Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 25 (1911-1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 25Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 25

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.49 MB)

Scans (106.25 MB)

ebook (8.47 MB)

XML (4.26 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 25

(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Hoofdartikel
Bijzaak of Hoofdzaak?

Wat wordt er de laatste jaren veel gesproken en geschreven over de Vrouw! VrouwenRECHTEN, - en Vrouwenplichten, - ze schijnen wel als twee vijanden tegenover elkaar te staan! Het wezen der vrouw, haar individualiteit, haar psychische geaardheid, alles wordt uitgerafeld en onder de microscoop gelegd, om te kunnen nagaan, of zij in alle opzichten de gelijke van den man blijkt te zijn, òf zijn mindere moet blijven, zooals in vroeger tijden met verpletterende zekerheid werd aangenomen, en als een onaantastbare waarheid werd beschouwd!

Het schijnt, of al die strijdvragen in den tegenwoordigen tijd echter eene hoofdeigenschap der vrouw op den achtergrond dringen: waar zooveel gesproken wordt over, en gevraagd naar haar aanleg voor studie, haar uithoudingsvermogen, haar zucht om als gelijke van den man zichzelf een weg door het leven te banen - wordt daardoor niet te weinig acht gegeven op haar hart? Ik bedoel niet dat orgaan in haar borstkas dat zoo- en zoo-veel regelmatige slagen per minuut moet volbrengen, en waarvan de stilstand óók beteekent een eeuwigdurende rust voor alle andere organen!

Doch ik bedoel het hart, zooals zich dat aan ons vertoont, bij nobele karakters, in zijn edelsten vorm! Niet alleen onder de

[pagina 834]
[p. 834]

hooggeplaatsten, van wie elke goede daad wordt rondgebazuind naar de vier windstreken, maar ook van haar, die leven in nederigheid; die, onopgemerkt door de massa, in eigen kleinen kring zegen en geluk verspreiden, en in menig kinderhart de grondslag leggen voor een zacht gemoed, dat later op zijn beurt weer werken kan, anderen ten zegen!

Hoeveel tranen zijn er gedroogd - hoeveel glimlachjes getooverd om droeve mondjes - hoeveel doffe oogen ontvonkt in blijden gloed - niet door vrouwen, (o, zoo knap en geleerd misschien!) die naar vergaderingen ijlen om te spreken en te betoogen, maar juist door diegenen, die in huis bleven, en in haar nabijheid zochten en vonden, wat haar hart en hand zocht en vond, om te doen! -

Zeker, het is gelukkig, dat er vrouwen zijn, die tijd, lust en geld bezitten om nuttige instellingen te dienen, en, zoo zij de gave van het woord bezitten, in breeden kring ook anderen opwekken om evenzeer haar persoon en geld ten dienste te stellen voor het maatschappelijk leven! Daardoor worden reddingshuizen gesticht en in stand gehouden, vacantiekolonies doen hun weldadigen invloed gelden; en menig vrouw en kind, anders verloren gegaan in zonde of armoe, ziet zich de reddende hand toegestoken.

Doch de warmte, de uitstraling van teederheid en ontferming kan toch slechts van de persoonlijkheid zelf uitgaan, die, met een glimlach op de lippen de armen ter verwelkoming uitgestrekt houdt. En niet zegt, met koelen blik: Wij doen voor U, wat wij kunnen, wij geven onzen arbeid, onze financiëele krachten, verg nu niet méér van ons! Verwacht daarbij geen hartelijk, liefdevol tegemoetkomen erbij! -

En dan - de Moeders!

Onderschatten velen van haar haar invloed niet? Komen zij er niet lichter dan vroeger toe te zeggen: mijn meisjes en jongens behoeven niet meer aan den leiband te loopen, zij moeten zelf maar zien en ondervinden wat het leven brengt, hoe eerder ze op eigen beenen staan, hoe beter! Zijn de kinderen nog klein, dan gaat alles volgens regel: hen in slaap zingen, hun handje vasthouden totdat de sluimering zacht hen beroert, hen sprookjes vertellen, - fi donc, hoe onverstandig! Neen, dan weten zij, moderne vrouwen, het beter! Zóó laat krijgt het zijn voedsel - zóó vaak wordt het opgenomen - op dàt uur moet het gaan slapen. Wij gaan systematisch te werk, en wijken er niet van af, tenzij door ziekte gedwongen!

Misschien hebben zij gelijk: volgens hun verstand! Maar och, welke moeder, die even door het gordijn gluurt en haar kind dan ziet liggen met stralende oogjes, de armpjes uitstrekkend en kraaiend zich omhoog trachtend te werken naar moeders armen - welke moeder zal dan haar hart niet eens even den voorrang geven boven de nuchtere, droge rede, en haar kind opnemen, en drukken aan haar warme, trouwe borst, waar het zich zoo heerlijk, zoo veilig gevoelt!

Welke moeder zou zich op zoo'n oogenblik af kunnen wenden van het wiegje, en zeggen, met een blik op de klok: ik moet nog een half uur wachten: dan is het de tijd voor baby, om opgenomen te worden! - -

En dan gaan de jaren voorbij: het mondje, dat zoo lief de eerste woorden stamelde, heeft nu geen moeite meer met klanken of lettergrepen; de voetjes, die eerst zoo onzeker en aarzelend hun onbeholpen pasjes probeeren, stappen nu reeds, in stevige laarzen, rond. De school heeft haar deuren reeds wijd opengezet, om hen te ontvangen, en wijsheid te brengen in die jonge hersenen.

Dán zullen er moeders zijn, die met weemoed haar kind afstaan, en vreezen, dat het, door al die nieuwe indrukken, vervreemden zal van haar invloed thuis. - Maar ook zullen er zijn, die met een zucht van verlichting denken: mijn taak wordt mij lichter gemaakt: nu krijg ik eens wat meer rust, en tijd tot ontspanning! -

Maar thans moet zij, de moeder, juist dubbel oplettend zijn: zij moet over haar kind waken, en zorg voor hem dragen. Ook als het niet bij haar is; zij moet zijn gedachten, zijn gevoelens blijven beheerschen, zij moet hem dubbele geestkracht medegeven voor de uren, dat haar oog hem niet zien kan, en: wie weet! Welke schadelijke en verderfelijke invloeden zijn jonge ziel kunnen beroeren! Gelukkig het kind, dat geleerd heeft, met alles bij Moeder te kunnen komen, dat haar vrijuit zijn kleine overtredingen en ernstigere misslagen durft berichten! Dat wéét, hoe zij steeds tijd voor hem heeft, en klaar staat om te helpen, waar zijn krachten te kort dreigen te schieten, en op te beuren, waar hij struikelde - en soms viel!

Een kleine gebeurtenis komt mij in de gedachte!

[pagina 835]
[p. 835]

Het was in een gezin van vijf kinderen; de oudste, een flinke knaap van acht jaar, het jongste, pas geboren, terwijl de Vader reeds voor goed was heengegaan!

De moeder was ziek, héél ziek! Een droeve, dreigende schaduw - nog onzichtbaar voor de kinderoogen - hing reeds boven het huis!

De jongen hield er duiven op na, en op zekeren morgen trad hij zacht de ziekekamer binnen. ‘Ma, het voer voor de duiven is op: mag ik zelf even nieuw halen?’ - Met een dubbeltje in de hand ging hij heen, om zaad: een grooten zak vol voor negen centen! - Toen kwam hij langs een kleinen winkel, waar allerlei lekkernijen uitgestald lagen, ook van die heerlijke, groote zuurballen: hij had er zoo'n vreeselijke trek in! De overgebleven cent brandde hem in de vingers! Hij liep voorbij - keerde nog eens terug. - ‘Ik wil het niet doen,’ zei hij tot zich zelf, doch het was telkens, of hij met onweerstaanbare kracht naar den winkel getrokken werd. Tenslotte bezweek hij voor de verleiding.

Thuisgekomen zeide hij met afgewend gelaat: ‘het zaad was een cent opgeslagen!

In den loop van den dag verergerde de toestand der zieke zoodanig, dat de dokter het noodig oordeelde, de kinderen uit huis te verwijderen. Ze gingen naar familie in de stad, en 's avonds kwamen ze nog even binnen, om goedendag te zeggen.

Onbewust van den leugen van haar altijd zoo eerlijken jongen, legde de Moeder haar uitgeteerde hand op zijn hoofd: ‘Bedenk, vent, dat je bij alles, wat je doet, steeds wáár moet zijn, en bij elke daad, aan Moeder moet denken! Die enkele woorden ontwapenden hem geheel en snikkend verborg hij het hoofd in de dekens, en bekende zijn misdrijf.

Den volgenden dag waren de kinderen weezen.

Doch die woorden, haar liefdevol denken aan hem, zelfs in de ure van haar naderend sterven, zijn hem eeuwig bijgebleven, en waren hem, als man, een wapenschild tegen leugen en veinzerij!

Een der kleintjes was dol op dadels: toen zij ze weer eens kreeg, bewaarde zij een pit, en plantte die in haar tuintje.

‘Mama’, vroeg ze met blijde hoop, ‘ik heb een pit geplant: zou er nu morgen al een boompje van gegroeid zijn?’

‘Misschien wel,’ glimlachte Moeder.

Vol verwachting legde de kleine zich ter ruste.

's Morgens, heel vroeg, stond Moeder op, nam een stok, en wond hier met garen, dadels omheen: toen plantte ze hem in den grond.

- Juichend kwam de kleine meid later binnen ‘hij is al uitgekomen, Maatje, een heele boom vol! komt U eens gauw mee kijken!’

Zou deze moeder, jong gestorven, doch die in de harten harer kinderen als eene heilige herdacht wordt, evenzoo voor de haren geweest kunnen zijn, steeds vol aandacht voor hun kleine verlangens en verdrietelijkheden - wanneer zij haar levensdoel buitenshuis had gezocht, en gehuurde hulp voor de opvoeding harer kleinen voldoende had geacht? Ik betwijfel het! -

Ja, maar hoe moeten wij, ongehuwden, dan doen! zal misschien uitgeroepen worden. Wij hebben geen gezin, dat ons noodig heeft, geen echtgenoot, die vermoeid van bureau of arbeid thuiskomt, en voor wien wij het tehuis in een veilige, lichtende haven kunnen herscheppen! Moeten wij dan de handen in den schoot laten rusten en zeggen: wij zijn tot niets nut, men heeft ons niet noodig?

Zij weten wel beter!

Voor haar, die krachtig genoeg zijn, staat de maatschappij open; de maatschappij, met al haar instellingen en haar groote, dringende vraag naar arbeidskrachten, vrouwen zoowel als mannen, op allerlei gebied! Maar hierin wordt juist maar al te vaak overdreven! Dochters, die thuis moeilijk gemist konden worden, werpen zich in den maalstroom van vergaderingen, vrouwenkiesrecht, enz. en denken haar persoontje daarin onmisbaar, terwijl zij feitelijk voor de groote, algeheele gemeenschap niet meer beteekenen dan een droppel in den oceaan.

En thuis, zitten dan soms een paar bejaarde ouders, en staren naar een plaats aan tafel, die onbezet blijft; naar een stoel, die, terwijl hun kind gezond is en flink, en hen even dierbaar als immer, toch een ledige stoel voor hen is!

En anderen, die in zich de lust, (wat zij ten onrechte vaak voor roeping aanzien), gevoelen, ontvlieden een veilig tehuis, om zich in het volle leven te storten! Dikwijls zien zij zich dan teleurgesteld, omdat zij in zich de kracht misten, het hoofd te bieden aan de teleurstellingen, die zich op haar pad voordeden, of omdat zij den moed en de kracht misten, om vol te houden, waar eigenbelang en egoïsme haar tegenwerkten, en honend

[pagina 836]
[p. 836]

in het aangezicht zagen! - Met gezengde vleugels keeren zij weer terug tot haar vroegeren kring, en zien dan met smart terug op de mooie levensjaren, die zij voor een hersenschim opgeofferd hebben, terwijl zij de plichten, die binnen haar bereik lagen, en waarin zij toch evengoed voldoening hadden kunnen vinden, achteloos zijn voorbijgegaan!

Het is niet het arbeid zoeken der vrouw buitenshuis, dat te veroordeelen valt, doch de overdrijving, die er zoo dikwijls bij ontstaat.

Het eerste, wat bakvischjes, die haar schooltijd zien eindigen, elkaar vragen is meestal: ‘Waarvoor ga jij verder studeeren?’ En het meisje, dat in de huishouding, bij Moeder, haar eerstvolgende jaren zal slijten, durft dit bijna niet bekennen tegen de met allerlei hooge en geleerde aspiraties bezielde vriendinnen. En het dikwerf schampere lachje dat haar bekentenis beantwoordt, doet haar blos nóg hooger stijgen! Een blos, reeds tevoren ontstaan door het besef, hoe er met zekere minachting op haar besluit zal worden nedergezien.

En toch zoo geheel onverdiend!

Want, moge de ontwikkeling van haar geest thans niet met reuzenschreden vooruit kunnen gaan, de ontwikkeling van haar hart, van haar karakter, zal ruimschoots gelegenheid vinden zich te ontplooien, en te volmaken! Is het gezin groot, dan zal de omgang met broertjes of zusjes, die haar van lieverlede als een soort compagnon van moeder gaan beschouwen, een groote mate van tact vereischen, vooral wanneer zij met hun kleine belangen bij háár om raad of voorlichting zullen komen! En bestaat de huiselijke kring slechts uit enkele personen, dan kan de dochter langzamerhand de vriendin der moeder worden, en een zonnestraal wezen voor geheel haar kleine, intieme omgeving!

Alkmaar.

MARTINIA.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken