Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1895 (1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1895
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1895Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1895

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (21.59 MB)

Scans (191.79 MB)

ebook (24.01 MB)

XML (1.55 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1895

(1895)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 158]
[p. 158]

Iets over wassen beelden.
Een gesprek met Mr. John Theodore Tussaud.

Onlangs wandelde ik met Mr. John Theodore Tussaud door de beroemde galerijen van de tentoonstelling van wassen beelden in Marylebone Road. Hoogst voldaan over alles wat ik had gezien, en verlangend nog meer er van te hooren, volgde ik eindelijk mijn geleider in zijn bijzonder heiligdom, en trachtte daar zooveel mogelijk inlichtingen te verkrijgen omtrent de bijzonderheden, de inrichting en de geschiedenis van deze geliefde uitspanningsplaats. Ik vroeg den heer Tussaud mij in korte woorden de geschiedenis van de ‘Wax Work Show’ mee te deelen.

‘Wij kunnen er ons op beroemen,’ antwoordde Mr. Tussaud, ‘dat onze inrichting meer dan een eeuw oud is; reeds vóór de Fransche revolutie van 1789 hadden wij eene tentoonstelling in Parijs. Eerst in 1802 echter kwam mijn overgrootmoeder naar Londen en vestigde hare uitstalling op de plaats waar nu het Lyceum Theatre staat. Later verhuisde zij achtereenvolgens naar Blackheath en naar Hanover Square. Van uit deze plaatsen werden rondreizen door de provincie gemaakt, en wel met veel succes. Bij hare terugkomst in Londen werd de tentoonstelling voorgoed gevestigd in Robert Street, tot zij in 1844 werd overgebracht naar deze plaats.

Madame Tussaud (Eva Marie Gresholtz), die de kunst van boetseeren in was geleerd had van haren oom, M. Cartuis, werd in het begin harer loopbaan naar Versailles gezonden om les te geven aan madame Elisabeth, de zuster des konings, die bestemd was later met haren koninklijken broeder den dood te vinden door de guillotine - een lot dat velen der schoone jonge meisjes wachtte, die toen onderwijs van Marie Gresholtz ontvingen.

Gedurende de vreeselijke revolutie van 1787 bleef zij in Parijs, terwijl zij voortdurend opdrachten ontving om de hoofden te modelleeren van hen, die pas waren gevallen als de slachtoffers van dit onmeedoogende werktuig der wraak, de guillotine. Zij moest in was de trekken afbeelden van de prinses de Lamballe bij hare terechtstelling, en hare kunstige vingeren voerden de beeltenissen naar het leven uit van die gehate bloedhonden der Revolutie - Robespiere, Danton en Marat. Het duurde niet lang of de jonge beeldhouwster zelve viel onder de verdenking van het ‘Comité der openbare Veiligheid’ en zij werd gevangengenomen. Hare lotgenoote in het ongeluk was de beroemde schoonheid madame de Beauharnais, bestemd om keizerin Josephine te worden.

De zoon van madame Tussaud boetseerde gedurende langen tijd onder toezicht zijner moeder de beelden voor de tentoonstelling, evenals zijn zoon, mijn vader Joseph Randull Tussaud, en later ik zelf.

Zoowel mijn vader als ik zelf hebben geëxposeerd in de Royal Academy, en gij ziet dus dat de kunst met hare geheimen van geslacht op geslacht is overgegaan.

‘Denkt ge dat uwe tentoonstelling de grootste der wereld is op dit gebied?’ was mijne volgende vraag.

‘Zonder twijfel,’ antwoordde mr. Tussaud, ‘is zij verreweg de grootste. Wij bezitten nu over de 500 beelden. Wij hebben geene concurrenten, noch hier, noch elders. Natuurlijk is er in Parijs het Musée Grevin, in Brussel het Musée Castan en in New York het Eden Museum,Ga naar voetnoot1) maar zij zijn alle klein in vergelijking van onze inrichting.’

‘Kunt ge mij, zonder geheimen te verraden, niet eens beschrijven hoe zulk een beeld wordt samengesteld?’

Mr. Tussaud glimlachte en gaf de volgende uitlegging: ‘De hoofden worden het allereerst in klei geboetseerd, hetzij naar het leven, of naar photographieën of wel naar schetsen naar het leven. Om het beeld te verkrijgen, moet ik ook het haar afbeelden; dit wordt, wanneer ik over mijn werk tevreden ben, later verwijderd. Vervolgens wordt eene laag van Parijsch pleister over het hoofd van klei geplaatst, en volgens dit model wordt nu het wassen hoofd gevormd. Dan wordt het echte haar zorgvuldig met scherpe werktuigen er in geplant, somtijds één haar tegelijk. Dan wordt het gelaat gekleurd, nadat te voren de glazen oogen bevestigd zijn. Ook de lichamen worden eerst geheel in klei gevormd; daarvan wordt een afgietsel genomen, en zoo wordt de geheele figuur herschapen volgens ons denkbeeld. Eenige van onze figuren werden uit hout gesneden, maar zoover ik mij kan herinneren, waren dat slechts enkele van de alleroudste. Nu worden de handen gemaakt. Hieraan wordt evenveel zorg besteed als aan de hoofden. Ook zij worden meestal naar het levend model gevormd. Gij zult zeker verbaasd zijn als ik u zeg, dat de vorm voor een paar handen vaak uit niet minder dan dertig afzonderlijke stukken bestaat. Al deze vormen worden zorgvuldig voorzien van opschriften met de namen der eigenaars en weggeborgen, zoodat er, zooals gij ziet, geen kans bestaat dat bij voorbeeld Mr. Gladstone de handen krijgt van Lord Salisbury of omgekeerd. De hoofden worden ook van etiquetten voorzien en weggezet voor toekomstig gebruik,’ en Mr. Tussaud wees mij een kamer met wel twaalfhonderd van deze modellen, elk zorgvuldig voorzien van den naam van hem of haar, die het vertegenwoordigde.

‘Elk beeld in de tentoonstelling,’ ging de heer Tussaud voort, ‘moet om de zes weken opnieuw worden gekleurd en gereinigd, en om de zeven jaar moet het geheel vernieuwd worden. De kostumes zijn op dat tijdstip bijna niet meer te gebruiken, en door invloed van lucht en stof bijna verrot. Met kleeren en al aan wegen zij kolossaal zwaar. Om een beeld geheel te voleindigen heeft men wel drie weken noodig, maar

[pagina 159]
[p. 159]

toen ik eens groote haast met een beeld had, heb ik het, dag en nacht doorwerkende, in drie dagen afgemaakt.

‘Het is een belangwekkend feit, dat het beeld van Sir Walter Scott door madame Tussaud naar het leven werd vervaardigd toen zij in Edinburgh was, en de volkomen goedkeuring van den grooten romanschrijver verwierf. Ook het beeld van Byron werd in Italië naar het leven vervaardigd.’

‘En nu de kostumes, Mr. Tussaud?’

‘Wij zijn trotsch,’ antwoordde hij, ‘op de wijze waarop wij onze beelden kleeden, en staan in voor de juistheid der verschillende kostumes. Gij zult wel begrijpen dat dit een reusachtige post uitmaakt op onze begrooting. Dikwijls vermaken wij ons over het nauwkeurig onderzoek, dat aan sommige der japonnen wordt gewijd door onze schoone bezoeksters. Wel, om te beginnen, hebben wij een schare bekwame kostuumnaaisters, en al onze uniformen en kostumes worden gemaakt geheel naar het model. Straks zult gij de werkkamers zien. Het duurste kostuum, dat wij ooit vervaardigden, was een gedragen door Keizerin Eugenie in het toppunt harer glorie; dat kleed kostte ons niet minder dan 650 pond sterling. Alle kostumes, gedragen door personen in de koninklijke groepen, kosten ons gemiddeld niet minder dan 100 pond sterling elk. Ik zal u nog iets vertellen dat waarschijnlijk aan de meesten onbekend is, namelijk dat ieder beeld in onze tentoonstelling van top tot teen gekleed is; elk heeft een compleet stel onderkleeren, anders zou het onmogelijk zijn het kostuum op natuurlijke wijze op het model te doen sluiten. Wat misdadigers aangaat, wij trachten altijd de kleeren in handen te krijgen die de persoon werkelijk droeg, en meestal slagen wij daarin. Natuurlijk zijn wij voortdurend genoodzaakt de kostumes, vooral die der dames, te veranderen, om gelijken tred te houden met de mode.

Wat de juweelen aangaat, de grootste steenen worden gemaakt van het beste Fransche pleister, in zilver, en dikwijls in goud gezet; de kleinere juweelen, zooals paarlen, onyx, amethysten, zijn voor het grootste gedeelte echt. De dames moeten eens in het jaar en de heeren om de drie jaar opnieuw gekleed worden.’

Ik volgde den heer Tussaud naar de naaikamers, waar ik een heirleger van ijverige werksters vond; men toonde mij stapel op stapel van de prachtigste satijnen en brocaatstoffen, en eindelooze meters wit satijn, met paarlen geborduurd, benevens eene reusachtige hoeveelheid fluweel en andere stoffen, die daar lagen om bewerkt te worden. Eene lade werd geopend en ik ontdekte een kolossalen stapel prachtige kant, waarbij, naar men mij vertelde, Old Point was van minstens 30 pond sterling per meter. Ook deelde men mij mede dat men met 350 pond sterling niet de kant zou kunnen betalen, prijkende op een der beelden van de tentoonstelling. Op het oogenblik van mijn bezoek werd juist een nieuw kleed van bruin fluweel, fraai met gouddraad geborduurd, voor koningin Charlotte vervaardigd.

‘Hoe vrijwaart gij de beelden voor stof en vuil?’ vroeg ik aan Mr. Tussaud.

‘Dadelijk na sluiting der tentoonstelling wordt ieder beeld bedekt met een overtrek van zachte witte stof, en ik kan u verzekeren, dat het een spookachtigen aanblik oplevert. Vanaf 5 uur 's morgens wordt een aantal oppassers toegelaten door de nachtwakers, en zij beginnen de figuren te ontdoen van hunne bekleeding en ze af te stoffen, vóór het publiek om 10 uur toegelaten wordt. Onze bedienden zijn niet minder dan honderd in getal.’

‘Is er nooit door het publiek een beeld beschadigd?’ vroeg ik.

‘Alleen bij ongeluk,’ antwoordde Mr. Tussaud; ‘maar ik zal u nog iets merkwaardigs meedeelen. Dikwijls wenden zich personen tot ons met het verzoek om verlof tot het plaatsen van bloemen voor sommige beelden. Jarenlang kwam hier een dame op bepaalde tijden en legde kransen viooltjes neer bij het beeld van den vroegeren keizer Napoleon III. Ook vraagt men soms om juweelen te mogen schenken aan zekere beelden. Eenigen tijd geleden bood een bewonderaar van een groot staatsman, diens beeld een juweelen ring aan, maar het duurde niet lang of een andere bewonderaar maakte zich van den ring meester, met vinger en al,’ zeide Mr. Tussaud, lachend.

‘En om nu eens tot het verschrikkelijke over te gaan,’ zeide ik, ‘welke belangwekkende feiten kunt ge mij meedeelen aangaande die griezelige, maar toch aantrekkelijke zaal, de gruwelkamer?’

‘Ik kan u zeggen, dat zij zeer populair is,’ antwoordde de heer Tussaud. ‘Het bewijs hiervan levert het feit, dat drie vierden van onze begunstigers den extra entreeprijs voor deze kamer betalen. Vroeger stonden de beelden der misdadigers bij de anderen, maar op zekeren dag gaf een beroemde ‘Don’ uit Cambridge, in een gesprek met madame Tussaud, als zijne meening te kennen dat het ongepast was, de beelden van misdadigers naast die van groote of schitterende mannen te plaatsen, en stelde voor, hun eene afzonderlijke kamer in te ruimen; madame was het hiermede eens, en zoo ontstond de gruwelkamer, welken naam zij, tusschen twee haakjes, te danken heeft aan onzen snaakschen vriend, Mr. Punch. Gij zult het zeker vreemd vinden, maar wilt gij wel gelooven, dat de vrienden en betrekkingen der misdadigers dikwijls deze zaal bezoeken? Wij hebben alle goederen van Mrs. Pearcy, en de directie kocht ook het geheele huis waarin Deeming zijne gruweldaden pleegde, behalve de keuken, waarin de slachtoffers waren begraven. De kamer werd behouden en het gebouw verder afgebroken. Toen de vrienden van Mrs. Maybrick hoorden dat wij het beeld in de zaal wilden plaatsen, boden zij ons 1000 pond sterling aan, als wij dit plan wilden opgeven; toen zij vernamen dat haar beeld buiten de gruwelkamer zou geplaatst worden, hoorden wij niets meer van de zaak. Ik herinner mij dat John Strange Winter ons schreef uit naam van de betrekkingen van Mrs. Montagu, en ons ver-

[pagina 160]
[p. 160]

zocht, haar beeld geen plaats onder de misdadigers te geven.’

Ik ontdekte het beeld van Berry, den vroegeren beul. ‘Dit gaat door voor een uitstekende gelijkenis, niet waar?’ vroeg ik.

‘Ja,’ zeide de heer Tussaud. ‘Berry is de eenige die door de directie betaald is omdat hij moest poseeren. Voor ééne “zitting” kreeg hij 100 pond sterling. Hij had niet weinig verbeelding van zich zelf als aantrekkingskracht; hij bood zelfs zijne diensten aan de directie aan, om in de restauratiezaal werkzaam te zijn, maar ik behoef u niet te zeggen, dat dit aanbod werd afgeslagen. Gij zoudt verwonderd zijn over het aantal droevige reliquieën, die ons bijna dagelijks worden aangeboden. Op dat gebied hebben wij waarlijk eene verzameling, die eenig in haar soort mag heeten, en wij kunnen voor de echtheid instaan. Het merkwaardigste gedenkstuk, de oorspronkelijke guillotine, is gekocht van Samson, den beroemden Franschen beul. Dit werktuig onthoofdde de ongelukkige Maria Antoinette en nog vele duizenden andere slachtoffers der Revolutie.’

‘Kunt gij mij ook zeggen, hoevelen gemiddeld jaarlijks uw ingang passeeren?’

‘Juiste cijfers kan ik u niet geven, maar ik weet, dat wij per jaar wel niet minder dan een half millioen bezoekers hebben gehad.’

‘Vertel mij eens, Mr. Tussaud, van de beroemde personen die uwe tentoonstelling bezochten. Begunstigt de koninklijke familie u?’

‘Ik geloof dat ik zonder aarzelen kan zeggen, dat bijna ieder lid van het koninklijk huis mij op den een of anderen dag heeft bezocht. Hoewel Hare Majesteit de Koningin hier sinds hare kroning niet is geweest, voor zoover ik weet, bezocht zij ons meermalen vóór dat tijdstip. Andere leden van het koninklijk huis komen dikwijls, betalen den gewonen entréeprijs en wandelen dikwijls door de galerijen, zonder dat men hen herkent. De hertog en de hertogin van Teck waren hier nog kort geleden, en bekeken hunne eigen beelden en die der andere hooge personen vol belangstelling en vermaak. De hertog en hertogin van Fife, wier paleis hier dichtbij is, in Porland Square, bezoeken ons dikwijls, - Czaar Nicolaas I van Rusland bezocht, toen hij in Engeland was, de tentoonstelling toen mijn vader nog leefde, Zijne Keizerlijke Majesteit was niet ingenomen met zijn beeld en zond later van uit Rusland aan mijn vader een uitstekend portret. De groothertog van Wellington zeide altijd, dat hij onze tentoonstelling “de vermakelijkste plaats in Londen” vond; hij kwam dikwijls hier en hield dan lange gesprekken met mijne overgrootmoeder. De arme president Garfield vond gedurende zijn kort verblijf in Londen tijd om ons te bezoeken, en zeide in zijn dagboek hoe alles, wat hij gezien had, hem had vermaakt. Dickens en Thackeray waren ook trouwe bezoekers, evenals eene schare andere groote letterkundigen en kunstenaars van onze dagen; - inderdaad, ik mag wel zeggen dat leden van elk kerkgenootschap en menschen van elken rang of stand onze tentoonstelling begunstigen. Ik herinner mij dat een bekend geestelijke mij eens zeide, dat hij zijn kinderen liever bij “Madame Tussaud” wilde brengen dan op eenige andere uitspanningsplaatsen in Londen. Maar ik geloof niet, dat zij de gruwelkamer bezochten.’

Op mijne vraag of hij zich ook eenige anekdoten of bijzondere gebeurtenissen herinnerde, die op de tentoonstelling waren voorgevallen, antwoordde de heer Tussaud: ‘Natuurlijk vallen er bijna dagelijks allerlei grappige tooneelen voor. Ik herinner mij nog het volgende: Mijn vader vertelde mij dat, in den tijd toen de crinolines nog in de mode waren, eene bijzonder gezette dame, met eene reusachtige crinoline, haar shilling entrée betaalde en met veel moeite door den ietwat nauwen doorgang werd geperst. Nadat zij een eindje geloopen had, werd de aandacht van een der bewakers getrokken door een eigenaardig geraas in hare buurt, en toen hij nader kwam om naar de oorzaak te zien, was hij niet weinig verbaasd, dat twee kinderen van uit den hoepelrok der goede vrouw te voorschijn waren gekomen. - Gewoonlijk hebben wij een zeer ordelijk publiek. - De meeste bezoekers vinden het niet gepast luider dan fluisterend te spreken in tegenwoordigheid der beroemde personen, die hen omringen. Soms krijgen we hier een ruwen ouden boer, die het zich vast in het hoofd heeft gesteld dat alle personen, hier vertegenwoordigd, de eene of andere misdaad moeten hebben begaan. Ik herinner mij, dat ik mij eens niet weinig daarmee vermaakt heb. Een vroolijke, maar ruwe buitenman stond stil voor het beeld van Hendrik IV van Frankrijk, die in onzen catalogus als ‘Henri Quatre’ wordt genoemd.

‘“Enry Quarter,” zeide hij. “Wien heeft die vermoord?” en toen hij vernam dat de persoon in quaestie onschuldig was aan zulk een misdrijf, wendde hij zich af, blijkbaar teleurgesteld, doch met het vaste besluit om een wezenlijken misdadiger te ontdekken.’

Toen ik het gebouw wilde verlaten, werd mijne aandacht getrokken door de prachtige marmeren trap, die vroeger stond in het hotel, gebouwd op last van Baron Grantz in Kensington, en vervaardigd volgens de ontwerpen van Mr. James Knowles, uitgever van the Nineteenth Century Magazine. Madame Tussaud en zonen hadden elf duizend pond sterling betaald voor deze trap in de vestibule; de waarde der geheele tentoonstelling en van haren inhoud was, naar men mij mededeelde, meer dan een vierde van een millioen pond sterling.

De tentoonstelling is thans het eigendom van een klein genootschap; besturend directeur is Mr. Edwin J. Pogser, terwijl de uitsluitende leiding en het bestuur van alles, wat het artistieke betreft, is toevertrouwd aan de bekwame handen van Mr. John Theodore Tussaud.

Deze inrichting van vermaak schijnt jaarlijks meer populair te worden, en geen wonder, want weinig plaatsen van dien aard worden met zulk eene kennis van zaken bestuurd en bieden zooveel onschuldig, maar tevens onderhoudend genot en verscheidenheid aan, als Madame Tussaud's tentoonstelling van wassen beelden.

voetnoot1)
In Amsterdam het Panopticum. (Noot van den zetter.)

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken