en strijden den strijd tegen de zonde, door de duisternis heen naar het licht. Menschen, die werken, want, ‘werken is 't leven’, en gaan, ieder voor zich, den weg dien God hem wijst. ‘Als knechten in God's dienst? Neen, als geliefde kinderen’.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken