Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 27 (1913-1914)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 27Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 27

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.99 MB)

Scans (97.45 MB)

ebook (6.64 MB)

XML (4.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 27

(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Gedachtenwisselingen.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie).

I.
Aan Pater Bensdorp.

WelEerw. Heer,

 

Met belangstelling uw polemiek tegen den Heer Servaas v. Rooyen gelezen. Mag ik zoo vrij zijn U het volgende onder de aandacht te brengen??

De N.R. Ct ging indertijd op zoek naar aanleiding van een gezegde van Mgr. Duchesne, tengevolge van den z.g. ritueelen moord in Kiew, welke hardnekkige telkens oplaaiende beschuldiging volgens hem een even taai leven had als lasterpraatjes tegen Katholieken, b.v. de uitspraak van het Concilie van Macon over het niet bezitten eener ziel door de vrouw. Zij had gelezen bij de Zeer Geleerde Dr. v.d. Bergh v. Eysinga dat zulks geschiedde op een Concilie te Alençon. De N.R. Ct. maakte de vergissing goed en vertelde nu wat er werkelijk (niet in Alençon maar in Macon) was gebeurd. Alles kwam nu op em taalkundige quaestie, men vond het latijnsche woord homo (mensch en ook man) niet voldoende duidelijk om ook vrouw aan te duiden en dit gaf aanleiding tot het onzinnig praatje als zou nu eerst vastgesteld zijn dat de vrouwen ook een ziel hadden!!

Bijgevolg staat de N.R. Ct. op uw zijde, U kan er zich van verzekeren als U eenvoudig bij uw boekhandelaar de betreffende nrs. van dit Blad bestelt, dan behoeft U niet eens bij den heer Servaas v. Rooyen te komen om er te zien dat U gelijk heeft en dat deze heer evenals hier Dr. v.d. B.v. E. niets deden dan een sedert lang doode koe uit het water halen of een stokoud stokpaardje berijden.

Hoogachtend,

J. POST.

II.

Geachte Redactrice.

 

Wat is die Pater Bensdorp toch een leuke baas! Hij heeft zichzelven in een impasse gebracht.

Hij hield zich van den domme en vroeg naar den hem bekenden weg. - Jezuïtisme?

Omdat ik op mijn ‘qui vive’ was, en mijn belofte hield heet ik leugenaar. - Leer der Jezuïten: het doel heiligt de middelen?

‘Ik, - Pater Bensdorp, - zal dan de zaak onderzoeken, en hier (in de Holl. Lelie) het resultaat mededoelen’, alsof er geen redactrice bestond. - Inquisiteur-Generaal?

Hij weet wat er in de N.R. Ct. tegen de Roomsche Kerk wordt geschreven en... zou niet weten te vinden de bedoelde stukjes, och, kom! - Struisvogel-politiek?

Overigens werkwikke hij zich eens, en koele zich af met wat b.v. Dr. Bronsveld in de Chr. Stemmen van 1898 schreef:

‘Stel u eens voor dat de vraag behandeld wordt, welke de sensueele indrukken en uitwerkselen kunnen zijn van het nadenken (door jonge geestelijken) over het leerstuk der onbevlekte ontvangenisGa naar voetnoot1), en dan herleze hij eens in de N.R. Ct.: ‘De tijd en haar liberale medewerker.’ Ik zou hem nog veel meer kunnen aanwijzen. Maar de schrijvers zijn zeker ook allen leugenaars en verdraaiers.

Geachte redactrice, nu kan Pater Bensdorp voortgaan met schelden, razen en tieren; ik zal zwijgen. Het raakt mijn koude kleeren niet. Tegenover het spreekwoord, door hem aangehaald om mij te treffen, stel ik een ander: ‘Wie erg denkt vaart kwaad in 't hart.’Ga naar voetnoot*)

 

Hoogachtend,

Uw Dw. Dr.

A.J. SERVAAS VAN ROOYEN.

's Gravenhage, 5 Maart 1914.

III.
Amsterdam, 6 Maart 1914.
Aan Mevrouw S. Hoogendijk - Hesse.
Assen.

Geachte Mevrouw! Vergun mij Uw stuk in de Holl. Lelie dd.28 Janr. jl. over de ‘Reinleven’-beweging, te beantwoorden.

Ik heb tegen die Vereeniging een niet te onderschatten bezwaar. Ze is m.i. tegennatuurlijk.

Wat U schrijft over 't uitbuiten van menige getrouwde vrouw kan ik navoelen en met U ben ik in dergelijke gevallen van walging vervuld, en ook hier deed de R.K. kerk groote schade aan tal van vrouwen door een z.g. moraal die in onze maatschappij niet op haar plaats is.

Want de vrouw blijft meesteres over haar eigen lichaam en niet de pastoor, wiens bemoeizucht in naam der kerk alle grenzen op een

[pagina 619]
[p. 619]

hoogst af te keuren wijze verre te buiten gaat.

Behalve alle Protestanten zijn er gelukkig al vele R.K. landgenooten die het bovenstaande ten volle zullen onderschrijven.

Doch laat mij U vijf gevallen noemen, mij in bizonderheden bekend, die U vermoedelijk een anderen kijk zullen doen krijgen op die geheele Beweging.

1. Eenige jaren geleden trouwde een 27 jarig jongmensch met een knap meisje van 23 jaar.

Na drie maanden werd zij krankzinnig en in een gesticht geplaatst. Haar toestand is volgens deskundigen ongeneeselijk.

Onze allerdwaaste echtscheidingswetgeving verbiedt nu echtscheiding en het 27-jarig jongmensch kan nimmer hertrouwen! Volkomen gezond, normaal en opgeruimd (vóór zijn huwelijk aangenomen voor een gróót bedrag in een Levensverzekering Maatschappij als hij stierf voor z'n jonge vrouw!) - werd hij min of meer gedreven naar het concubinaat!

En toen hij van den arts vernam Uw vrouw is ongeneeselijk zocht hij een vriendinnetje, een jonge knappe modiste, in Amsterdam!

2. Een 35-jarig jongmensch huwde eenige jaren geleden een 28-jarig meisje. Beide volkomen gezond.

Na een jaar doet een baby haar entrée, doch dit is gepaard gegaan met zulk een vreeselijk lijden der jonge vrouw, dat toen ze geheel hersteld was na vier maanden zij aan haar man mededeelde: dat zij zoo iets nimmer voor een 2e maal wilde ondervinden. Het zonde haar dood zijn. En woordelijk zeide zij tegen haar man: ‘Ik kan er niet tegen om samen te leven, dus één van beiden òf aan beide kanten voorzorgsmaatregelen nemen òf anders neem maar een vriendinnetje en ga daar eens in de week maar mede uit. Ge kunt 't betalen en ik neem 't in het geheel niet kwalijk, want na het vreeselijk lijden dat ik heb doorgemaakt is voor mij de aardigheid er geheel af.

De jonge man vond een vriendinnetje en het huwelijk blijft heel gelukkig.

3. Een 28-jarig jongmensch trouwde met een beeldschoon meisje van 21 jaar. Beide persoontjes met een warm temperament.

Na 6 maanden krijgt de man (die niet sterk was) in hevige mate een bloedspuwing!

De hem behandelende arts zeide: onmiddellijk ieder zijn eigen slaapkamer en met het nachtelijke leven is 't uit, want anders volgt spoedig de dood!

De jonge man óók innig begaan met dat jeugdige kind-vrouwtje zeide tegen haar ongeveer:

‘Zeer groot genoegen zult ge mij doen als ge nu en dan maar gaat leven met mijn broeder Henri, of anders moeten wij maar gaan scheiden. Dan moet gij mij maar beschuldigen en ik laat mij veroordeelen bij verstek.’

Want ik kan 't niet aanzien dat gij op 21-jarigen leeftijd aan Uw verder leven niets meer hebben zult.

Het jonge vrouwtje koos het eerste en broeder Henri komt haar menigmaal troosten en brengt vroolijkheid in de woning. Het huwelijk blijft er even gelukkig om en de buitenwereld weet van niets.

5. Een 50-jarige vrouw zeide tegen haar man die 44 jaar was:

Karel ik word oud en grijs en ik voel dat ik minder word en heb hoegenaamd geen pleizier meer om samen te leven. Gij daarentegen zijt nog in de volle levenskracht, geniet een uitmuntende gezondheid en ik begrijp volkomen de gevoelens van een man.

Nu komt er bij ons veel aan huis een jong weeuwtje heel mooi en die dol gaarne weder wil trouwen; doch op de huwelijksmarkt is al zooveel concurrentie en aanbod, dat van een huwelijk wel niets zal komen.

Ik zal eens met haar praten en vindt zij 't goed ga dan eens per week maar eens met haar uit naar den Haag, Antwerpen of Brussel.

En zoo geschiedt 't. 't Huwelijk blijft er even goed om. 't Weeuwtje komt er aan huis en geregeld maken zij samen reisjes naar groote steden. In al deze gevallen werden alle partijen geholpen.

Hoe staat U hier tegenover met de Reinlevenbeweging?

Met de meeste hoogachting verblijf ik

Uw dw.

AUGUST DE JONG.

IV.
Voor den Heer Heijtveldt.

Ik dank U, maar U heeft me niets wijzer gemaakt.

Kijk, als een kind een gebod overtreedt - en neg eens - wel hoe denkt U zullen Vader en Moeder het vinden, als de kleine een cent uit haar spaarpot neemt, en bij de 3e keer van overtreding vol overtuiging zegt: ‘Nu stil maar, hier hebt U een cent.’ -

‘Neen, een gebod is een gebod.’ - Hij die 't nalaat is zondig, daardoor. En berouw moet hem zoover brengen dat hij 't niet weer overtreedt. Maar geen afknopen daarvan baat. - U heeft groot gelijk, 't is geen God omkoopen, want God heeft zulke ordonantiën nooit gegeven. Geloof is geloof, en uit God, maar ‘kerk en kerkdwang’ zijn van menschen-maaksel! Wat A. de S.L. schrijft over het R.C. geloof in de Lelie van deze week onderschrijf ik geheel, evenals wat zij over de R.C. Kerk schrijft. En nu basta.

THEO.

V.
Voor den Heer J.L.P. Heijtveldt.

Ik wil den heer H. nog wel eens gaarne antwoorden.

Zeker, het kan aangenaam en nuttig zijn van gedachten te wisselen, met aanvoering van nieuwe denkbeelden. Maar als men critiek uitoefent op het R.K. geloof, wordt dat beschouwd als iets, dat niet kan bestaan, terwijl een geloof, dat men niet kan toetsen aan de waarheid, geen rechtvaardig geloof is. De katholiek verwijt zijn tegenpartij, dat diens critici beleedigen en kwetsen en dat zijn overtuiging door het slijk wordt gesleurd daardoor, maar hij vergeet, dat zijn partij door alle eeuwen heen heeft gekwetst, gecompromitteerd, gebrandmerkt alles wat tegen haar beginselen indruischte of daarvan den schijn had. Ik geef in overweging de Vrijmetselarij. Is zij niet grievend bestreden, belasterd, vervloekt? En waarom? Omdat zij durft te beweren, dat

[pagina 620]
[p. 620]

de R.K. kerk streeft naar macht en de ontwikkeling van den mensch daarheen leidt, dat hij haar doeleinden beschermt? of omdat de vrijmetselaar tracht te leven naar het zuivere voorbeeld van den grootgin voorganger en weldaden in het leven roept? (Br. Vr. uitg. Overvoorde, Haag.)

De heer H. moet de vromen niet verwarren met de bedienaren der R.K. kerk.

Het spijt mij, dat het den h.H. derangeert, dat ik de Lelie er bij haalde. Als de h.E. mij een dag- week- of maandblad kan noemen, (misschien een R.K.) dat artikelen opneemt van hetzelfde gehalte als die der Lelie, zal ik hem zeer erkentelijk zijn. Hij moet niet denken, dat ik het niet apprecieer, de voorkomendheid der Red., vooral met het oog op de beperkte plaatsruimte.

Neen, ik heb het misoffer geen schenddaad genoemd, maar wel het offer, dat voor geld wordt gekocht, althans voor iemand, die daarin gelooft. Volgens den h.H. wordt dat geld als gift of aalmoes overhandigd, maar uitvaarten enz. kosten toch een bepaald bedrag (in den Haag f 300.- eerste klas, in de parochie, die ik op het oog had f 500.-, zij zond ook wel circulaires rond, waarin de gelegenheid werd geboden missen op afbetaling te laten lezen. Het blijft altijd een geldkwestie, hoe men het ook beschouwt.

De verklaring van heiligen, volgens den h.H. is onjuist. Na ongeveer honderd jaar of minder verklaart de paus een persoon heilig, die in overeenstemming met de kerk geleefd heeft en waaraan men verdiensten ten opzichte van de kerk toekent. Men vereert hem, maar kent hem ook een kracht toe, tot genezing, hulp, voorspraak, bescherming. (St. Hubertus, patroon v.d. jacht, biss. v. Luik, 8Ste eeuw heilig verklaard, gedenkd. 3 Nov.) (Enc. Kepper). Ook aan reliquieën schrijft men een wonderdadige uitwerking toe. Men kust (zeer onhygiënisch) een stuk van een kleed of been van een heilige achter glas, bloed v. Christus, dat gevloeid heeft tijdens een misoffer, enz., tot genezing van keelziekten, ooglijden of andere nooden. Deze handelingen dagteekenen uit den tijd van Gregorius den Groote.

Maria verscheen te Lourdes in overeenstemming der kerk als Onbevl. Ontv., (vier jaar vroeger als dogma verkondigd) versierd met goud? en rozenkrans, die dikwijls gebeden wordt voor geld, terwijl het gebed een opwelling des harten is - maar als geestverschijning, alleen zichtbaar voor het meisje, stemde zij niet met de kerk overeen, daar het beoefenen van spiritisme bij de katholieken is verboden.

Het is bekend, dat verontwaardiging bij den Augustijner monnik Luther werd opgedreven, door de ‘afschuwelijke’ aflaathandel tot voltooiing van de St. Pieterskerk te Rome. Door die onbeschaamdheid vond de scheuring der kerk mede een beginsel tot herstel. - Niet ten onrechte werd het verderf der kerk reeds door Katharen in de tiende eeuw bestreden. Zij drongen aan op Apostolische eenvoudigheid en verwierpen: priesterschap, waterdoop en huwelijk.

Ziet, het zou zooveel interessanter geweest zijn, als de h.H. een tegenwoord geworpen had op die bijbrengselen, dan maar steeds op het oude aanbeeld te slaan.

Toen een bisschop van Rome (4de eeuw) zich meer macht toekende dan de anderen, ontstond er langzamerhand de pauselijke stoel. Dat deze zetel in macht toenam steeds, is bekend, ofschoon hij nogal eens aan de wisselvalligheden der tijden heeft bloot gestaan. Later werd hij genoemd Patrimonium Petri (erfdeel van Petrus).

De h.H. zegt, dat Frankrijk zich weer langzamerhand ‘bekeert’. Ik wil niets zeggen van geheime werkzaamheden, maar ik meen te weten, dat de geestelijkheid daar rechterlijk vervolgd wordt, als zij zich met politiek bemoeit, doch hoe het zij, het zou niet meer dan rechtvaardig zijn, als het overal zoo was. Maar ik geloof niet, dat men het vele bloed zal vergeten, dat vergoten is daar om den mensch te maken tot wat hij nu is, een vrijdenker. Dat vele bloed, dat eerst moest vloeien uit geestelijke drijverij, omdat elke glimp van machtsvermindering moest vernietigd worden en waarvan de Genestet heeft gezegd in zijn Louise de Coligny: Vloekwaardiger gedachtenis. En dan die bloedvergieting als gevolg van verdrukking en losbandige levenswijzen der vorsten onder het oog der geestelijkheid. Een beroest verleden, noemt de h.H. het, maar nog niet vergaan is het.

Och, is het niet zot... o, pardon, vreemd, dat de R.K. kerk zich bemoeit met de onzedelijkheid van nauwe rokken en nieuwe dansen met zulk een terugblik, met toestanden van heden in Spanje met de monsterachtige dierengevechten, de armoede van Italië met het in weelde badende vaticaan.

Hoeveel huwelijken worden in kerken gesloten om geld, positie of bekeering, terwijl van ontbinding geen sprake is, als later blijkt, dat het beter is, dat de gehuwden van elkaar gaan. Men schermt dan met Gods wet, alsof Hij zou vereenigen die kleinmenschelijke bijoogmerken, alsof Hij zou beschermen den onvrede, de verwoesting daardoor van de kinderlevens. Neen, de kerk heeft ingezien, dat het onontbindbare huwelijk haar rots is, waarop zij haar tempel en haar macht bouwt, terwijl er van geen huwelijksplechtigheid sprake was ten tijde van het eerste Christendom.

Ik heb niets ten nadeele gezegd van liefdezusters. Ofschoon het zedelijk verval der kloosterlingen toenam, toen hun rijkdom steeg (6de tot 9de eeuw) maakten zij zich ten dien tijde verdienstelijk door grond te ontginnen en volken te bekeeren.

Ik heb eerbied voor het liefdewerk der nonnen van den tegenwoordigen tijd, maar ik heb ook evenveel eerbied voor het liefdewerk van Diaconessen en verpleegsters, als zij haar taak ernstig opvatten. Of zij ginds de melaatschen helpen of hier bij een lang ziekbed van tering of kanker toeven; er wordt van haar offers geëischt, die boven heur krachten gaan soms. Men vraagt wat en hoe doet zij haar werk, maar niet wie volbrengt het. Geloof en zelfopoffering en verloochening ligt in daden al worden zij verricht door Heidenen, Joden of Christenen. - Op elk gebied is vooruitgang tegenwoordig een lichtpunt en zoo zou ook verbetering in een verouderd geloof een lichtstraal zijn, uitroeiing van bijgeloof, waaraan menschen van vroegere eeuwen slechts behoefte hadden, zou in een

[pagina 621]
[p. 621]

twintigste eeuw de weg zijn naar het zuivere, krachtdadige bijbelwoord. Als men wilde beseffen, dat vrijheid (algeheele) den mensch grooter kan maken, door afwerping van het juk der geveinsdheid, als priester wilden leven naar het werkelijke bijbelwoord, zooals ook Jezus er eerst naar leefde, zou de wereld de kerk omhelzen.

den Haag, 26 Febr. '14.

LAURA BENDER.

VI.
Gorinchem, 24/2 1914.
Den Heer Joh. G. Schippérus.

Geachte Heer!

Met waardeering en instemming las ik in de Holl. Lelie van 11 Febr. l.l. ‘De geijkte moraal en het sexueele leven’, maar niet minder de noot van de Redactrice. Immers Natuur, God, Vader, het onbewuste Egoïsme is hetzelfde als Christendom, de Zoon, het bewuste Altruïsme, m.a.w.: Natuur, het onbewuste Zijn en het bewuste recht daartoe, in tegenstelling van maatschappelijke zelfzucht.

Wij zijn dus in zonde ontvangen en geboren (met bewustzijn) dus geen natuurproduct, en daarom, onbekwaam tot eenig goeds.

Zoodat ik met Multatuli zeg:

Wat zoekt ge liefde en min, mistrouw dat zoet genot.

Geen liefde is als uit God bestendig rein verheven.

Het stoffelijke is te veel met ons bestaan doorweven.

Gij vindt beneden niet, wat slechts behoort bij God.

Zoodat het huwelijk de dood der liefde is, en de eenigste bekoring daarvan is, het een voor den gek houden van partijen noodzakelijk maakt. (Oscar Wilde).

Een en ander heb ik bij ervaring ondervonden, en het is daarom noodig mij even voor te stellen.

Ik ben 5 Aug. 1829 te Brummen geboren, mijn vader was commies bij de belastingen met f 450.- tractement en 8 kinderen, die allen op jeugdigen leeftijd, ik met mijn 12e jaar, reeds bij vreemden den kost moesten verdienen, waarin wij allen zijn geslaagd en ik zelf heb geboft. Ik ben 85 jaar, kern-gezond, geen financieele zorg en is mijn preferente schuld gehonoreerd, doordat mijn vrouw met wien ik 43 jaar niet ongelukkig ben gehuwd geweest, waaruit 8 kinderen, reeds 16 jaar is overleden en de 4 overgebleven kinderen, waarvan twee alhier gehuwd en in de zaken en de andere broer en zuster met hun tante onbezorgd kunnen leven, terwijl ik met een bejaarde onafhankelijke nicht in het vaderlijke huis samenwoon.

Ik ben dus feitelijk in het Nirwana, daar ik stoffelijk of lichamelijk niets meer heb te begeeren van wat hier bestaat en nu alles op een afstand kan beschouwen, waar ik vroeger tusschen zat, en toen natuurlijk anders beschouwde en verdedigde, in 't kort: ik bekijk nu alles op een afstand en heeft de ervaring mij geleerd dat de mensch, zoolang die er tusschen zit, zichzelf voor den gek houdt door het definieeren waarom dat hij dit of dat gedaan of gelaten heeft, zoodat ik nu zeg wat ik las:

Nu weet ik wat het allerdroevigst is, 't is niet de dood, meer het kwaad dat anderen je aandoen, meer het berouw over een dwaze daad, enz.

Maar als je leeft, voor iets dat niet bestaat, en nimmer heeft bestaan, en als je 't weet, en toch die schoone droom niet sterven laat, daar alles wat bestaat niets, niets beteekent bij die eenen schoonen droom, o, dat is leed waaraan ik niet denken durf. God help mij.

Voor persoonlijke kennismaking bij gelegenheid aanbevolen.

Met achting,

D.J. DU Croo Sr.

 

Ingezonden naar aanleiding van de bovenstaande gedachtenwisseling.

Natuur: geven, ontvangen, scheppen.
 
't Is weder Lente, zacht en zoel,
 
Tot levenslust en mingevoel,
 
Zie, al wat leven heeft, ontwaakt,
 
Zie alles ademt, alles blaakt
 
Van zoet verlangen.
 
De fiere hengst der wouden vorst,
 
Draaft rond en frenscht van liefdedorst,
 
De boschhert naakt de vlugge Ree,
 
De logge stier het Zuivelvee
 
Met vlugger gangen.
 
De Zilverzwaan in 't Oeverriet,
 
Het vischje in de held're vliet,
 
De Zwaluw op het gastvrij dak,
 
De Vlasvink op de wilgentak:
 
't Zoekt al te paren.
 
En ieder kiest en ieder vindt
 
Een lieve weerga, hem gezind.
 
Aan allen staat het vrij en vrij
 
En schuld'loos weet hun vrijerij
 
Van geen bezwaren.
 
De mensch alleen, al gloeit zijn hart
 
Van liefdedrift en liefdesmart
 
Hij moet te vaak in 't vol gemoed
 
De teelere zuchten, die het voedt,
 
Met kracht versmoren.
 
Hem scheiden stand, geboorte en rang,
 
Der oud'ren wil, der maagden dwang
 
Zoo vaak van haar, die hij alreeds,
 
En 't kiezen waar vergund geweest,
 
Zich had verkoren.
 
Gelukkig nog indien hij niet
 
Zich aan een voorwerp huwen ziet,
 
Wiens loutre aanblik 't jeugdig bloed,
 
Dat bruisend door zijn ad'ren vloeit,
 
Tot ijs doet vriezen.
 
Benijd dan nimmer blij gediert,
 
Als g'in de lente Uw hoogtijd viert,
 
Benijd den mensch zijn rechten niet,
 
Daar U Gods gunst het grootste liet
 
Van Zelf te kiezen.

voetnoot1)
Dat is iets voor de dubbele onbekende N.N. uit A., bl. 602. ('s-Gr. 14/3 1914.)
voetnoot*)
Noot red
Ik vind niet dat pater Bensdorp ‘schold, raasde en tierde’. Zou het niet beter zijn deze ged. te staken? Zie ook de ged. van den heer Post.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • A.J. Servaas van Rooijen

  • Jac. Post

  • Laura F.G. Bender

  • August de Jong

  • D.J. du Croo

  • over Th. Famulus

  • over Joh. G. Schippérus

  • over S. Hoogendijk-Hesse

  • over J.L.P. Heijtveldt


datums

  • 5 maart 1914

  • 6 maart 1914

  • 24 februari 1914