Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 26 (1912-1913)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 26Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 26

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.82 MB)

Scans (97.14 MB)

ebook (7.93 MB)

XML (4.05 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 26

(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Gedachtenwisselingen.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie).

I.
Zeer Geachte Redactrice,

Zoudt u de goedheid willen hebben onderstaand stukje in de Holl. Lelie te willen plaatsen?

Ik ben reeds zeer vele jaren abonnée, en lees met de grootste aandacht Uw blad, dat onder Uwe leiding zulk een geheel aparte richting inneemt. En nu is 't met zulk een diepe verontwaardiging dat ik 't stukje lees van de Gentsche afdeeling der Boy-Scouts van België aan de Ned. Padvindersvereenigingen. De reden dat ik daar eerst nu op terugkom is, dat ik tegenwoordig de Lelie in de Leesportefeuille lees, zoodat 't stukje, voorkomende in 't blad van 12 Maart j.l., mij eerst nu onder de oogen kwam.

Ik zelf heb een dochtertje dat padvindster is of liever ‘meisjesgezel’ zooals de goede naam luidt, en ik acht het mij tot een plicht, om alle ouders, die degelijke, lieve kinderen van hun meisjes willen maken, te raden kennis te maken met 't geen de vereeniging voor meisjesgezellen beoogt. In de eerste plaats zegt hun wet: dat op 't woord van een meisjesgezel moet kunnen worden vertrouwd. Zij zijn verplicht in- en buitenshuis te helpen waar zulks maar eenigszins mogelijk is. Hun wordt geleerd de dieren met liefde te behandelen en vooral thuis bij moeder de handen uit de mouwen te steken. Daartoe leeren ze reeds zeer vroeg alle huishoudelijke bezigheden, ook koken, verbandleer, enz. en dat is zoo heerlijk in een tijd, wáár door de heerschende dienstbodennood, 't o zoo noodig is, dat het aankomend geslacht zelf de handen uit de mouwen weet te steken, als 't noodig is. En nu zal men wellicht beweren, dat al die zaken ook thuis bij moeder kunnen worden geleerd, doch dan antwoord ik hierop, dat alleen menschen die geen kinderen hebben, en dus niets verstaan van de ontzettend moeielijke taak die hartjes te leiden en die hoofdjes zoo noodig te dwingen op den goeden weg, een dergelijke ‘wijsheid’ kunnen uitkramen. Iedere vrouw, of liever iedere moeder, is 't met me eens dat ‘vreemde oogen dwingen’. In verreweg de meeste gevallen krijgt een vreemde veel meer gedaan van de kinderen dan moeder, van een vreemde leeren ze vlugger, omdat ze 't er liever van aannemen. Dat is nu wel heel, heel treurig doch.... ‘es ist nun einmal so’. Een kinderhart is m.i. een groot raadsel. Het is als een opengeslagen boek, waarvan iedere bladzijde ons weer iets nieuws zegt, iets geheel onverwachts dikwijls.

En daarom is 't zoo heerlijk, dat er goede mannen en vrouwen zijn opgestaan, die de handen in elkaar sloegen door een bond op te richten voor meisjesgezellen en die ons moeders dus doende tegemoetkomen in onze vaak o zoo moeielijke taak. En het is zoo in-laf om zulke waarlijk hoogstaande menschen te hinderen door op een dergelijke wijze over hun goede bedoelingen te spreken en hun meisjesgezellen voor ‘malle wichten’ uit te maken, omdat zij de beleefdheid in trams en op alle openbare plaatsen tegenover hun ouderen of meerderen beter in acht nemen dan menig Haagsch Heertje, die 't in een volle tram niet noodig vindt zijn zitplaats aan een dame af te staan. U dankzeggend voor de verleende plaatsruimte,

hoogachtend,

Freule Uw Dw.

Mevrouw J. NOORDIJK,

25 v. Lennepweg, Den Haag.

Antwoord Redactrice.

Geachte Mevrouw.

Het komt mij voor, dat U, in Uw verontwaardiging, het bedoelde stukje van mijn hand niet zeer nauwkeurig hebt gelezen, want, in Uw hierboven afgedrukten aanval daarop, hebt U het geenszins over de ‘Padvinders’, maar alleen over de meisjesgezellen. Alles wat U meedeelt omtrent die vereeniging kan niemand meer toejuichen dan ik. Alleen, - en dat is het ook wat mij in het door U gewraakte stukje deed spreken van ‘malle wichten’ - kan ik niet inzien waartoe het noodig is, dat aan deze meisjes-gezellen geleerd wordt elkaar als militairen, met aanslaan, te groeten, evenmin als ik het nut van een soort uniform, dat haar wordt aangetrokken, kan toegeven. Integendeel, ik blijf beweren, dat dergelijke kinderachtige naäperijen van het militaire stelsel de kinderen waanwijs, zelf-overmoedig, reclame achtig, en oneenvoudig maken. Ook zie ik niet in, dat de burgerlijke beleefdheid van jongeren jegens ouderen, in trams, enz., (eene beleefdheid die ik zeer toejuich) ook maar iets te maken heeft met het voor elkaar aanslaan van 't eene kind voor het andere. M.i. bestaat de beleefdheid, door U, en ook door mij toegejuicht, daarin dat eene jongere dame of een jong meisje stééds een plaats inruimt, waar dit noodig is, voor eene oudere vrouw, - onverschillig van welken stand die is. - Zelve betracht ik dien stelregel steeds. - Wat de mannen betreft, persoonlijk ondervind ik, over het algemeen, dat zij nogal héél bereid zijn in deze dingen de beleefdheid volkomen in acht te nemen; echter,

[pagina 683]
[p. 683]

ik ben er menigmaal van getuige geweest, hoe eene aldus beleefd door hen behandelde dame het niet eenmaal de moeite waard achtte te danken. Dat dergelijke onbeschoftheid niet aanmoedigend op hen werkt is geen wonder. Om intusschen op de meisjes-gezellen-vereeniging terug te komen, van meer dan eene zijde is mij door anti-padvinders-menschen verklaard, dat de meisjes-gezellen-vereeniging van eene veel betere strekking is dan de padvindersbond. En ik erken mijnerzijds gaarne, dat het hierboven door U medegedeelde deze verklaringen volkomen bevestigt. Echter, ik herhaal, in het door U bedoelde stukje van mijn hand heb ik alleen de militaire gebruiken, die men de meisjes aanleert, gehekeld als zijnde m.i. even belachelijk en aanstellerig als absoluut-onnoodig om het beoogde doel te bevorderen van beleefdheid.

ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.

II.
‘Ego’Ga naar voetnoot1) redivivus.

Dat is voor mij eene heele verkwikking; de lamgeslagene keert weer tot het leven terug. Het is mij gegaan als op de kermis met den kop van Jut. Felle slagen zijn op hem neêrgekomen, en zijn hersenen waren verlamd. Maar, daar op eenmaal komt Mevrouw... (Lot) en de redactrice, zoowel door haar heerlijken roman: ‘Ik zeg de waarheid’ als door haar beide correspondenties (H.L. v. 16 April 1913) den armen zondaar te hulp, en durft hij het plat-gebeukte hoofd weêr opsteken. Tenslotte ziet hij zich in de toekomst geheel gerechtvaardigd, zij het ook dat dan zijn loopbaan voorgoed zal zijn afgesloten. Den schijn bewaren, dat is de leuze der conventie; de natuurleer verkrachten! Dat alles komt er niet op aan; alles gered, behalve de eer!

EGO.

III.
Met de boot terug naar Holland
door Henri Borel.

In de ‘Telegraaf’ van 5 April las ik bovenstaande schets, die me pijnlijk aandeed.

Och, waarom toch moet Indië steeds zoo belachelijk worden gemaakt! Indertijd wist Bas Veth, die zoo lang in onze koloniën vertoefde en zijn brood daar verdiende, ook alleen de misère daarvan op te sommen; voor al 't goede in den Oost was geen plaats in zijn boek. Nu begint Henri Borel 't zelfde liedje; het is waar, hij heeft er veel onaangenaamheden gehad, maar is 't niet schandelijk onrechtvaardig, om voor al 't goede, dàt er te vinden is, de oogen te sluiten?

Hij schrijft o.a.: ‘In 't heerlijke vooruitzicht, in de blanke beschaving terug te zijn’, enz., maar hemel, is 't hier in Holland dan zooveel beschaafder dan in Indië? Men zou 't soms werkelijk niet zeggen.

Een paar goede dingen uit Indië echter mist men bij ons en dat is: de gulheid, de alom bekende gastvrijheid en de breede opvatting van het leven: daarentegen is Holland behebt met groote bekrompenheid van ziel en met kleingeestigheid. Dan heeft Henri Borel verbazend het land aan al die partijtjes, aan het hombren, waar hier in Holland óók druk aan gedaan wordt en vooral in de ‘Witte’ in den Haag. Maar dat ‘partijen maken’, is zeker een noodzakelijk kwaad in Indië; het bewaart de menschen voor ‘kwaadspreken’ en daarom vind ik het een heel goed tijdverdrijf.

Gesteld, men is geplaatst op een kleine post en men moet aldoor maar praten op de avonden die men met elkaar doorbrengt, wat zou er dan gauw kwaad gesproken worden, je raakt toch éénmaal uitgepraat?

Het doet me leed, altijd juist de schaduwzijden van Indië te moeten lezen, door menschen, die er zoo lang vertoefden en 't er goed hadden, waarom nu juist geschreven: ‘Al doe je nòg zoo je best, in Indië Hollandsch te blijven (recept géén kletstafel in de soos, géén vast partijtje, geen recepties, geen pait’, enz.?) waarom dit alles neêrgezet? Is er dan geen kletstafel in de ‘Witte’ in den Haag? Drinkt men daar net zoo goed geen pait of whisky-soda? Zijn er in Holland ook geen recepties, waar men naar toe moet? Misschien niet zoo veel, dat beaam ik. En 't is niet alleen de Witte, maar wordt er overal geen kletstafel gevonden in de café's, aan de straten waar de meeste passage is?

Och, het is zoo gemakkelijk om alles af te breken in Indië, maar men onthoudt niet al 't goede dat men er genoten heeft.

Elf jaren lang ben ik in de Tropen geweest, maar ik heb 't er goed gehad en ik verkies 't verre boven Holland met dat nare klimaat.

Op het punt van literatuur is men er haast nog beter bij dan in Holland dikwijls, nl. met een goeden leestrommel en men kan 't zoo gezellig maken, als men maar wil. Een keerzijde is het, dat de kinderen naar Europa moeten voor hun opvoeding, maar, naar ik hoor, zijn de scholen in Indië nu veel beter dan vroeger.

Laat de heer Borel nu zich ook eens bedenken het goede, dat hij in Indië ondervond; hij heeft 't ook over baboes in zijn stukje, maar vindt hij niet, dat goede baboes verre te prefereeren zijn boven Hollandsche kindermeisjes? Moet de heer Borel de èchte trouw van zoo'n baboe niet respecteeren?

Het boek van Bas Veth indertijd heeft menige Indische familie het bloed aan 't koken gebracht en nu weêr Borel's stuk?

Waarom is Borel niet in Holland gebleven, in plaats van voor de tweede maal naar Indië te gaan?

Holland, zooveel beter? Waarom is hij dan niet hier gebleven?

En last not least, men behoeft toch niet te ‘verindischen,’ als men niet wil?

De schrijver van het mij zoo sympathieke ‘Jongetje’ is mij in deze tegengevallen, ook wat zijn stijl aangaat. Misschien is deze door dienstzaken en over ‘dienst’ te moeten schrijven, niet meer geschikt voor schetsjes en stukken geworden. Late hij Couperus' ‘Stille kracht,’ nog eens overlezen en beoordeele hij dan diens liefde voor ons dierbaar tropen-land!

C. ARNTZENIUS.

10 April 1913.

voetnoot1)
H.L. v. 27 September 1911; zijn repliek in de nommers van 17 en 24 Januari 1912.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Anna de Savornin Lohman

  • C. Schlimmer-Arntzenius

  • over Henri Borel


datums

  • 10 april 1913