Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 27 (1913-1914)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 27Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 27

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.99 MB)

Scans (97.45 MB)

ebook (6.64 MB)

XML (4.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 27

(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Gedachtenwisselingen.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie).

I.
Aan den Heer C. Groustra.

In Arnhem vindt U een school waar veel is te vinden van hetgeen U beschrijft. Hoofd: de heer v. Batenburg, Arnh: Schoolvereeniging, Walstraat.

In Roermond is eene bijz: prot: school, Hoofd: de heer van 't Hoff; ook dat is eene school in Uw geest. Stelt U zich eens met die heeren in verbinding.

J.G.S. NOBLE.

II.
Strijen, 30 April 1914.

Geachte Redactrice,

 

Bij het lezen van de boeken van Mevrouw Bosboom-Toussaint ontmoet men soms passages, die men zou willen merken om den belangrijken inhoud. Zoo wist ik niet, dat haar roman: Een kroon voor Karel dén Stoute, zoo schoon, ja soms zoo verheven was. Is dat streven van Karel om koning te worden van een groot Bourgondisch Rijk niet majestijtelijk geteekend? Ik wil wel verzekeren, dat ik zelden een verhevener stijl las dan de schildering van Karels zielestrijd en ideeënvlucht, wanneer hij zich den dag voor de kroning alleen in de katholieke slotkerk te Aken bevindt. - De echtgenoote van Turijn is een meesterstukje van psychologie en behandelt het interessante gegeven van de liefde eener schoone vrouw voor een niet mooien man, wiens ziel echter te lichtender schittert ‘in de onaanzienlijke woning’. Ik wijs slechts op deze werken, omdat de meeste andere van haar meer bekend zijn. Echter was het mijn doel in dit schrijven te wijzen op eene passage uit Mevr. Bosboom's: Engelschen te Rome. Het is de volgende: ‘Het gebeurt meer, dat wij juist dan, als wij datgene bereikt hebben, wat lang het doel onzer onverpoosde wenschen was, eene onvoldaanheid, eene lauwe onverschilligheid, eene mismoedigheid zelfs in ons ontwaren, die een onmenschkundige zoude willen toeschrijven aan wispelturige ontevredenheid, of onverzadelijke begeerzucht; doch die niets is dan het innige, heilige onverdelgbare streven naar het betere, dat mede een bewijs is voor onze onsterfelijkheid; want die rustelooze zucht zoude niet in ons gelegd zijn, niet samengeweven wezen met onze ziel, zoo zij niet bestemd ware, eenmaal voldaan te worden. Dat zij het op aarde niet wordt, dat weten wij allen, en de gelukkige, die elke zijner begeerten heeft voldaan gezien, wel het best. De rijke, die meer schatten heeft bijeenverzameld, dan hij zich in zijn vermetelste hoop had durven toewenschen; de eerzuchtige, die eene hoogte bereikt heeft, welke zijn weelderigste droom hem nauwelijks had beloofd; de krijgsman, die zijnen naam nooit meer genoemd ziet, dan als eene verpersoonlijking van den roem; de schrijver, die in het gevestigde en onbetwiste bezit is van de schitterendste letter eer, wiens machtig genie zijn tijdvak beheerscht, en die weet, dat hij leven zal in zijne werken voor de bewondering van andere geslachten; laat die allen, met de hand op het hart, en met het oog der zelfkennis eenen blik werpen in hunne ziel, en ons dan zeggen, of zij gevonden hebben, wat zij gewacht hadden, en of hunne gewaarwordingen bij de meest verlangde uitkomsten van hun leven, niet meer hadden van teleurstelling, dan van voldoening, of zij niet onwillekeurig hebben uitgeroepen: ‘Was het dit?’ Het is er mede gelegen als met de duinen; in de verte zijn zij schilderachtige toovergestalten, die het oog verleiden en tot zich trekken, maar die men niet van nabij zien moet, want dan zijn het dorre, schaars begroeide zandhoopen!’ -

Is deze passage niet een juweeltje van stijl en psychologisch inzicht? Schittert daar niet uit eene wijsheid van meer dan vergankelijke orde?

Ongetwijfeld was Mevr. Bosboom een geniale vrouw, die menige prachtige historische roman heeft daargesteld.

Zelfs in onze dagen nog blijft er, ondanks het langdradige hier en daar, eene bekoring van haar werk uitschitteren, die door dat blijvende de echtheid ervan bewijst.

Waar ik dezer dagen temidden van andere lectuur nog een en ander van haar werk las, dat ik nog niet kende, kwam het mij goed voor diegenen, die opbouwende lectuur zoeken, op de werken van Mevr. Bosboom te wijzen.

Noemde niet de scherpe en kundige criticus ten onzent, Busken Huet, haar ‘Nederland's éérste romancière?’

Na beleefde groeten

Uw dw.

J.B. NAAKTGEBOREN.

III.
Soerabaya, 12/4 1914. Jonkvr. Anna de Savornin Lohman. 's Gravenhage.

Freule,

In No. 23 van de ‘Hollandsche Lelie’, d.d. 3 December, dat mij toevallig heden onder de oogen kwam, trof mij het zeer sympathieke schetsje, No. II, onder het hoofd ‘de Achterlijkheid van Nederland’.

Er zou hierop zeker een zeer goed sluitend

[pagina 763]
[p. 763]

vervolg gemaakt kunnen worden onder het opschrift ‘de achterlijkheid van Ned. Indië’, want waar U het treffende en ware schetsje geeft van den hond, die door het trekken van zware lasten op sintelwegen, door ziekten is aangetast, zou ik U heel veel kunnen vertellen van de manier waarop een zeker soort paarden in Indië, en speciaal in Soerabaya, wordt geëxploiteerd. Het volgende, dat slechts een geval uit vele is, zal U eenigszins met die wijze doen kennis maken.

Het was ongeveer één uur 's nachts, dat ik van eene vergadering uit de ‘Club’ naar huis gaande, in een donkere ‘embong’ een eigenaardig geluid hoorde. Het was guur, West-moesson weer, met hevigen regen en fel onweer. Ondanks dat, kon ik niet nalaten te gaan kijken vanwaar dat vreemde geluid kwam, en dichterbij komende, zag ik een gewoon straatrijtuig, een z.g. ‘kassong’, waarvoor 2 ‘paarden’. Eén van de dieren scheen door vermoeidheid en door het vele slaan zoo òp te zijn, dat het geen poot meer kon verzetten en zoo ontzettend stond te hijgen, dat ik dat aan het einde van den weg bad kunnen hooren. Dicht bij elkaar met de koppen, waaruit die goedige oogen van wel willen maar onmogelijk kunnen, hijgend van vermoeidheid, stonden ze in het gareel, dat met touwtjes en ijzerdraadjes aan elkaar werd gehouden. Achter hun de logge wagen en op den bok de Javaan-koetsier, een mensch, dat misschien wel het minst van wie ook, voor paarden voelt, ranselend om de arme dieren verder te krijgen.

Ik heb dikwijls van die staaltjes gezien, maar dit geval was te erg, en ik ben daar voor politieman opgetreden en heb den koetsier gesommeerd naar huis te gaan, om de paarden rust te gunnen. Zijn antwoord ‘tida bisa, pakei’, dat ongeveer wil zeggen dat hij niet kon, omdat er menschen in den wagen waren, gaf me aanleiding in het rijtuig te zien, en ik vond daar twee slapende Chineesche koelies, die, zooals wel meer gebeurt, hun avondritje maakten.

Lui, languit, met de voeten op het voorbankje, slapende, met een ‘verdierlijkte’ (is dit woord in vele gevallen niet misplaatst) uitdrukking op hun gezichten, bracht het geheele tooneel weer die prachtige illustratie voor den geest, die ik (ik meen in ‘Life’) gezien heb, en waarop stond afgebeeld een vrachtwagen, zwaar beladen, waarvoor 2 paarden, in een gietenden regen ergens in London wachtend, trouw en geduldig op den koetsier, die in een bar zich zat te goed te doen aan drank. Daaronder de veelzeggende woorden: “Beasts inside and out’.

Zoo ook hier. Zich niet bekommerend om de arme paarden, die wie weet hoe lang al hadden rondgesjouwd in dien fellen regen, ronkten de twee Chineezen door.

Ik heb ze er uit gekregen, in den koelen regen gezet en ben met den koetsier meegegaan, om de paarden naar stal te brengen.

Dit zijn toestanden, Freule, die hier dag in dag uit voorkomen, en Javanen, Chineezen, maar nog veel meer de verstandige Europeanen hebben daaraan schuld. Uit de ‘Club’ komend, vol zoeten wijns, vallen ze graag neer in een wagen en is hun ‘lekas’ (vlug) tot den koetsier gericht, aanleiding genoeg voor hem, om z'n paarden te ranselen, die voortsjokken geduldig steeds, tot ze bij het ‘brenti’ (stop) van den inzittende, met een ruk tot staan worden gebracht, een ruk, die een ‘welopgevoed’ paard den bek zou hebben opengehaald. De ‘Toewan’ stapt uit, gooit den koetsier een kwartje toe en voort sjokken weer de paarden.

Het is geen wonder, dat velen voor arme dieren, veel, veel, meer voelen dan voor arme menschen.

Hoogachtend

J.M. BURGERS.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • J.B. Naaktgeboren

  • Joseph G.S. Noble

  • J.M. Burgers

  • over C. Groustra


landen

  • over Indonesië


datums

  • 30 april 1914

  • 12 april 1914