Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 27 (1913-1914)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 27Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 27

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.99 MB)

Scans (97.45 MB)

ebook (6.64 MB)

XML (4.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 27

(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Gedachtenwisselingen.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.)

I.

Geachte redactrice,

 

Ik ben noch voorstander van volkomen Zondagsrust, noch ben ik zoo ‘fijn’ aangelegd, dat ik 't wraken zal, indien iemand de Zondagsheiliging aantast, maar daarom wil ik toch een woordje zeggen over 't volgende berichtje, dat ik in de Courant vond.

Huldiging Chanteloup.

In de Familie-Bioscoop, Prinsestraat, zal Zaterdag en Zondag de aviateur Chanteloup officieel worden gehuldigd.

 

Om twee redenen ben ik daarover verontwaardigd. Immers 1o. is Dominee van Gheel Gildemeester, nestor der Haagsche predikanten, patroon van die zoogenaamde Familie-Bioscoop, en 2o. komt het mij voor dat Pégoud, Chanteloup, en alle andere vliegmenschen, die zulke halsbrekende toeren verrichten, niet de wetenschap der luchtvaart dienen, maar eigen leven roekeloos in de waagschaal stellen.

Is 't overeenkomstig de leerstellingen van een orthodox predikant om niet alleen de Zondagsheiliging aan te tasten door Zondagsvoorstellingen, zij 't ook van een Bioscoop, maar zelfs in die Bioscoop op Zondag zulk een waaghals te huldigen? Valt er niets ethischer te doen dan het publiek op Zondag uit te lokken naar een Familie-bioscoop te gaan, op een zelfden dag, dat hemel en aarde worden bewogen om het van diezelfde zijde naar hun kerk te drijven?

U hebt van mij, geachte redactrice, over de Bioscoop-reiniging nog een stukje in portefeuille (reeds lang geleden in proef gebracht). Daarheen verwijs ik U en mijne lezers, wijl ik, daarin ook, wijs op eene inconsequentie van Dominee G. Den persoon laat ik er buiten. Het ambt moet beter gehandhaafd worden. Ik ben immers maar een paganist, maar zou toch niet zoo handelen.

Hoogachtend heb ik de eer te zijn

Uw Dw.

A.J. SERVAAS VAN ROOYEN.

's-Grav. 11/12 1913.

II.
De R.K. Kerk en haar Priesters.
(Voor den Heer I. of J.L.P. Heytveldt.)

De heer Heijtveldt zegt in zijn gedachtenwisseling, (Lelie No 23. 3 Dec. '13) dat het eindeloos ver van mij ligt, om te bewijzen, dat priesters niet leven volgens Jezus' geest, dat ik daarom een smaad op mij-zelve heb geworpen; die al de bevindingen, welke ik nog zal neerschrijven, niet zal kunnen wegnemen en ook, dat ik het vertrouwen en de oprechte eerlijkheid daaromtrent voorgoed heb verbeurd.

Ik ben verpletterd onder dit vonnis, hoewel eenzijdig gegeven.

Het komt mij voor, alsof de heer H. naar iets

[pagina 410]
[p. 410]

zocht, dat mij voorgoed het zwijgen moest opleggen.

Dat de heer H. mijn voorbeelden en bewijzen in twijfel trekt en op andere plaatsen er over zwijgt - anders had hij ook niet met zijn vonnis? kunnen schermen - en weer elders een en ander nietsheden noemt, die niets met den R.K. Godsdienst uit te staan hebben, had ik verwacht. Hij immers, kon van zijn standpunt niets toegeven. Ik wil hem er echter op wijzen, dat die zoogenaamde nietsheden, in hoeverre zij den Godsdienst raken, kwesties zijn van opvatting en gevoel; dat zijn twijfel omtrent mijn waarheden zeer begrijpelijk is en dat ik op zijn zwijgzaamheid nader terug kom. Even wil ik hier nog vragen, waar de heer H. die voorbeelden van gebrek aan humaniteit, medelijden, ontferming, barmhartigheid, naastenliefde enz. geen bewijzen noemt tegen den R.K. Godsdienst, dus ook niet in Jezus' geest zijn. ‘Wat dan wel tot dien Godsdienst behoort?’ H. (de heer) zegt, dat ieder christen, die bidt, een christen is, maar wat ben ik dan? ik bid ook wel eens, al is het dan niet een uit het hoofd geleerd lesje. Voor christenen, die 's morgens met God opstaan en 's avonds met den duivel naar bed gaan, heb ik een anderen naam, n.l, huichelaars. Zoo vind ik ook, dat zij, die bidden in verband met de politiek, huichelaars zijn, omdat de staatkunde niets te maken heeft met een ‘waren’ Godsdienst, maar daar het hier een ‘woordengodsdienst’ geldt, zal God er wel wat mee uit te staan hebben, als tenminste God er wat mee te maken wil hebben. Vindt de heer H. het zoo vreemd, dat ik ‘God in de Politiek’ boven mijn stukje zette? Ik in het geheel niet, waar de aanleiding in verband met het bidden er toch was.

Ik wil hier eerlijk bekennen, dat ik vergat in mijn stukje te schrijven over uitgaven en wel zeer tot mijn nadeel, daar ik anders nevens de inkomsten, de uitgaven had kunnen leggen, zoodat men een vrij goed overzicht kreeg waarin het geld belegd werd.

Ik vraag den heer H. eens rechtvaardig te willen zijn omtrent de door hem verdraaide zinnen, (niet alle) waarom hij dat deed. De heer H. zal toch niet willen beweren, dat hij er zich niet van bewust is, zooals hij dat laat doorschemeren. Evenals, na lezing van zijn stukje, mij voorkwam alsof hij bij hoog en laag gelijk wilde hebben en geen enkele weerlegging recht van bestaan had, zoodat na eenige weerleggingen op zijn manier uit den weg te hebben geruimd en over andere verstandig zweeg, omdat daar niet aan getornd kan worden, hij zijn ‘partijdig’ oordeel? velde.

Noemt de heer H. het niet een streng katholieke opvoeding, als er nauwkeurig gelet wordt op allerlei gebeden en kerkgangen bij een kind?

Noemt de beer H. het ook geen begin van twijfelen aan God of kerk als meisjes vragen doen als volgt: ‘Moeder, waarom ben ik altijd ziek; als ik veel bid, word ik dan beter?’ ‘Moeder, waarom gaan joden naar de hel, als zij toch goed leven’? ‘Moeder, waarom bidden wij: ‘Heer zegent deze spijs, die Uw milde hand ons geeft’, als armen dat niet kunnen zeggen, omdat zij niets hebben? ‘Moeder, is de Paus onfeilbaar, het is toch ook een gewoon mensch?’ ‘Moeder, pastoor L. zei gister, dat op vastenuren je een glas wijn met een beschuitje mag gebruiken, krijgt Bet (meid) het nu ook of is dat alleen voor ons geldig?’ enz.

Na ik genaderd ben tot het werkelijk doel van dit stukje, n.l. ‘Het leven der Priesters’, wil ik vooraf zeggen, dat ik geen enkelen priester een bijzonderen haat toedraag, daar onverschilligheid de grootste plaats voor hen bij mij inneemt.

De heer H. zegt, dat gewoonlijk vergeten wordt de menschelijke hoedanigheden van priesters, maar waarom plaatsen zij zich dan op een voetstuk, door kinderen te leeren eerbied voor hen te hebben hun heele leven.

Ofschoon ik vele verkeerdheden zie in den Godsdienst, wil ik mij hier bepalen tot het strikt noodzakelijke, om niet te uitvoerig te worden.

‘Is het niet een groote bespotting, geld te vragen veel of weinig, voor diensten, die met het heilige in verband moesten staan; een bespotting al die pracht en praal in de kerken. waar Jezus predikte: Eenvoud, vernedering belanglooze hulp, naastenliefde, enz. Vindt de heer H. dat in de kath. kerken?’

Dit bovenstaande stond in mijn vorige gedachtenwisseling en als de heer H. daar niet over gezwegen had, zou hij mij niet op zijn bizondere wijze hebben kunnen verwijten? het al reeds besprokene.

Is het geen droevig en toch bespottelijk feit, dat Christus, zooals de kerk leert, in elke mis met zijn lichaam en bloed in hostie en wijn nederdaalt als zoenoffer voor levende of doode. En dat zoenoffer kost een bepaald bedrag. Zou Christus werkelijk willen verschijnen op de offertafel als er wat mee te verdienen valt? Ik vind het den grootsten smaad den Heiland aangedaan werkelijk tegenwoordig of zinnebeeldig, een afsmeeken eerst van het Christusoffer, het communiceeren later, waarbij alle aanwezige geloovigen het hoofd buigen uit eerbied voor dat offer, terwijl het met aardsch slijk werd gekocht. De kath. kerk noemt haar een allerheiligste en hoogwaardigste offerande en draagt haar op met dezelfde meening, die Chistus er aan toevoegde. Ik heb nog nooit gehoord, dat priesters (volgens den h.H. vrome en goedlevende) daar tegen op kwamen, ja, zij moedigen de geldmissen aan. ‘En is nu het leven der priesters in Jezus' geest?’ waar zij dag op dag deze schenddaad begaan. Is het wonder dat ik vele geloovigen heb hooren spotten met klassendiensten? Dat zij, die een eerste klas uitvaart (spreekt het woord hier niet voor zichzelf?) lieten doen voor hun overledene, de eerste of hoogste rangzaligheid kan deelachtig worden. ‘Kan’ versta mij wel, want het blijft een onzekerheid en zoo heb ik geloovigen gekend, die honderd en meer missen voor één overledene lieten lezen. Toen ik als meisje hoorde hierover, (met kinderen wordt zooiets niet besproken) stond het mij dadelijk zoo tegen, als zijnde een groote onrechtvaardigheid en niet in de rechte leer. Een aardig staaltje hiervan nam ik waar, toen ik dezen zomer in het Nederlandsche Zuiden toefde. Bij een arme vrouw werd de koe ziek

[pagina 411]
[p. 411]

en zij bad voor haar herstel. Lacht niet lezers. Noemt ge het bijgeloof van een onwetende, door het lot geslagene? Ik niet, ik vind, dat een dier evenveel recht heeft op een gebed, als men daar steun in vinden kan, als een mensch. En hier gold het haar rijkste bezit. De pastoor der gemeente kwam bij haar (een heel goeden man, heette hij in zijn dorpje) raadde haar aan een mis te laten lezen tot herstel van die koe, en daartoe ging ze over en betaalde het bedrag, dat vooruit moest gegeven worden, f 2.50 en dat voor haar meer waarde had, dan f 1000.- voor een rijke. Als het de lezers nog interesseert, vertel ik hier nog, dat de koe stierf.

Wat zegt het eerste gebod? ‘Ik ben den Heer Uwen God, gij zult geen vreemde goden voor uwe oogen hebben; gij zult geen gesneden beelden of gelijkenissen maken. Wat vindt men nu in de kath. Godsdienst en kerken? Beelden; wonderen, die gebeurden en die een bizondere strekking kregen tot genezing of wat ook en in kath. omstandigheden voorkwamen; reliquieën, die een duisteren oorsprong hebben; aflaten of indulgentiën, door geestelijken in menschelijke omstandigheden ingesteld, met macht? ten voordeele van overledenen of zichzelve hiernamaals. Het mooiste gebed, ‘Het onze Vader’ wordt door priesters vele malen gebeden en daarin staat: ‘Vergeef ons onze schulden, gelijk wij vergeven onze schuldenaren.’ Komen zij dit na? Dit wil ik even aanschouwelijk voorstellen.

In mijn vorige ged. stond: - de heer H. was zoo verstandig, alleen te schrijven over datgene wat hij noodig had - ‘Waar de zestiende eeuw reeds liet zien, dat een Godsd. die op egoïsme berust, den toets der rechtvaardigheid niet meer kon doorstaan, waar er mannen waren, die durfden op te komen tegen de kerkelijke macht, die in Holland niet meer kon doen, wat zij in Frankrijk nog wel kon doen met de Hugenoten, enz.’

Hoe was het leven der priesters vóór dien tijd? Een wereldlijke oppermacht. Hoe maakten zij van die macht gebruik? Zij streefden naar geld en aanzien ‘Eer zal een kameel door het oog eener naald gaan, dan een rijke het koningrijk Gods binnen gaan.’ Hoe behandelden zij het volk? Zij lieten het bukken onder het zwaard van macht en gelddorst. Hoe behandelden zij hun vijanden? Zij trokken er tegen ten oorlog, dankten in de kerk voor overwinningen na eerst Gods bijstand in den krijg te hebben afgesmeekt.... en zij, die in hun macht waren, werden levend verbrand, gegeeseld enz. en dat alles in naam van Christus!! Dit waren de resultaten van hun macht, van hen de ontwikkelden met Gods woord op de lippen. Ook de Bartholomeusnacht is zulk een mooi symbool van hun leven.

Hoe komt het, dat heden ten dage het ongloof zoo voortwoekert? Omdat de tijd daar is - misschien is het Gods hand, - van vrij(e) pers, gedachten, geweten, van ontwikkeling, van volksvooruitgang, die wijst op een woordengodsdienst, die berust op een belijdenis van onontwikkelden, huichelaars of noodgedwongenen.

LAURA BENDER.

Den Haag, 4 Dec. '13.

(Geertruida).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • A.J. Servaas van Rooijen

  • Laura F.G. Bender

  • over J.L.P. Heijtveldt


datums

  • 11 december 1913

  • 4 december 1913