Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 27 (1913-1914)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 27Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 27

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.99 MB)

Scans (97.45 MB)

ebook (6.64 MB)

XML (4.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 27

(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Gedachtenwisselingen.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie).

I.

Geachte Redactrice.

 

Mag ik zoo vrij zijn, den Heer Servaas van Rooyen te verzoeken, in het kort mede te deelen, wat in de door hem geciteerde nommers der N.R. Crt. betreffende het concilie van Macon werd te berde gebracht? Het Ochtendblad A. en het Avondblad van 21 Oct. 1913 heb ik niet onder mijn bereik. En ik geloof, dat zulks wel met de meeste lezers van de Lelie het geval zal zijn. De Heer S.v.R. wil mij immers van leugen beschuldigen? Welnu, laat hij dan met loyale bewijzen voor den dag komen en niet met eene onmogelijke verwijzing.

Ik maak tevens van deze gelegenheid gebruik om hem uit te dagen, flinkweg man en paard te noemen van de door hem op pag. 498 gedebiteerde geschiedenis. Ik zal dan de zaak onderzoeken en hier het resultaat mededeelen.

De Heer S.v.R. houde het mij ten goede, dat ik in zijn waarheidsliefde geen onvoorwaardelijk vertrouwen stel. Iemand, die uitdrukkelijk verklaart, beslist de leuze te huldigen: ‘liever Turksch dan Paapsch’, ‘Roomschen, ik veracht je nog beneden de Turken’ en dan tevens met stalen voorhoofd durft verzekeren, dat hij tegenover de Roomschen ‘zoo verdraagzaam is, als het zijn kan’, maakt het m.i. op dit punt toch wat al te bar. Ik zwijg van de

[pagina 536]
[p. 536]

andere bewijzen van domme papenhaat waarvan zijn stuk blijk geeft.

U dankend voor de plaatsing, verblijf ik Hoogachtend,

Uw dw.

.TH. BENSDORP.

Amsterdam, 30 Jan. 1914. Keizersgracht 218. P.S. Is Servaas van Rooyen de ware naam van den schrijver of slechts een pseudoniem? Ik vermoed het laatste.

 

Antwoord redactrice.

De naam Servaas van Rooyen is geen pseudoniem maar is de eigen naam van onzen langjarigen hooggeachten medewerker, die reeds aan de Holl. Lelie was verbonden onder de redactie van mijn voorgangster, mevrouw van Wermeskerken, toen hij meer bepaaldelijk schreef de rubriek: Uit den Ouden tijd. Hij is gemeente-archivaris en gemeente-museum-directeur (beide van den Haag) in ruste. - Artikelen als de zijne tegen de R.K. Kerk zoude ik nimmer opnemen onder pseudoniem. Deze wijze van met anonyme wapenen strijden laten wij over aan de ‘groote pers’, beide R.K. en protestant.

ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.

II.
Piroe, 19 Dec. '13 (eil. Ceram).

Geachte Redactrice.

 

Mag ik per gedachtenwisseling mijn inzicht kenbaar maken, betreffende het onderwerp ‘Natuur en Conventie’ van den Heer Servaas van Rooyen.

Volgens mij, kan, met het onder de oogen zien van den natuurlijken levensdrang, de vrouw niet geholpen worden. Juist met den wantoestand der onthouding in het felle licht te stellen, zal hij te dieper treffen de vrouw in quaestie, die in hopeloos verzet komt tegen datgene, wat de natuur nu eenmaal zoo instelde, haar bestemmend als te zijn de dupe in de natuurorde.

Voor haar komt het er op aan in haar systeem, het beheerschen van de zinnen, van den natuurdrang in zich te volharden, in deze zelfbeheersching en van dit standpunt uit zichzelf meer te waardeeren, dan met ongevraagd zich innerlijk te geven, aan het algemeen zichtbaar te maken de neiging, die haar heilig is als een drang, waarbij de teederste gevoelens ontwaken.

Hoe, ook tegenwoordig nog, de gezonde levensdrang van eene vrouw wordt beoordeeld, bewijzen gezegden als:

‘Je kunt wel zien dat zij een man noodig heeft.’ -

Haar is van jongs af opgelegd het decorum te bewaren, want, ‘het staat zoo leelijk voor een meisje zich te laten gaan’, en hiervan uitgaande is zij eenigszins voorbereid op hetgeen zij zich in het maatschappelijk leven als vrouw ontzeggen moet, waaraan zij zich, helaas, zal hebben te onderwerpen.

De man mag niet wegcijferen het verschil dat er bestaat tusschen de manlijke neiging, die begeeren is, wijl de vrouwelijke de drang is der overgave. Opnieuw blijkt, dat de natuur háár de plaats van nummer twee toebedeelde, immers kan ‘geven’ geen reden van bestaan hebben, voordat er sprake is van ‘begeerd worden’.

Hij, in zijn man zijn, dit zie ik als eerste en voornaamste waarheid, hij staat als schepsel dichter bij de natuur dan de vrouw, vandaar dat hij al dadelijk een vrijheid bezit, welke zij nooit zal kennen, vandaar dat zijn gestel meer onmiddellijk reageert op natuurlijke prikkels; die hij, van zichzelf uitgaande, beschouwt als eerste levensvereischte.

De vrouw, die eveneens zoo voelt, toont tot de uitzonderingen te behooren.

Wààrom de vrouw haar vrijheid te prediken waar ieder weet, dat zij niet opgewassen is tegen het leven der gevolgen, wanneer zij openlijk, buiten het huwelijk om, leeft haar liefdeleven. Welke vrijheden intusschen de gehuwde vrouw zich veroorlooft, hoe er zijn, die haar vrijheid van thans misbruiken als een te lang ontbeerd goed, laten wij hier liever onbesproken. - Tout savoir c'est tout pardonner.

Nu zij niet gelijk de man, waar het geluk, het liefde-genot haar tegentreedt, zich er aan kan geven voluit, doet zij dan niet beter de tegengestelde richting te kiezen, die, bij gemis aan natuurlijke bestemming, haar laat behouden tenminste, hetgeen mede een deel van haar geluk uitmaakt, de achting voor zichzelf!

Hoe, de moderne vrouw wil zich losrukken uit den band der conventie, maar vergeet zij dan, dat het is haar eigen vrouw-zijn dat haar bindt!

Met beleefden dank in geval van plaatsing

Hoogachtend,

META J. KAN - MEURSING.

III.
Pax Hominibus....

Dicit Dominus: Ego cogito cogitationes pacis, et non afflictionis. - Jer. 29. -

Men heeft indertijd verzuimd mijne opinie te vragen omtrent het ‘Vredespaleis’. Het blijkt mij, dat ik hier van een verzuim mag spreken, want men vraagt thans - door middel van een opstellen-prijsvraag - de meening van kinderen, over dat schoone symbool van - och, laat ik zeggen: van der Menschen Goeden Wil....

Niet, dat ik hierop, onvriendelijkerwijs, iets zou hebben aan te merken: O, ik begrijp zéér goed, dat degenen, die deze kinder-prijsvraag uitschreven, zijn uitgegaan van de woorden des Grooten Vredebrengers, die zij zich immers in gansch hun handel en wandel (in hun ‘handel’ vooral) steeds tot voorbeeld stellen, de woorden: ‘wordt gelijk de kinderen’... en ‘uit den mond der kinderen zult gij de waarheid hooren’... Dit laatste vooral, nietwaar?, moet wel het sterkste motief geweest zijn. Maar, hoewel ik dan door mijn leeftijd niet meer tot de kinderen behoor: ik voel mij toch nog zéér kinderlijk en nu ik dan om zoo'n verschil van 'n paar jaren, van de kans op waarheid zeggen - en op 'n prijs, wordt beroofd, wil ik hier ‘hors concours’ mijn opstelletje over het Vredespaleis schrijven, waarbij ik het aan de redactie van ‘Vrede door Recht’ of dergelijke vrede-brengende bladen vrij

[pagina 537]
[p. 537]

laat dit over te nemen, met de verbeteringen door haar noodig geacht.

Alleen moet ik vooraf nog eerlijk - kinderlijk oprecht! - meedeelen, dat ik géén kans zou hebben gezien, over het enkele onderwerp ‘Vredespaleis’ minstens drie zijdjes van 'n gewoon schoolcahier te vullen. Ik was daarom zoo vrij nog één punt bij de gegevene te voegen, in de hoop, dat de stellers der prijsvraag zich hierdoor tegenover mij niet uit het veld hunner vredelievendheid zullen laten slaan.

Dit punt, waarvan ik in rechte lijn hoop uit te gaan, vond ik in een krantenbericht, dat de opening meldt eenen Volks-universiteit te Brussel. En dan meer bijzonder nog in de woorden, die de Fransche schrijver Anatole France bij die gelegenheid gesproken heeft.

Anatole France dan heeft daar gezegd, dat het socialisme de rol van vredestichter in de wereld zal spelen. Ik vind dat héél verkeerd en héél dom van Anatole France! - Heeft die, toen-ie dat zei, er wel aan gedacht, dat die rol van vredestichter al lang in handen... en zelfs al lang gespeeld is? Denkt die Anatole France, dat Carnegie, de groote, rijke, machtige, energieke Carnegie zich zijn rol zal laten afnemen, als 'n prul acteur, die niet weet wat behoorlijk komediespelen is? En als Carnegie zich nu eens - en terecht - beleedigd voelt? -

Begrijpt de heer Anatole, wat dat oeteekent? Dan zegt Carnegie kort en bondig: ‘Geef hier m'n Vredespaleis!’, en dan moeten wij dat heerlijk gebouw, dat het vreemdelingenverkeer toch zóó bevordert, wel teruggeven, want Carnegie is zóó rijk, dat bij véél, véél meer kanonnen kan koopen, dan wij. - En dan zal Anatole France ons niet helpen om het vast te houden.

U ziet, mijne heeren, zoo ben ik ongemerkt aan het Vredespaleis gekomen. Maar daarom behoef ik nog niet aanstonds van de Brusselsche Volks-universiteit ‘af te stappen’. Ik dien er nog dit van te zeggen: die Volks-universiteit bevat college- en conferentiezalen, bibliotheken, een gymnastieklokaal en tenslotte, op de vierde verdieping de lokaliteiten van het Internationaal socialistisch bureau. Het is dus heelemail 'n roode geschiedenis, en het gekste van het geval is wel, dat de inrichting is tot stand gekomen, met behulp van de gift van één millioen franken, geschonken door Ernest Solvay, de ‘soda-koning’, iemand die géén socialist is. - Dat is nu toch op z'n zachtst 'n dwaasheid te noemen, nietwaar? Want, niet alleen dat de heer Solvay den adelijken kring, waartoe hij mèt Carnegie behoort, in 't aanschijn slaat, hij doet hoogstwaarschijnlijk ook nog schade aan z'n zaken; hij zal het althans wel voelen, dat hij er zoo'n kapitaal van een millioen franken aan heeft onttrokken, want hij is nog lang zoo'n groot man niet als onze Carnegie, die nòg wel een paar Vredespaleizen kan bouwen, zonder dat hij er ook maar in 't minst nadeel bij heeft. In ieder geval had de heer Solvay zijn geld heel wat beter en verstandiger kunnen besteden, wanneer hij daarvoor bijvoorbeeld mooie tapijten, of vazen, of 'n sierlijke fontein ter meerdere opluistering van het Vredespaleis had geschonken. Zeer zeker had hij dan ook meer eer en succes van zijn gift genoten, minstens één en mooglijk meerdere ridderorden.

En bovendien: wàt denkt de heer Solvay nu met z'n Volks-universiteit te bereiken? Hoogstens dit, dat hij het plebs, de proletariërs, van allerlei dingen laat leeren, waar ze niets mee noodig hebben en ze nog ontevredener maakt, dan ze nu al zijn. En wat zal er dán van den Vrede terecht komen?

Daarentegen is de zegenrijke werking van een gebouw als het Vredespaleis in de verste verte niet te schatten. Welk een veredelenden invloed zal er niet van zijne hooge transen uitstralen over gansch de wereld en welk een heerlijk licht gaat ons op van zijn prachtigen toren, afgezien van het feit, dat men reeds op grooten afstand kan zien hoe laat het is. - En wanneer daar dan de hoogstgeplaatsten onder de menschen telkenmale weer broederlijk zullen aanzitten aan één disch, wanneer daar telkens weer de schoonste redevoeringen zullen klinken door de ruimten, bij de opening gewijd door de tegenwoordigheid van H.M. de Koningin, van prins Hendrik (in admiraals-uniform, groot-tenue), van ministers, diplomaten en staatsgrooten, Carnegie in de eerste plaats, van àl degenen kortom, die steeds zwoegen en werken voor het welzijn der volken en het behoud van den vrede, dan, wel, dan kàn het niet anders of de menschen, gesticht door het voorbeeld van hunne regeerders, de machtigen, die zich daar verdeemoedigen, vol eerbied al hunne hoogheid, hunne ordeteekenen en wereldsche waardigheid afleggend aan de voeten van den Christus, wiens beeld zoo piëteitsvol in de voorhal werd geplaatst, de menschen, zeg ik, zullen, gesticht door dat voorbeeld, elkaar de broederhand reiken.

Zouden ze het mooglijk eens niet doen, welnu, dan nóg is het Vredespaleis niet verloren. Men kon er dan nog altijd zeer geschikt een infanteriekazerne of 'n Ministerie van Oorlog van maken.

Mijne heeren....

Ik spuw van m'n eigen geestigheid....

Maar de klucht, die gij, mijne heeren Vredebonders en Diplomaten daar in den Haag hebt opgevoerd, was dan ook om te schateren, wanhopig te schateren. En dien razender, fel-geelvlammenden haatlach wilde ik U in de deftige week-bleeke, strakke tronies schateren, dat ge voelen zoudt den menschheid-schennenden leugen, de vale huichelarij, die grijnzen achter elk uwer potsierlijke staatsie-gebaren.

Welaan, die lachbui is voorbij nu en mij rest slechts het smart branden, de wel-doorvoelde, kalm-doordachte haat. - Dien haat, dien af keer wil ik U nu in ernst zeggen, niet voor U, niet omdat ik van U inkeer verwacht, maar voor de velen, de groote, kritiekloos geloovende massa vooral, die gij vangt met uw leege schittering, als sluwe jagers, die, hun wreede wezen gedoken in diep duister achter den lichtbak, lokken het onnoozel gedierte in den hellen glans, waar het verblind, verlamd te knipoogen zit, om dan koud neer te knuppelen en te schieten, al wat in argeloos betrouwen op het koestering-belovende, schoone schijnsel afkwam.

De opening der Volks-universiteit te Brussel is een nieuw, ongezocht zich meldend motief,

[pagina 538]
[p. 538]

dat, als tegenstelling, te scherper de ijdele zinledigheid der Vredespaleizerij doet onderkennen.- Dáár, in dat Vredespaleis, pronkerig produkt van een sluwen duiten-monarch, zien we de armzalige ijdelheid van den binnengeloopen krentenkooper, die der eigen nietige persoonlijkheid 'n ‘monument’ neerplakt, in zotte zelfvoldaanheid; dáár zien we méér nog: den drom van rijksgrooten, van adelijker, van ge-uniformden en gedecoreerden met stamboomen en roemruchte kwartieren, achter de blank-glanzende, glacé-geschoeide hand den neus optrekkend voor het dwaze burgerbaasje, dat zich, milliardenbewust, binnenwringt in hun kringen, maar dansend allen, warrelend dansend, naar het pijpen van den dollar-geschubden Sater, rondom het Amerikaansche gouden kalf. En rustig, onbewogen; laat hij de tafelen met het Gods-gebod te barsten smakken op zijn harden kop; rustig, onverlet, want dollar-goud pantsert stevig...

Maar in den langen tijd gaat ook het gouden pantser slijten...

Dan zullen zij komen, de velen, de ontzaglijk velen, die doolden in donker, maar die vonden - eindelijk en ten laatste - het licht van zuiver weten. Zij zullen zien, wàt leugen was, wàt waarheid. In het glanzen van den dageraad zullen zij erkennen het groote gebod: ‘Hebt uwen naasten lief, gelijk uzelven.’ En zij zullen zingen hunne Dageraadsmis: ‘Een licht zal heden over ons opgaan, want geboren is ons de Heer, en genoemd zal hij worden: Wonderbare God, Vorst des vredes, Vader der komende eeuw.’Ga naar voetnoot*)

Dàt is, wat geboren zal worden uit werk van ware menschenmin, wanneer zal verbrokkelen en verwaaien het blinkend speelgoed van eerbejag en zelfzucht, wanneer de maskers in de groote poppenkast zullen afvallen en huichelarij zonder mom zal staan.

Zóó zie ik in de opening der Volks-universiteit te Brussel, in allen eenvoud, zònder sabelgerinkel en goud-geschitter, zonder pralerij met eigen zelfvoldane persoonlijkheid, den eersten steen gelegd van dat ándere ‘Vredespaleis’, dat zal rijzen op het eenige betrouwbare fundament: Volksontwikkeling.

Van die bescheidener, maar zuiverder, zinvoller stichting zal gansch een volk de vruchten genieten, wanneer Carnegie's bouwdoos zal zijn vergaan en vergeten.

Kerstmis, 1913.

FRANS VERMEULEN.

voetnoot*)
Introitus der Katholieke dageraadsmis op Kerstdag; Is. 9. Lux fulgebit hodie super nos! quia natus est nobis Dominus: et vocabitur, Admirabilis Deus, Princeps pacis, Pater futuri saecuh.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Th. Famulus

  • F.A.J. Vermeulen


datums

  • 30 januari 1914

  • 13 december 1913

  • 25 december 1913