Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 25 (1911-1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 25Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 25

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.49 MB)

Scans (106.25 MB)

ebook (8.47 MB)

XML (4.26 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 25

(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Hoofdartikel
Persoonlijke Ervaringen eener Moeder.
Hòe ik mijn Kinderen leerde Sparen.
(Zie no. 39.)

Ik herinner mij, toen ik mijn eerste kind begon in te wijden in het goede gebruik van geld, hoe ik er steeds bij dacht, het niet het idée bij te brengen dat het voornaamste doel van geld is dingen voor zich zelf ervoor te koopen.

Mijn eerste proefneming deed ik op zekeren dag, toen zij met mij mee naar de stad ging. Ik vertelde haar, dat als zij dit wilde, zij iets mee naar huis mocht brengen voor ‘klein zusje’. Zij begreep niet goed wat ik bedoelde, noch wat ze mee zou brengen, totdat ik haar uitlegde, dat de man in den winkel ons zou geven wat wij vroegen, wanneer we hem eenig geld ervoor gaven. Wij hielden halt bij een bloemenwinkel, en kochten een rose anjelier, en ik herinner mij nog duidelijk het genoegen dat zij schiep in het ruiken eraan op weg naar huis, en daarna, hoe zij haar lei in de handjes van haar zusje, zoodra wij thuis kwamen.

Van dien dag af werd het eene geregelde gewoonte bij ons, wanneer zij met mij naar de stad ging, haar een kleinigheid voor haar zusje te laten meebrengen. Zij had al pleizier genoeg met mij mee te mogen gaan en het denkbeeld werd nooit door haar geopperd, dat

[pagina 786]
[p. 786]

zij dingen voor zich zelf wou koopen; zij dacht er zelfs niet aan.

Later, toen zij haar eigen zakgeld had, werd ik dikwijls verrast door kleine cadeautjes van haar.

Mijn eerste proefneming in het geven van een kleine toelage, was, toen de twee oudste meisjes elf en twaalf jaar oud waren. Zij bestond uit zeven en een halve cent per dag voor voetbekleeding. Dit sloot alles in: schoenen, kousen, overschoenen. Zeven en een halve cent is ongeveer zeven en twintig gulden per jaar. Dit was genoeg. Behalve dat dit hun ervaring gaf in het koopen voor zich zelf, leerde het ons allen wat zeven en een halve cent per dag wil zeggen. De kinderen discutiëerden de verdiensten van kalfsleer en glacéleer, dikgezoolde overschoenen en de gewone soorten. Zij zorgden ervoor de schoenen bijtijds verzoold te krijgen en wisten spoedig beter dan ik wat soort van schoenen zij noodig hadden. Ik herinner mij een der meisjes eens te hooren zeggen tot een winkelbediende:

‘Ik heb een paar zware rijgschoenen noodig, goed voor alle winterweer, schoenen waarmee ik kan schaatsen-rijden, en niet duurder dan zeven gulden het paar.’ Ze kreeg precies wat ze noodig had.

In het algemeen gesproken, is onze methode de volgende:

Wanneer het kind vijf jaar oud is, beginnen we het twaalf en een halve cent per week te geven - dat wil zeggen: zooveel halve stuivers, als het kind jaren heeft. Wanneer ze de tien jaar bereikt heeft, wordt die wekelijksche toelage vermeerderd tot tien halve stuivers; wanneer ze vijftien jaar is wordt een maandelijksche toelage van vijftien gulden gegeven en dit bedrag moet alle onkosten dekken: alle uitgaven voor kleeding en andere dingen. Op achttienjarigen leeftijd wordt die toelage vermeerderd tot vijf en twintig gulden per maand. Dit is zooveel als we kunnen geven, en de kinderen, die dit weten, vragen nooit om meer.

Het was een moeilijke taak voor mij het bedrag vast te stellen dat ik de kinderen moest geven voor algemeene uitgaven, uitgaven voor kleeding en alle andere dingen. Dit bedrag hangt natuurlijk af en moet verschillen al naar gelang van de inkomsten en de plaats die iemand in de maatschappij bekleedt. Ik wilde ze niet te veel geven, en nog minder wilde ik ze zoo weinig geven, dat het onmogelijk voor hen zou zijn, te doen wat wij van hen verwachtten. Daarom maakte ik een lijst op van elk kleedingstuk dat zij noodig hadden, met de geschatte kosten er achter. Deze lijst onderwierp ik aan het oordeel van verscheidene mijner vrienden. Hierna nam ik mijn rekeningen en rekende zoo nauwkeurig mogelijk na wat het mij gekost had ze het vorige jaar te kleeden. Ten slotte besprak ik de kwestie met mijn echtgenoot en bepaalden wij wat wij redelijkerwijze, in verband met ons inkomen, konden geven. Nu schijnt alles heel eenvoudig.

Wij geven de kinderen van ons inkomen eene vrij royale toelage, en ze weten dit. Ze zeuren nooit om iets, geven geen wenken dat zij dit of dat noodig hebben. Zij weten waaraan zij zich te houden hebben, en hoe zij denken over de qualiteit of geschiktheid van dit of dat artikel is de basis van onze gesprekken over kleeding. Zij ontdekken daarbij vele dingen: b.v. dat het beter is hun onderkleeding op maat gemaakt in een fabriek te bestellen, waar het werk netter en de stof beter is dan in een winkel, waar alleen klare artikelen te krijgen zijn. Zij vinden b.v. uit, dat het zuiniger is te werken met een naaister in de vacantie, die ze helpt ontwerpen, knippen, verschillende japonnen passen en ze door hen zelve laat voltooien, dan ze buitenshuis te laten maken.

Sinds de kinderen deze toelage voor kleeding krijgen, zijn hun wenschen voor Kerstmis van veel practischer aard. Het een of andere kleedingstuk, een parasol, handschoenen, zakdoeken en dergelijke dingen worden veel meer gewaardeerd dan vroeger, toen dit als noodzakelijkheden door hen werden beschouwd, en niet als werkelijke Kerstmisgeschenken.

Behalve dat ze hun eigen geld te beheeren hebben, belasten wij de kinderen dikwijls met het wekelijksche huishoudgeld en wisselen zij elkaar af in het koopen en bereiden van voedsel voor de familie. Wat zij op die wijze besparen, wordt hen gegeven om er iets voor te koopen in de huishouding. Een nieuwe keukentafel was hun laatste aankoop. Het inkoopen doen is bepaald een genot voor hen. Deze verantwoordelijkheid wordt echter maar door ieder gedurende een week op zich genomen.

Toen wij voor het eerst dit plan beproefden, gebeurde het, dat, toen de week ten einde was, de huishoudkast geheel leeg was - want ieder berekende juist genoeg om er de week mee door te komen. Te bespeuren

[pagina 787]
[p. 787]

dat men aan het einde der week geheel zonder boter, eieren, suiker, en misschien meel zit, was niet aangenaam, en dus maakte ieder aan het einde der week een inventaris op van de overgebleven artikelen, en beloofde diegene, welke aan de beurt kwam, evenveel voorradig te laten of meer dan zij aantrof. Het was gewoonlijk meer, want ieder begon er haar trots in te stellen het een beetje zuiniger te doen dan haar voorganster het had gedaan. Wanneer dit soms lastig scheen te worden, nam ik de verantwoordelijkheid weer op mij of nam ook ‘de week’ op mijn beurt, of hielp ze met mijn ervaring.

Het is mijn wensch geweest de kinderen geen werk in huis te laten verrichten, dat hun als een last zou voorkomen, maar het als een interessante, aangename en heilzame ervaring te doen zijn. Ik heb opgemerkt, dat men in kinderen absoluut vertrouwen stellen en hun de geheele verantwoordelijkheid moet opdragen, wanneer zij er genoegen in zullen scheppen en om hen van elken stuiver nauwkeurig rekenschap te laten afleggen, is meer dan ik van mijzelf kan eischen. Eén les op zijn tijd is genoeg voor hen, en wanneer zij uitkomen met hun wekelijksche toelage, leert hun dat een massa.

Zij weten b.v. wat het kost om zeven personen te voeden, zooals wij gevoed worden. Wij rekenen dikwijls uit wat dit kost voor elke persoon elke week. Ik heb ze gegeven wat wij redelijkerwijze kunnen besteden voor onze voeding en zij weten hoe dit op de juiste manier aan te wenden. Zoo zei een van de meisjes onlangs: ‘Ik tracht nu eens te zien wat voor goed middagmaal ik kan klaarmaken, als ik zooveel boter als mogelijk is, uitspaar. Ik gebruikte vroeger veel meer; ik wist niet dat boter zooveel kostte.’ Op een andere keer berispte een der meisjes de andere, dat ze twee eieren in plaats van één gebruikte bij het klaarmaken van een schoteltje. Ze had een aanzienlijke hoeveelheid ei op het houten bord gelaten en ze vertelde haar hoe een ei kan aangevuld worden met een beetje melk. Deze kleine bezuinigingen, die zooveel beteekenen voor een spaarzame huisvrouw, leeren zij elkaar. Zij waardeeren ‘een vijftig-cents-per-hoofd-menu’ evenzeer als een guldens-menu. Het eene wil zeggen zeer weinig fruit, zeer zorgvuldig beramen van dingen als boter en eieren - eigenlijk een menu van louter noodzakelijkheden - terwijl het andere vrij veel luxe insluit.

Mijn meisjes zijn veel beter voorbereid om nu de huishouding te doen dan ik, toen ik een en twintig was, en huwde.

Bij onzen jongen was de verleiding om elken extra stuiver, dien hij kreeg, te besteden voor zoetigheden of prullen, zeer groot, doch hijzelf zag gelukkig, na eenig redeneeren, spoedig in dat het niet goed voor hem was, en ook, dat zijn geld was verdwenen. Nu geeft hij altijd zijn centen aan mij om ze te bewaren totdat hij ze weer noodig heeft. Deze extra-centen worden in een apart doosje gelegd.

Wij hebben bij tijden, wanneer we zonder dienstbode waren, de kinderen hetzelfde gegeven als haar loon was.

Hun vader geeft ze ook dikwijls iets voor het verrichten van extra-dingen voor hem, maar hij moet ze gewoonlijk overhalen dit geld aan te nemen.

Om de kinderen aan te moedigen hun spaarcenten te bewaren, begonnen wij met halve stuiver-spaarpotten, maar wij vonden ze niet afdoende, daar ze dikwijls geopend werden en het geld dan verloren was. Eens, toen ik van huis was, opende mijn oudste dochter haar spaarpot en gaf haar halve stuivers aan kinderen in de buurt. Toen begonnen wij ze voor hen te bewaren, ze in kleine boekjes voor hen crediteerende, en brachten zij ze naar de spaarbank zoodra er vijftig cent of een gulden bijeen was. Dit is volgehouden tot heden toe.

Toen de oudste tien jaar werd, namen wij dien dag als gelegenheid waar om haar het geld in eigen handen te geven, maar na de ervaring van een maand, kwam zij bij mij en zei: ‘Moeder, ik ben nog niet groot genoeg om mijn eigen geld te hebben.’ Het was die maand angstwekkend geslonken en ik legde haar uit dat om die reden oudere menschen hun geld in een bank brachten, omdat het voor de meesten te verleidelijk is geld te verkwisten dat zoo gemakkelijk te bereiken is.

Als de kinderen vijftien jaar oud zijn en kleedgeld hebben, voeren ze ook hun eigen persoonlijke boekhouding. Ik zorg er altijd voor al het geld dat hun gegeven wordt, op te schrijven en met de artikelen, die op mijn rekening in de winkels worden opgeschreven, op de hoogte gebracht te worden, om er verantwoordelijk voor te kunnen zijn. Hun boekjes laten ze mij dikwijls zien, maar ik heb dit niet als eisch gesteld, zoolang zij maar uitkomen met de maandelijksche toelage, of hun ‘aandeel’ zooals mijn man die ver-

[pagina 788]
[p. 788]

kiest te noemen. Hij beweert, dat, wanneer de kinderen en ik de lasten van de huishouding dragen, wij de belooning moeten deelen en dat, wanneer het natuurlijk en rechtvaardig voor ons is deze plichten samen te vervullen, het eveneens rechtvaardig en natuurlijk voor ons is het geld samen te deelen. De geest van coöperatie is onmogelijk zonder coöperatie van weerszijden.

Om het sparen verder aan te moedigen, verdubbelen wij al het geld dat zij in een bepaalden tijd besparen. Er zijn verscheidene jaren geweest dat wij al het geld verdubbelden dat voor Kerstmis gespaard was. Dit verdubbelings-systeem werd ingevoerd naar aanleiding van mijn zuster's proefneming met haar twee oudste jongens. De oudste had de gewoonte zijn spaarcenten voor allerlei dingen, hoofdzakelijk snoepgoed, te verkwisten, terwijl de jongste het zijne spaarde. Toen de tijd kwam voor het verdubbelen, had de oudste vier gulden en de jongste twintig gespaard. Toen de oudste zag dat, na de verdubbeling hij slechts acht gulden en zijn jongere broeder veertig gulden bezat, maakte dit zoo'n grooten indruk op hem dat hij de ‘zuinige’ werd en nu bijna te veel aan zijn geld hangt. Deze ervaring echter kwam misschien juist bijtijds om hem te behoeden een verkwister te worden.

Wij trachten er voor te zorgen dat onze kinderen noch te zuinig op de centen, noch te royaal op de dubbeltjes worden, want het eene is al even slecht als het andere.

Wij voelen dat voor het leeren van al de noodige lessen, het ook noodzakelijk is de kinderen geld te laten verdienen binnenof buitenshuis, maar onze kinderen, die meest meisjes zijn, hebben zeer weinig gelegenheid daarvoor gehad. Wanneer die zich echter voordeed, grepen zij die gretig en met lust aan. Bijvoorbeeld: een van hen paste op de kinderen van een kennis van mij, van half vier tot zes uur 's middags, en verdiende daarmee vijf gulden per week. Een andere verdiende een kleinigheid door het maken van jam, die ze aan kennissen met eenige winst verkocht; een derde door schrijf- of borduurwerk. Mijn meisjes waren blij dit te kunnen doen, maar er zijn genoeg, die om redenen van trots of van luiheid, zich verre boven dit soort van werk verheven achten.

Onze kinderen, vermoed ik, gaan met meer geld om dan vele menschen verstandig achten, maar zoolang ze het vertrouwen, dat wij in hen stellen, niet beschamen - en dit doen zij bijna niet - schijnt het mij de beste discipline, die wij hun met mogelijkheid kunnen geven, veel beter dan de discipline bij het inpompen van Latijn of Grieksch.

Het vereischt vertrouwen en geduld en zelfbeheersching van onze zijde ze zelfstandig te laten handelen en zoo nu en dan heb ik moeite me stil te houden, b.v. wanneer de oudste dochter zegt liever een fiets voor den zomer te willen huren dan een nieuwe japon aan te schaffen, omdat ze voelt dat ze het zonder de laatste kan stellen. Of wanneer ze mij toeschijnt overdreven royaal te zijn met lekkernijen op haar visites van vriendinnen, waarvoor ze haar jongere zusters ‘huurt’ om dingen voor haar te doen. Ik moet mij dan beheerschen en zeg tegen mijzelf: ‘Ze leert haar lessen!’

Ik geloof dat kinderen de ervaring van goed met het geld om te gaan evenzeer behoeven als hun schoolonderricht. Het bedrag, dat hun gegeven wordt, is van ondergeschikt belang, zoolang zij geregeld een bepaalde som krijgen, waarmee ze geheel vrij kunnen omgaan en waarvoor zij geheel verantwoordelijk zijn. Kinderen in wien men vertrouwen stelt, zullen hun best doen dit niet te beschamen.

Hen te leeren hòe te leven is zeker even gewenscht als hen te leeren lezen en schrijven.

Het is een waagstuk voor de ouders een kind een aanzienlijke som gelds toe te vertrouwen, maar ik geloof dat dit het is, wat wij moeten doen. We moeten kinderen nu hun lessen laten leeren, zoowel de les van het misbruik, als die van het goede gebruik van het geld, thans nu wij nog bij hen zijn om hen te helpen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken