Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 27 (1913-1914)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 27Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 27

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.99 MB)

Scans (97.45 MB)

ebook (6.64 MB)

XML (4.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 27

(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Hoofdartikel
Een gewichtig moment in de opvoeding.

Met dit moment bedoelen wij zoowel een tijdstip als een feit. Het feit is een complex van verschijnselen, welke voor hun volledige ontwikkeling een zekeren tijdduur vorderen, het tijdstip is het oogenblik, waarop die verschijnselen zich beginnen te openbaren en een opvoedkundig ingrijpen in hun werking van groote beteekenis kan zijn.

We hebben de puberteits-periode op 't oog en dat dus het bedoelde moment gewichtig is voor kind en opvoeder zal wel niemand betwisten. Die periode toch kan voor het kind zijn een bron van levensgeluk of van ellende, van zedelijken opbloei of ondergang. Welke dezer beide ze zal zijn, ligt voor een groot deel in de hand van den opvoeder en deze moet zich derhalve met den meesten ernst rekenschap geven van deze merkwaardige omwenteling in ziel en lichaam van het aan zijne zorgen toevertrouwde jonge leven.

't Zij eerlijk erkend, dat de beschouwingen van anderen en eigen inzichten en ervaringen

[pagina 562]
[p. 562]

in het aangebodene zijn dooreengeweven. Moge het eenig nut stichten.

De psychologie van de kinderziel is een wetenschap, die hoewel nog jong in haar ontwikkeling, toch reeds een literatuur heeft te voorschijn geroepen, welke slechts met moeite is te overzien. Artsen en paedagogen hebben met lofwaardigen ijver in de laatste jaren in tweeërlei richting het terrein dezer wetenschap verkend en doorzocht.

In menig kort geschrift en in talrijke werken van grooteren omvang zijn de resultaten van deze onderzoekingen, proefnemin gen, ervaringen en navorschingen neergelegd, en van onberekenbaren invloed zijn reeds nu de verkregen uitkomsten op de inzichten en beschouwingen omtrent opvoeding en onderwijs der jeugd.

Toch strekten zich deze navorschingen meestal weinig verder uit dan tot het tiende levensjaar. Het daarop volgende tijdperk, waarin de hoogst gewichtige periode der puberteitsontwikkeling een aanvang neemt, moge nu en dan bij medici een onderwerp van ernstige studie hebben uitgemaakt, van paedagogische zijde werd er eerst in den laatsten tijd meer de aandacht op gevestigd.

Weliswaar zijn de geweldige omkeeringen, die dit tijdperk te voorschijn roept in het geheele organisme en vooral in het zenuwstelsel, niet onopgemerkt gebleven, en is een reeks van physiologische en psychologische verschijnselen vastgesteld, welke de ontwikkelingsjaren begeleiden, doch de kennis daarvan heeft slechts in beperkte mate aanleiding gegeven tot practische voorstellen. Gewoonlijk worden nalatigheid, luiheid, onoplettendheid en onregelmatige ontwikkeling in verband gebracht met den snellen lichamelijken groei en stelt men zich, zoowel in het huisgezin als in de school, met een dergelijke oppervlakkige verklaring tevreden, in plaats van zich te verdiepen in de inwendige processen, die zich in deze belangwekkende periode in het jonge individu afwikkelen.

Wat verstaat men eigenlijk onder de puberteitsperiode?

Zoo kort mogelijk samengevat wil men hiermêe aanduiden een tijdsverloop van enkele jaren, dat den overgang vormt van den kinderleeftijd tot dien van den jongen man of het ten volle ontwikkelde meisje, van de geslachtelijke neutraliteit tot de geslachtsrijpheid.

Deze periode omvat voor den knaap gewoonlijk den tijd van het 14e tot het 18e, voor het meisje dien van het 12e tot het 16e levensjaar, en kan naar de lichamelijke en geestelijke verschijnselen in drie min of meer gescheiden afzonderlijke perioden worden verdeeld. Voorop gaat de sexueele neutraliteit van den kinderleeftijd, welke gevolgd wordt door het tijdperk, waarin de geslachts-aanleg rijpt, terwijl in de geslachtsklieren secretie-verschijnselen optreden. Niet zelden komt het voor, dat de tweede periode in de eerste haar voorboden vooruitzendt. De derde periode kenmerkt zich door het rijp worden der zaadcellen en de ontwikkeling der geslachtsdrift, doch laat zich ook weer niet scherp van haar voorgangster onderscheiden.

Men dient trouwens in 't oog te houden, dat de reeks van verschijnselen der beide laatste zich niet nauwkeurig laat beperken tusschen het 14e en 18e of 12e en 16e levensjaar, maar vaak haar invloed buiten deze grenzen doet gevoelen.

Ook is het verloop niet steeds regelmatig, maar onderhevig aan schommelingen, zoodat na tijdruimten van krachtige sexueele ontwikkeling andere volgen van bijna volkomen stilstand.

Het evenwicht der geheele lichamelijke en geestelijke ontwikkeling wordt door deze geslachtelijke verschijnselen min of meer gestoord en het is niet zonder belang te weten, dat gedurende de puberteitsperiode ook de hersenontwikkeling aan schommelingen onderhevig is (Marchand).

De organische veranderingen roepen geheel bijzondere en eigenaardige gevoelstoestanden te voorschijn (Ribot).

Aanvankelijk liggen die nog beneden den drempel van het bewustzijn en de eerste sexueele aandoeningen zijn van onbestemden aard, half onbewuste en vage gewaarwordingen (Forel).

Een niet volledig bewustwordend verlangen doet zich bij den knaap gevoelen, zonder dat nog de drang naar een geslachtelijke uiting, van welken aard ook, aanwezig is, en zoo sterk kan dit onbewust verlangen enkelen beheerschen, dat ze een gevoel van lichamelijk onbehagen gewaarworden. Stel U daarbij voor, hoe het geheele gevoelsleven van den knaap in beroering moet komen na de eerste pollutie, vooral wanneer hij daarbij gevoerd wordt in het gebied van een hem tot nu toe volkomen onbekend droomland, en het zal niemand verbazen, dat ook in wakenden toestand een krachtige nawerking wordt gevoeld, de stemming hierdoor wordt

[pagina 563]
[p. 563]

beïnvloed en de aandacht bij het onderricht geschaad.

Deze sexueele gevoelstoestanden concentreeren zich meer en meer en ontwikkelen zich geleidelijk tot de eigenlijke geslachtsdrift, welke helaas bij een aantal der jongelieden, hetzij door verleiding, hetzij uit eigen aandrift voert tot onanie. Eenmaal gewekt, leidt de neiging zoo licht tot herhaling en brengt een nerveuse depressie teweeg, welke neerdrukkend werkt op het geheele gevoelsleven. Komt daarbij nog van onbevoegde zijde een te sterk gekleurde voorstelling van de schadelijke gevolgen, dan geeft deze niet zelden aanleiding tot een gevaarlijke nerveuse overprikkeling. De knapen, die in zulk een toestand komen, worden stil, in zichzelf gekeerd en schuw en tevens overgevoelig en raadselachtig in hun wezen. De openhartigheid en vertrouwelijkheid, den kinderleeftijd eigen, treedt op den achtergrond en zij wagen het niet zich om raad en hulp te wenden tot hun ouders of andere vertrouwbare personen.

Het voorstellingsleven onderscheidt zich in de puberteitsjaren door een buitengewone beweeglijkheid. Het is in deze jaren, dat de vorming van abstracte begrippen op den voorgrond treedt, de associaties zich aanmerkelijk uitbreiden en idealen worden opgebouwd. Het vermogen ontstaat om zelfstandig abstracte begrippen te vormen en overeenkomstig deze te handelen [Cramer]. Bij sommigen voltrekt dit proces zich langs geleidelijken weg, bij anderen met plotselinge schokken. De vreemdste logische sprongen, de meest verrassende voorstellings-verbindingen doen zich voor. De geheele voorstellingsmassa schijnt geen houvast te hebben; zeer domme en zeer schrandere gedachtenuitingen volgen elkaar bijna zonder overgang op en de groote ontvankelijkheid voor indrukken en waarnemingen doet onverwachte en onverklaarbare combinatiën ontstaan. Hier dreigt het gevaar voor liegen, zij het dan ook voor een niet gering deel te goeder trouw.

Naast een sterk op- en nedergaan der geestelijke prestaties, neemt men soms een aanmerkelijke algemeene daling der vermogens waar, zoodat het gewone onderricht niet meer met succes kan gevolgd worden, een toestand, die zich evenwel na de ontwikkelingsjaren vaak geheel herstelt.

De kinderphantasie kenmerkt zich gewoonlijk reeds door groote levendigheid; in de puberteitsperiode neemt zij zoodanig in levendigheid toe, dat de meest avontuurlijke voorstellingen worden opgebouwd; al wat grootsch, krachtig, roemrijk, heldhaftig of vermetel is, bekoort haar het meest en er vertoont zich een onweerstaanbare drang naar reizen en avonturen. Geraakt de overspannen verbeelding onder den invloed der ontwakende geslachtsdrift, dan schept zij allerlei erotische tooneelen, en terwijl de leeraar waant, de aandacht geheel gebonden te hebben aan de stof, welke hij behandelt, dwaalt de geest rond in het verlokkende land der phantasie, totdat plotseling een vraag of opmerking hem doet opschrikken en tot de werkelijkheid terugroept. En die bekoring speelt met het jonge leven een verderfelijk spel, wanneer prikkelende lectuur en ruime gelegenheid tot eenzaamheid haar te hulp komen. Voorstellings- en gemoedsleven, begeerten en wilswerkzaamheid ondergaan den onberekenbaren invloed van dezen overprikkelings-toestand. De meest tegenstrijdige neigingen verdringen elkaar en niet zelden openbaren zich verrassende wijzigingen in de houding en het gedrag tegenover meerderen en gelijken.

Lichamelijke verschijnselen als bloedarmoede, spoedige vermoeidheid, zwakte, spieronrust, verminderde eetlust, slapeloosheid, bloedaandrang naar het hoofd en hoofdpijnen gaan niet zelden hiermeê gepaard, terwijl als psychische nevenverschijnselen optreden: onvoldoende opmerkzaamheid, nalatigheid, oppervlakkigheid in waarneming en oordeel, zwakheid van geheugen, gebrekkige gedachtenconcentratie en een zekere mate van lichtvaardige onverschilligheid.

Merkwaardig is het, dat de evolutie van de puberteitsperiode wordt voorafgegaan en gevolgd door een tijdperk van zeer geringe lichaamsòntwikkeling, terwijl zij samenvalt met de krachtigste toename zoowel in lengte als in gewicht. Dit werd aangetoond door den Zweedschen physioloog Axel Key, die daartoe een onderzoek deed bij 15000 jongens en 3000 meisjes, hetwelk hem tevens leidde tot de ondekking, dat de periode van zwakkeren groei, die aan de puberteitsontwikkeling onmiddellijk voorafgaat, bij de kinderen der arme volksklassen wordt verlengd, terwijl de puberteitsperiode bij hen ook later intreedt.

Verder leerden de onderzoekingen van Malling-Hansen, Directeur van een doofstommen-inrichting te Kopenhagen, dat het

[pagina 564]
[p. 564]

eigenaardige verloop der lichaamsontwikkeling, vóór, gedurende en na de puberteitsperiode zich in kleiner omvang in den loop van ieder jaar herhaalt. ‘Van einde November of begin December tot einde Maart of midden April is de lichamelijke ontwikkeling der kinderen zeer onbeduidend; de lengtegroei, zoo zij aanwezig is, overtreft daarbij de gewichtstoename. Van Maart-April tot Juli-Augustus volgt een periode, waarin de kinderen sterk groeien, maar niet toenemen, ja zelfs afnemen in gewicht, zòodat de geringe winst van de winterperiode weer verloren gaat. Dan komt van Juli-Augustus tot November-December een periode, waarin de lengtegroei zeer zwak is, de gewichtstoename daarentegen zeer sterk, ongeveer driemaal zoo sterk als die tijdens de wintermaanden.’

Uit het voorgaande kan eenigszins gebleken zijn, dat de puberteitsperiode een tijdperk is van de meest ingrijpende veranderingen, van een algeheele omwenteling in lichaam en geest, die bij weinigen regelmatig en zonder uitwendig zichtbare stoornissen verloopt, maar voor verreweg de meesten lichamelijke en geestelijke gevaren te voorschijn roept, welke men niet mag onderschatten.

En het ligt wel voor de hand, dat de zwakken naar lichaam en geest deze periode ondervinden als een heftigen schok, die het gansche organisme doortrilt, de lichaamskrachten ondermijnt en het geestesleven met verstoring bedreigt.

Er bestaan dan ook een paar vormen van zwakzinnigheid, door Hecker en Kahlbaum onderscheiden als Hebephrenie en Katatonie, welke hun uitgangspunt vinden in puberteitspsychosen. En meestal ontwikkelen zich deze psychosen op den bodem van aangeboren, doch nog niet tot uiting gekomen zwakzinnigheid [Heller].

Gelijk reeds werd opgemerkt, gaat de puberteits-ontwikkeling niet zelden gepaard met een tijdelijken geestelijken achteruitgang, welke aan het einde van dezen tijd van ‘Sturm und Drang’ volkomen wordt opgeheven.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken