Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 26 (1912-1913)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 26Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 26

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.82 MB)

Scans (97.14 MB)

ebook (7.93 MB)

XML (4.05 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 26

(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Schaduw.
(Vervolg en slot van No. 8.)

Zij zuchtte op, wreef zich met de hand over het voorhoofd als om die gedachten, gonzend als lastige insekten, te verdrijven, neen, geen zorg voor den tijd, wat deed haar vreezen - kleinigheden, uitdrukkingen in de brieven, alleen de fijne voelhorens van haar ziel konden die tasten - zij was overdreven, zij wilde verstandig zijn. Al waren zij ook veranderd door het vreemde land, de eigenaardige omgeving, geheel vervreemd konden zij niet zijn - zij hadden toch geen andere zielen gekregen - 't diepste van hun wezen was hetzelfde gebleven - en toen vouwde zij de handen en bij de leege bedjes bad zij om kalmte en om wijsheid, om geduld en tact.

 

Morgen kwam vol zon en licht - weer een telegram maar nu van blijde verrassing - zij kwamen reeds om 3.10, nog een paar uren te doorworstelen en dan - dan....

‘Die Flagge der Liebe mag wehen’ zong Piet met zijn valsche stem uit de Freischutz, wat hem op een berisping te staan kwam van de krimpvisch - zoo noemde hij tamelijk onbarmhartig zijn zuster Jeanne, die vandaag haar slechten dag had en telkens kromp van de pijn. Dan was zij lastiger en humeuriger dan anders, niemand kon iets goed doen, zelfs moeder durfde niets zeggen - bij elke opmerking, hoe bescheiden ook, bood zij aan alles maar neer te gooien, de anderen konden het immers veel beter.

De meid griende in de keuken en moeder keek berustend. - 't Is waarlijk of het prinsen en prinsessen zijn - bromde zij en u zal zien hoe weinig zij het waardeeren. Die lui zijn, 't heel anders gewoon, wij kunnen het hun nooit naar den zin maken, de Majesteiten - aï, aï.

Moeder raadde haar aan wat te gaan rusten.

‘Daar heb ik nogal tijd voor.’

‘Ik zal het wel doen.’

‘En u afbeulen, als u ziek wordt heb ik dubbel werk, aï, aï - o, dat zwarte mensch, ik griezel als ik er aan denk, - wat dat geven moet - die over huis.’

‘Och Jeantje’, zuchtte moeder, ‘wees zoo knorrig niet, je bederft al ons plezier.’

‘U moest eens voelen, wat ik voel, aï, aï! Heeft Sientje gezorgd voor de badkamer - dat is bij hen no 1, als ik niet om alles denk, aï, aï!’

- Geduld! dacht mevrouw Wijkers, geduld! Die arme Jeanne kan het niet helpen, zij heeft zooveel goeds, een parel van een huishoudstertje - flink, reê - als zij gezond was zou zij heel anders zijn.

Ging de wijzer dan niet vooruit? Stond de klok stil, tien minuten pas sinds daar straks, dat was toch onmogelijk, er zit lood in - eindelijk half vier wandelde Piet naar het station - er kwam weer een telegram - nieuwe schrik: Neen, het was een welkomstgroet van Bets, het nonnetje.

Zij bleven turen in de spionnetjes, Jeanne altijd bleeker en pijnlijker krimpend - moeder bad stil den rozenkrans - daar rolde een rijtuig.

‘Wel neen! daar is geen impériale op,’ verzekerde Jeanne, het reed dan ook voorbij

- Nu was het hoog tijd, de minuten vlogen nu, ja. Zij hadden al hier kunnen zijn, waar bleven ze toch? Vertraging, ongeluk?

- Daar, daar!

- Werkelijk, daar kwamen zij.

‘Wat 'n koffers,’ hoorde moeder Jeanne nog zeggen, toen niets meer, ô, dat hart, wat

[pagina 144]
[p. 144]

klopte en joeg het, zij kon geen stap meer doen, nu begreep zij ineens, hoe je van blijdschap kunt sterven, 't waasde haar voor de oogen, zij voelde omhelzen, kussen, sprakeloos gaf zij ze terug - in de verte kinderstemmen.

Eindelijk liet Lida haar los.

‘Non, daar is Grootma, waarom huilt Sinjo toch? en Baboe, breng zus hier.’

De kinderen werden haar in de armen gelegd en toen begonnen de verdoofde oogen pas te zien. Ja, dat was haar dochter, vroeger zoo slank en fijn, nu zwaar, bijna log geworden en Adriaan, die haar nu ook kwam groeten - wat zag hij geel, ongezond, broodmager, hij had ook verlof wegens leverziekte.

Twee kinderen hingen aan moeders rokken, Baboe droeg de jongste, Cieltje of Non keek neuswijs rond, Njo drensde, wilde niets weten van zoenen of handjes geven, de kleinste sliep.

't Was een drukte en verwarring, onbeschrijflijk, vóór men zich wat had geïnstalleerd en opgefrischt.

Een half uur later zou men aan tafel gaan. Dora scheen te willen toonen, dat zij reeds heel op haar gemak was met de nieuwelingen, of zij al vriendschap had gesloten met de kinderen, die eigenlijk niets van haar wilden weten. Jeanne vergat haar pijn om zoo lief mogelijk te doen.

‘Vindt U mij niet veranderd?’ vroeg Lida.

‘Nou òf,’ antwoordde Piet vol overtuiging.

‘Je ziet er gezond en flink uit,’ ontweek Moeder.

‘U en en Dora zijt zoowat dezelfde gebleven, iets grijzer en magerder en Jeantje...’

Zij zocht een geschikt woord.

‘Is mooier geworden,’ vulde Jeanne gewild grappig aan.

‘Heb je ook last van de lever,’ vroeg Adriaan.

‘Neen, galsteen.’

Zij spraken druk over hun kwalen en Piet vroeg aan Lida:

‘Jij bent toch zeker heel gezond, want je ziet er kapitaal uit.’

Zij haalde de schouders op.

‘Je hadt mij vóór een jaar moeten zien, na mijn laatste bevalling, toen leek ik wel een geest, maar Dokter zei dan ook, nu moet het uit zijn - je gaat er door ten onder.’

- Adriaan mengde zich in het gesprek.

‘Mij dunkt het, wij hebben ons best genoeg gedaan. 't Zet je achteruit zoo'n brandal - (roover). Die kleine gladakker (boefje) heeft ons leelijk bedot - dat was een ongelukje, maar toen zeiden wij tegen mekaar - dat is eens en nooit meer.’

De verwelkte wangen van Moeder rooiden.

‘Laat ons aan tafel gaan,’ noodigde zij.

‘He,’ riep Cieltje uit, wijzend naar een kruisbeeld aan den muur, ‘wat hebben jullie hier toch rare dingen - zoo'n leelijke, naakte man aan een stuk hout, jasses! en daarboven op jou kamer Moeder, een juffrouw in een witte kabaja met een blauwe slendang om en rozen op haar sloffen - zoo gek vindt Non.’

‘Maar heb je dan nooit een kruis of een Mariabeeld gezien?’ vroeg Jeanne.

‘Kom, laat ons bidden’ en moeders stem trilde, o, die leegte plotseling in haar. Even stilte. Tusschen haar gesloten oogen, merkte moeder hoe Lida vluchtig, als ving zij een vlieg, een kruis maakte, hoe Adriaan het te druk scheen te hebben met zijn Vichy-poeders om mee te doen, terwijl ineens het schille stemmetje van Jo de stilte brak.

‘Moeder, - waarom die menschen allemaal doen dicht de mattà (oogen). Gaan zij slaapjes doen?’

Lida kleurde.

‘Och! U moet er U maar niet aan storen. Je krijgt in Indië zoo 'n heel anderen kijk op zulke dingen en je vindt het niet noodig aan jonge kinderen allerlei te leeren, waarvan zij toch geen begrip hebben.

Godsdienst bestaat niet in uiterlijkheden,’ kwam Adriaan hoogwijs, ‘dus moet U er je niet aan ergeren, dat wij niet vroom zijn. U heeft uw kinderen op uw manier opgevoed en wij doen het op de onze, hoe meer men elkander principes eerbiedigt, hoe beter. Indië is het land van de breede, ruime opvattingen, van de verdraagzaamheid....’

‘Of van de onverschilligheid,’ duidde Piet aan -.

Niemand scheen het te hooren.

Moeder sprak geen woord - de kinderen zagen alleen haar magere handen trillen - zij was nog iets bleeker geworden.

Over haar groote blijdschap was schaduw gevallen - haar zoetste droom zag zij sterven. Zij had haar lievelingen terug - maar alleen hun lichamen - hun zielen waren verder van haar dan toen de wreede Oceaan hen scheidde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken