Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 26 (1912-1913)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 26Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 26

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.82 MB)

Scans (97.14 MB)

ebook (7.93 MB)

XML (4.05 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 26

(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Schaduw.

Zij komen, zij komen! Eindelijk!

Zoo juichte en jubelde het in den huize Wijkers. De gezichten van moeder en kinderen straalden. Na jaren en maanden waren de weken geteld, toen de dagen en nu bleven nog slechts uren over.

't Was zoo hard geweest dat afstaan der oudste dochter aan den man harer keuze, die haar mee voerde naar het verre Indië - neen! dat was nog zoo'n ouderwetsch gezegde - Indië is niet ver meer tegenwoordig, en dan voor zoo'n korten tijd - zes jaar op zijn langst.

Het werden er tien en toch - toch nu het wederzien naderde, begreep men niet waar de tijd gebleven was, 't leek nauwelijks een maand toen in dien grauwen November zoo'n echte afscheidsavond vol tranen en zuchten - dan buiten van wind en regen - O, men kon er nu veilig aan denken de gloed der nabije vreugd deed zelfs het zwart van dien dag van ellende licht en rozig schijnen.

Toen had men telkens zich getroost:

- Goddank! dat Vader het niet beleeft.

Nu omwolkten zich even de blije oogen.

- Wat zou Vader gelukkig zijn geweest!

En voor 't eerst wellicht, durfde men dat wreede, laatste afscheidsmaal herdenken, voor dat Lida en Adriaan met den nachttrein zouden vertrekken naar Genua, toen ieder zoo gaarne vroolijk en gewoon deed en niemand iets door kon slikken van het goede eten, toen de stémmen zoo vreemd en ver klonken met zulke wonderlijke trillingen en verraderlijke kikken - toen moederlief telkens opstond - even om te zien hoe 't in de keuken toeging en dan terugkwam met nog rooder oogen en bleeker wangen en heescher stem. Frans, de oudste broer had het druk met Adriaan over reisbilletten en bagage en restauratiewagens en de schoonheden van Genua en de vuilheid van Italië - zij lachten soms druk en schel, maar zwegen dadelijk, voelend hoe valsch die vroolijkheid door het sombere der kamer sneed en hoe zij de wonde zielen der anderen schrijnde.

[pagina 123]
[p. 123]

Zacht drukte Adriaan dan de hand van zijn vrouwtje, die zoo moedig leed ter liefde van hem - en zij plette het zakdoekje nog vaster tegen de ontstoken oogen.

Hij deed zijn best in den toon te blijven maar inwendig wel verzuchtte hij:

‘Waren wij maar uren ver weg. Al dat grienen en drensen helpt toch niet. Zij is van mij nu, niet meer van hen.’

Genadig wilde hij haar nu laten aan hun liefde en hun verdriet. Straks zou hij haar alles doen vergeten, als zij maar samen waren, alléén als 't ware op Gods groote aarde. Een oogenblik dacht hij er aan een woordje te zeggen. Moeder te danken voor den schat, dien zij hem toevertrouwde, mooie beloften af te leggen, hoop te doen gloren van blij wederzien in niet te ver verschiet - maar het was beter zwijgen - de harten waren tot barstens vol - een woord zou alle leed doen ontsnappen - hen weerloos maken tegen hun smart.

‘Kom Liefje! drink eens wat, een drupje.’

Ongeduldig schudde zij het hoofdje en toen luid snikkend viel het tegen moeders schouder. De lieve vrouw deed bovenmenschelijke pogingen om sterk te blijven, de trillende lippen weigerden elk woord, zij sloeg den arm om haar dochter, drukte haar tegen zich aan met teere gebaren, eindelijk haast onhoorbaar fluisterend:

‘Houd je flink, kind! 't Is voor ons àl zoo zwaar!’

‘Julllie bent boffers!’ plaagde Piet, ‘hier zoo'n hondenweer en daar ginds mooie zon, warmte. Juist het seizoen voor de Roode Zee!’

‘Jongen, houd je stil! Niemand luistert naar je wijsheid,’ bitste kleine Jeanne, die ook al rood zag.

En intusschen gleden de oogen van ieder tersluiks naar de pendule, de wijzer kende geen rust, hij schoof maar te snel voort, onverbiddelijk, onherroepelijk...

‘Kinderen!’ sprak moeder met hortende stem, toen het schijnmaal was afgeloopen, ‘laat ons bidden, voor Vader's zielerust, drie Wees gegroeten, dan een Onze Vader, opdat wij elkander mogen terugzien zooals wij thans zijn, één in Liefde en... één in Geloof!’

Zij bogen de hoofden - Dora, die op Lida volgde, bad voor, haar stem dik van tranen, nu en dan afgebroken door gesnik, de anderen min of meer hoorbaar antwoordend.

En nu was het een stil wachten op het rijtuig, Adriaan moest in den gang nazien of de valiezen wel goed waren gesloten, hij vroeg gom voor de adressen, die iets waren losgegaan. Frans en Piet bleven bij hem staan, hielpen een handje, die vrouwen waren zoo sentimenteel - deden niets dan huilen. Lida lag in Moeders armen, Betsie snikte in een hoek der kamer, Dora ruimde werktuigelijk de tafel op - plots voelde moeder de tengere gestalte in haar armen schokken, daar buiten rolden wielen - Tijd!

En toen kwam Adriaan aan de deur.

‘Vrouwtje!’

Bescheiden was die roep, als vergeving vragend:

En toen eerst barstte de met zooveel moeite ingehouden smart geheel en al los, alle beperking verbrekend, spottend met alle beheersching en wat nu volgde aan hartverscheurend snikken en jammeren aan eindelooze omhelzingen en lange kussen, alles verdween in een nevel van tranen.

‘God zegen je!’ was het laatste wat Lida van haar moeder hoorde, ‘vergeet ons niet en vooral niet Onzen Lieven Heer. Denk aan je belofte! alle dagen! Tot weerziens!’

Adriaan droeg zijn vrouw als het ware in de vigelante, hij stapte na haar in, links, rechts handen drukkend, haastig er mee gedaan makend, hij zelf had zoo goed als geen familie, begreep maar half die onstuimige emotie. Frans en Piet stegen na hem in - het laatste zagen zij in den hel verlichten gang de meiden hard huilend, de boezelaars tegen de oogen.

 

En nu kon men blijde zijn, tien jaar en geen noemenswaardige verandering in den familiekring. Betsie religieuse geworden, Frans getrouwd, wonend in Rotterdam. Dora en Jeanne nog thuis, moeder een beetje grijzer, maar nog flink en ree. Ja, er was alle reden tot dankbaarheid!

Waarom dofte soms een schaduw over moeder's oogen, waarom als zij met de meisjes druk sprak over het komendegeluk, zweeg zij even en scheen verstrooid? Dora, merkte zij het en gleed zij er over heen door een vluchtig grapje of een haastige vraag? Beiden zeiden het niet in woorden en toch soms ontmoetten elkander hun blikken en als in plotseling begrijpen wendden zij ze snel af.

De vraag zwevend op hun lippen werd nooit gehoord.

‘Zijn zij dezelfden nog, zijn wij niet vervreemd?’

O, neen! zij waren niet veranderd het

[pagina 124]
[p. 124]

kon niet zijn. Moeder had er zoo vurig om gebeden - de lange brieven van den eersten tijd waren korter geworden, en schaarscher, maar de band was toch altijd blijven bestaan. Lida had het zoo druk, het vreemde van een Indisch huishouden en drie kinderen - ô die kleinkinderen. Grootmoeder werd er stil van als zij aan hen dacht, kinderen van haar dochter - Frans had ook aardige, lieve jongentjes, maar de twee meisjes en hetzoontje van Lida dat was nog heel iets anders. De kinderen van je dochter schijnen Grootmoeder veel nader - 't is dwaas, maar wat kan je er aan doen - zij hadden zoovele kiekjes van hen in allerlei houding, allerlei kleeding - 't waren snoesjes, dotjes. Dora was er reeds dol op, Jeanne, die een lastig humeur had, omdat zij ziekelijk was of omgekeerd, vond ze wat raar uitzien, zij zouden zoo'n bekijk hebben en als er een baboe meekwam, had je de kleinsteedsche jongens niet van de ramen.

‘Och! 't Geeft toch teleurstelling en die herrie in huis brengt Ma's zenuwen heel van streek, van mijzelf praat ik maar niet. Dat komt er minder op aan. Ik ga maar wat meer achteruit nu er zoovele vóórkomen.’

Zij ergerde zich een beetje aan alle overleggingen en beraadslagingen en schikkingen reeds maanden te voren én toch werd zij zóò gespaard, zij mocht haar kamertje houden, blijde had Dora het hare opgeofferd, ging vroolijk naar zolder, moeder zelfs stond haar mooie, groote kamer af, die werd het huisvertrek van de jongelui.

‘Kunnen zij dan niet beneden bij ons zitten?’ vroeg Jeanne, vinnig.

De groote logeerkamer kregen zij immers er bij om te slapen, ja het zou er gezellig zijn, zij moeten zich thuis voelen, geen lust krijgen zich ergens anders te vestigen.

‘Indische lui willen profiteeren van groote stadspretten, zij zullen zich doodkniesen in dit nest.’

‘Ja, maar Lida had hier nog zoovele kennissen, die zich verheugden op haar terugkomst. Zij was de ster geweest der zangvereeniging, prefect van de Congregatie, secretaresse van den monstrans.’

‘De Oostersche zon heeft al die liefdadigheidsbloemen reeds lang doodgebrand’, snipte Jeanne hoogwijs.

Noch moeder, noch zuster luisterden naar haar, zij gingen voort de kamer te versieren en te verfraaien, nieuwe meubels vervingen de oude, het gordijnen-systeem werd gemoderniseerd; de mooie spreien, waaraan moeder jaren werkte, lagen op de hagelwitte bedden - het groote beeld van O.L. Vrouw van Lourdes prijkte op den schoorsteen, de groote rozenkrans, dien Dora, toen zij als infumière de processie naar het Genadeoord had vergezeld, voor moeder medebracht, lijstte het kruisbeeld aan den muur, de wijwaterbakjes vulde Dora voorzichtig, boven de bedjes der kinderen.

‘Je zult zien hoe spoedig ze leeg zijn,’ spotte Jeanne, ‘in Indië zijn ze dat gewoon.’

En vader's portret hing zoo beschermd, zoo vertrouwelijk, zoo vriendelijk boven het cylinderbureau; voor alles was gezorgd: papier, pennen, lak, cachet voor Adriaan, mooi gereedschap, eau de cologne voor de vrouw...

Wat volgde ze de scheepsberichten. Dora ging die dagen, vóór den bepaalden dag van aankomst naar Rotterdam, je kunt nooit weten - 't schip kon eer binnenkomen, dat was wel meer gebeurd.

Heel verstandig van de jongelui door te stoomen, niet in Genua of Marseille aan wal te stappen, zoo'n lastige reis en dan met kinderen en baboe en bagage.

Gemakkelijk ook dat Frans ze dadelijk kon halen en het lieve gezicht van Dora, was 't eerst wat Lida aan huis herinnerde en verwelkomde - 't was wel pijnlijk wachten hier als je wist dat zij al in Holland waren, de laatste loodjes wegen het zwaarst - maar toch het was beter en prettiger thuis komen voor hen, als moeder ze hier begroette - maar hen dadelijk hier brengen hoor! Geen nacht overblijven. Wij wachten met het diner, dat kan best, de trein van 5.40, dan eten wij om half zeven.

Toen op dien afscheidsdag had men het etensuur moeten vervroegen voor den trein!

't Zag er zoo gezellig uit in de huiskamer, de deuren wijd open op den groenen tuin, blij van kleurige bloemen, rood doorglansd van de middagzon - wat was die wijzer nu traag, hij wist van geen vooruitgaan - de bel.. o, zeker de pasteitjes of croquetjes, daar hield Lida zoo van... neen, een telegram... wat zou het zijn, gelukwensch - welkomstgroet van goeie vrienden?

Gauw het reçu geteekend, de enveloppe opengescheurd.

- Zij komen niet - Lida overmoe - morgen zelfden tijd - zij staarden elkaar aan in niet-begrijpen. Morgen - nog 24, neen 26 uur.

‘Ook lief, om te laten zitten - juist

[pagina 125]
[p. 125]

iets van Ans, (de schoondochter) altijd moe zij het eerste snufje hebben,’ pruttelde Jeanne.

‘Kom, kom’, lacht Piet, ‘je kunt ze lang genoeg hebben, als Lida moe is kon zij niet beter doen. Had mij maar laten gaan, ik had ze hier wel gebracht - regelrecht van de boot, maar nu krijgen wij een door de rust opgeknapte familie - dat is ook wat waard.’

‘'t Ergste is het eten - daar denken zij niet aan,’ bitste Jeanne.

‘Gelukkig is de mayonnaise nog niet gemaakt en het vleesch - ja - dat moet maar in den ijskelder.’

‘Zij had toch niet gegeten, als zij moe was,’ snikte moeder, ‘'t is misschien beter zoo, maar 't is nog lang - als ik 20 jaar jonger was, ging ik van avond nog naar Rotterdam. Hoe komen wij dien dag en nacht door?’

‘Wij zijn die tien jaar wel doorgekomen!’

't Eten gaf niets, de serredeuren werden toegemaakt, de mooie avond buitengesloten. - Indische menschen houden van frissche lucht, maar moeder was bang voor rheumatiek en Jeanne voor haar maag. 't Eten ging triestig voorbij. Zoo heel anders dan men zich had voorgesteld.

Moeder vroeg naar boven, hoe eerder zij sliep, hoe gauwer het morgen werd, meende zij. Jeanne deed de bloemen uit de vazen in het water, dan konden zij morgen nog dienen - zij vond die drukte niets prettig, zij voelde niet zoo veel voor de oudere Lida als moeder en Dora, buitendien was zij wat afgunstig van aard - voor mij zouden zij zoo'n bereddering niet maken, mompelde zij - al kwam ik ook van de Noordpool terug - en zij haatte elke inbreuk op de dagelijksche orde in huis en aan kinderen had zij een hekel. Die zaten overal aan met hun vingers, zij kenden het geheim ouderen altijd in den weg te staan - zij wist dat zij hoogst waarschijnlijk nooit zou trouwen en gaf dus bij voorbaat altijd af tegen alle ongemakken en lasten van den huwelijksstaat - vervelend dat moeder zich zoo druk maakte en er nu slecht van uitzag en teleurgesteld, verdrietig naar bed ging, dat gaf weer een slechte nacht - zij zelf sliep toch nooit goed, slecht of in het geheel niet - en honger of trek had zij evenmin - zij was een echt sukkeltje en anderen soms, maar zichzelf altijd, tot last.

Intusschen sloop moeder nog eens door de kamers voor de gasten bestemd - och! die bedjes van de kinderen, wat stonden zij daar vredig blank en rein. Ze streelde ze met langen, liefdevollen blik. Wat had zij gehoopt, de lieve blonde of bruine kopjes in de met kant omzette kussens te zien duiken, Oma, Oma roepend en dan zou zij zich over hen buigen ze lekker er onder stoppen. - Indische kindertjes krijgen het zoo licht koud en dan een kusje op de bolle wangen en op 't voorhoofd een kruisje, zooals zij met haar eigen kinderen steeds deed, toen zij nog jonge moeder was en gelukkige vrouw.

Tranen glipten haar uit de oogen, was het alleen uit herinnering aan vroeger, aan den jong gestorven man, aan dood geluk en bange zorgen, alleen gedragen of uit spijt dat de bedjes leeg waren of was het er weer die vage angst, die onbestemde vrees, waarover zij met niemand sprak, zelfs niet met de kinderen - iets dat al het geluk zou verduisteren van den komenden dag, dat haar zelfs verlichting gaf bij de gedachte, hoe het nog niet komen kon, vandaag, dat haar misschien dankbaar stemde voor elk uitstel, want o, als het er zou zijn dan ware het wellicht beter ze niet terug te zien, dan gaf hun bijzijn slechts schrijnend leed, dan zou de groote vreugde niets brengen dan teleurstelling, disharmonie, vervreemding telkens en telkens weer stooten met uitspreken, wat men denkt, denken en voelen wat men niet uitzegt....

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken