Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1896 (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1896
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1896Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1896

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (20.81 MB)

Scans (176.86 MB)

ebook (23.30 MB)

XML (1.61 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1896

(1896)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Camille Flammarion.
Met drie gravuren.

Ofschoon de planeet Mars reeds vijfentwintig eeuwen voor onze jaartelling in al hare rossige pracht aan de Chineezen bekend was, is het Camille Flammarion, de groote, Fransche astronoom van den tegenwoordigen tijd, die voor onze verbeelding een brug heeft gespannen over den afstand van ongeveer vijfendertig millioen mijlen, welke onze aarde van Mars scheidt.

Hij is het, die ons bekend heeft gemaakt met al hare stoffelijke hoedanigheden, met haar klimaat en met hare jaargetijden, en zijn hartstochtelijke liefde voor de wetenschap en zijn onvermoeide werkkracht hebben over de geheele wereld een levendige belangstelling opgewekt, niet alleen in zijne astronomische onderzoekingen, maar ook in zijn eigen belangwekkende persoonlijkheid.

De ‘Christoffel Columbus van Mars’ - zooals een zijner bewonderaars en medewerkers hem eens genoemd heeft - was op jeugdigen leeftijd reeds een denker, een knaap vol liefde voor studie en overpeinzingen, van geen zeer sterken lichaamsbouw en met groote, donkere, schitterende oogen, die er steeds op uit schenen de eeuwige mysteriën te doorvorschen en den sluier, welke ons van de oneindigheid om ons heen scheidt, op te heffen. In de afleiding van zijn naam - Flammarion, Flamma Orionis (Vlam van Orion) - scheen reeds eene profetie te liggen van de loopbaan die hij eens zou volgen. Tot aan den tijd zijner eerste Communie had hij een zeer goede stem en zong hij wel eens in de koren der kerk mee, en nog altijd is hij een groot bewonderaar en liefhebber van muziek, vooral van klassieke en oude kerkelijke muziek.

Camille Flammarion schreef zijn eerste werk ‘La Pluralité des Mondes habités’ op negentienjarigen leeftijd, in zijn klein kamertje in het Parijsche observatorium, en het is dicht bij dezen tempel der wetenschap, op de vijfde en hoogste verdieping van een huis op den hoek van de Rue Cassini en de Avenue de l'Observatoire, dat hij verscheidene jaren achtereen gewoond heeft. Flammarion koestert voor deze vertrekken, welke hij als jonggezel bewoonde, een groote voorliefde, wat gewoonlijk het geval is met een woning, waarin men vele teleurstellingen, maar nog meer geluk ondervon-

[pagina 252]
[p. 252]


illustratie
Het observatorium te Parijs.


den heeft. Hier was het dat hij het grootste gedeelte zijner boeken, waarmee hij zich zoo bekend en beroemd maakte, geschreven heeft, hier was het dat hij na zijn huwelijk zijne bruid, bij wie hij zooveel steun en belangstelling vinden zou, binnenvoerde. Het is bekend dat mevrouw Flammarion opgaat in het werk van haar begaafden echtgenoot, bijna onvermoeid als zijne secretaresse fungeert en hem in al zijne verrichtingen tot een trouwe assistente is.

Zijn eerste werk werd door ongeveer dertig andere gevolgd, waarin voornamelijk astronomische, philosophische of andere wetenschappelijke onderwerpen behandeld werden, doch waaronder zich ook enkele boeiende werken in romanvorm bevonden. Onder deze laatste neemt ‘Uranie’, een alleraangenaamst geschreven vertelling over een klok, welke hij reeds als knaap bezat en nog steeds in hooge eere houdt, een eerste plaats in. Aan dit klokje, dat op een verguld voetstukje rust, en waarboven een hemelglobe prijkt, steunende op vier sfinxen en beheerscht door Urania, de goudlokkige dochter van Jupiter en Mnemosyne, de bijzondere beschermster der astronomie en de heldin der vertelling, is een eereplaats gegeven in het salon van Flammarion's huis.

Zijn laatste werk ‘La Fin du Monde’ speelt in de vijfentwintigste eeuw en beschrijft het vergaan der wereld, veroorzaakt door de nadering van een komeet, welke met de aarde of de maan in botsing zou komen.

Zij, die het voorrecht hebben, toegang tot Flammarion's studeerkamer te hebben verkregen, moeten zich zelf maar een weg en een plaats zien te bezorgen, want de stoelen en tafels zijn, voor zoo ver zij niet reeds door andere papieren bedekt zijn, met boeken bestrooid evenals de vloer, en ook de muren zijn grootendeels achter boeken verscholen. De schrijftafel is vol met belangrijke brieven en telegrammen, welke hem dagelijks van alle kanten der door ons bewoonde globe toestroomen, met de drukproeven van de Revue de l'Astronomie, welke hij ruim tien jaren geleden voorde Astronomische Vereeniging van Frankrijk heeft gesticht, en met die van zijn nieuwe encyclopaedische dictionnaire. Van uit de drie ramen van zijn studeervertrek kan de astronoom zijne blikken mijlen ver laten dwalen, en het heerlijke uitzicht, met het bosch van kastanjeboomen op den voorgrond en het Panthéon, het Luxembourg en het oude klooster van Port Royal in het verschiet, is hem een onuitputtelijke bron van genot.

Deze werkkamer is de voorhal van een betooverd land, waar men, geleid door den toovenaar, die hier werkt en denkt, het heelal kan doorkruisen en een denkbeeld krijgt van de vele werelden, welke nog voor ons verborgen waren en van haar wonderen en raadselen, welke hier wel nimmer geheel tot klaarheid zullen komen. Na op de kille, sombere, doodsche maan een kijkje te hebben genomen, slaan wij vol ontzag een blik in de smeltende spelonken van de zon en hooren huiverende hare loeiende, schroeiende wervelwinden langs ons heen strijken. Aan Jupiter brengen wij maar een kort bezoek, want alles wat ademt en leeft kan het op zijn kokende aardkorst niet lang uithouden, maar wij verlustigen en koesteren ons in de heerlijke, vochtige, warme atmosfeer van de jeugdige Venus, wier planetair bestaan ongeveer de hoogte heeft bereikt van onze aarde gedurende de schepping. Maar op Mars kunnen wij onze verbeelding den vrijen loop laten, want op deze planeet is alles mogelijk geworden. Ongetwijfeld hebben haar burgers, behalve de vele andere natuurkrachten, welke zij aan hunne belangen hebben weten dienstbaar te maken, de electriciteit gemaakt tot hun willoos werktuig, met behulp waarvan zij land, lucht en zee met een ongeloofelijke snelheid doorklieven. Spoorwegen en stoombooten zijn stukjes speelgoed waar zij zich in het verre, verre verleden mee geamuseerd hebben. De vele punten van overeenkomst, welke er overigens tusschen Mars en onze aarde bestaan, worden ons hier door een door Flammarion zelf vervaardigde globe aangetoond, en het is een feit dat Flammarion het er zelfs heeft zien sneeuwen, al zijn de dagen waarop men zulke waarnemingen kan doen, hoogst zeldzaam. In 1884 b.v. waren er te Parijs slechts vierennegentig avonden geweest dat de sterrenkundige de hemellichamen vier uren achtereen ongestoord kon

[pagina 253]
[p. 253]

observeeren. Over het algemeen schijnen die landen, welke het aangenaamste klimaat hebben, zich het minst goed voor astronomische onderzoekingen te leenen.

Niets is interessanter dan Flammarion met zijn bezield gelaat, levendige gesticulaties en geanimeerde stem dergelijke onderwerpen te hooren bepraten, hem Jupiter te hooren verklaren voor ‘de reus van ons zonnestelsel en de wereld der toekomst,’ Saturnus voor ‘het wonder van het heelal, met zijn mystieken ring en zijn stoet van acht satelliten’ en de zon voor de vorstin van het gansche rijk van sterren en planeten, waarvan zij het middelpunt is.

Zelf spreekt hij gaarne over zijn studiën, zijn onderzoekingen en onderzoekingstochten, zijn waarnemingen en ondervindingen. Natuurlijk zijn die ondervindingen, welke hij op zijn reizen en vooral die, welke hij op zijne luchtreizen heeft opgedaan, lang niet het minst belangwekkend. In het geheel heeft hij twaalf reizen per luchtballon gemaakt, waarvan de eerste in 1867, toen hij president was van de Société aërostatique de France en maarschalk Vaillant, de toenmalige minister, een ballon te zijner beschikking had gesteld, welke op last van Napolion III voor den Italiaanschen veldtocht in 1859 vervaardigd was, doch nimmer gebruikt was geworden, daar hij een dag na de overwinning in Solferino was aangekomen. Het was een zeer groote luchtballon, welke zich voor wetenschappelijke ondernemingen uitstekend leende. Het doel waarmee deze reizen ondernomen werden, was waarnemingen te kunnen doen omtrent de luchtstroomingen, de meteorische verschijnselen, den vorm der wolken, de kleuren der lucht, de chemische samenstelling van den dampkring op verschillende hoogten en de wetten van gezicht en geluid.

‘De eerste gewaarwording, die men heeft als men de aarde verlaat,’ deelt Flammarion mede, ‘is die van volstrekte onbewegelijkheid; men gevoelt niet de geringste beweging. De tweede is die van verrukking over het schouwspel, dat

illustratie
Gezicht van uit Flammarion's studeervertrek.


zich aan uwe oogen ontrolt, en de derde een gevoel van twijfel ten opzichte van de volkomen veiligheid van zulk een tocht in hoogere sferen. Men krijgt een gevoel alsof men in een zeepbel de lucht doorkruist, alhoewel de ballon en het schuitje te zamen wel de hoogte hebben van een huis van vijf verdiepingen; doch alle gewaarwordingen van angst en vreezen worden gaandeweg geheel verdrongen door de grootsche en verheven schoonheid der tooneelen om ons heen, door de bekoring van de nieuwe en onbekende wereld waarin wij ons bevinden. De gemiddelde snelheid van ons luchtschip bedroeg vijftien mijlen per uur. Mijne instrumenten placht ik 's nachts te onderzoeken bij het licht der glimwormen welke ik in een kleinen, kristallen bol had bewaard.’

Op den morgen, volgende op een fraaien Augustusdag in het jaar 1874, verscheen er in de Parijsche bladen een artikel, dat allerwege de aandacht trok en waarin beschreven werd hoe een elegante, jonge dame in haar door Worth vervaardigd toilet den vorigen dag een reis per luchtballon ondernomen had, nadat haar door een kleine groep van familieleden en vrienden uitgeleide was gedaan. Dit was niemand anders dan mevrouw Sylvia Flammarion, die juist in het huwelijk was getreden en nu met haar echtgenoot haar huwelijksreis had aanvaard. Het jonge paar was alleen vergezeld van Ernest Flammarion, den broeder van den bruidegom en van den heer Jules Godard, den aëronaut. Van deze reis deelt Flammarion mede, dat hij voortdurend een gevoel had alsof hij op een gondel door Venetië gleed. Bij het eerste gloren van den dageraad bevonden zij zich op een hoogte van 4400 meter. De koude drong door merg en been. Alles was bevroren, zelfs de soep, die zij den vorigen avond mee hadden genomen. Toch hield mevrouw Flammarion vol dat zij zich nog nimte voren zoo geamuseerd had. Tegen 6.40 kregen zij Spa in het gezicht - precies twaalf uur nadat zij op waren gestegen - en het duurde ongeveer twintig minuten eer zij de aarde weer bereikt hadden. De tegenwoordigheid van eene dame onder de aëronauten baarde natuurlijk niet weinig opzien bij de menigte, die de aankomst van het luchtschip vol spanning te gemoet zag.

Het huis, dat de beroemde astronoom thans in de Rue Cassini bewoont, munt uit door eene bijna ouderwetsche degelijkheid en comfort, welke gunstig afsteken bij de meeste Fransche huizen van den tegenwoordigen

[pagina 254]
[p. 254]

tijd, die wel meer vertooning maken maar daarom lang niet altijd practisch ingericht zijn.

De planten, die in de breede vensterbanken prijken, de fraaie schilderijen, waaronder zich enkele van Greuze bevinden, de uitgelezen boekenverzameling, het pluchen kussen, waarop met vergulde letters de woorden ‘Coma Camilli Flamma Orionis’ prijken en dat opgevuld is met Flammarion's haar, door zijne echtgenoote van 1867 tot 1876 verzameld, de kleine mahoniehouten cassette, die misschien niet meer dan zes gulden waard is, maar waarop de groote sterrekundige zijn eerste werk geschreven heeft en dat daarom door mevrouw Flammarion als een kleinood bewaard wordt - elk dezer stukken heeft zijn eigen geschiedenis, alle wekken bij het gezin, dat hier woont, verschillende herinneringen op.

Gedurende den tijd dat Flammarion zich te Parijs ophoudt, trekt hij zich 's morgens ongeveer van half negen tot twaalf in zijn kamer terug om zich ongestoord aan zijn studiën te kunnen overgeven. Dan is zijn deur onverbiddelijk voor iederen gast gesloten. Den middag brengt hij gewoonlijk buitenshuis door. Op zijn heerlijk landgoed te Juvisy is hij echter in zijn element. Hier maakt hij wandelingen op het oude landgoed, waaraan zoovele historische herinneringen verbonden zijn, en ademt hij de geuren in van den schat van bloemen, die evenals de boomen, de vruchten en de groenten, zoo weelderig op den vruchtbaren bodem tieren. De wijze waarop dit kasteel in zijn bezit kwam is een kleine roman op zich zelf.

Het was reeds lang een illusie van Flammarion geweest om tegenover zijn appartementen een observatorium te laten bouwen, dat hij van uit zijn studeerkamer door middel van een wenteltrap zou kunnen bereiken, zoodat hij niet altijd zijn huis zou behoeven te verlaten om astronomische waarnemingen te doen, doch de vele bezwaren waarmee de uitvoering van zulk een plan gepaard ging, maakten dat hij zich, voorloopig althans, in de noodzakelijkheid zag er van af te zien.

In 1882 echter werden zijn vroegere plannen weer opgerakeld en had hij alle hoop ze eens verwezenlijkt te zullen zien, daar het ontwerp reeds was goedgekeurd en de stedelijke autoriteiten en de eigenaar van het perceel reeds hun toestemming tot den aanbouw gegeven hadden. Juist was de huisheer op weg naar Flammarion om hem het contract te laten onderteekenen, toen deze een brief ontving van een hem geheel onbekend persoon, die een landgoed, dat in de onmiddellijke nabijheid van Parijs gelegen was en waarin een uitstekende gelegenheid bestond om een observatorium te laten aanbrengen, geheel tot zijne beschikking stelde.

Vermelding verdient dat Flammarion vóór dien tijd herhaaldelijk lange gedichten ontvangen had, die aan hem waren opgedragen en waarin de grootste bewondering voor hemzelf en voor zijne werken aan den dag werd gelegd. Wie de geheimzinnige afzender was, was hem een duister raadsel. Deze dichtregelen, die klaarblijkelijk door een amateur vervaardigd waren, werden nooit door Flammarion beantwoord en zij eindigden dan ook steeds met het refrein: ‘Ik hoop, geliefd en groot meester, dat ge eenmaal tijd zult vinden mij te antwoorden, in weerwil van uw hardnekkig stilzwijgen. Inmiddels blijf ik met de diepste bewondering uw getrouw lezer Meret.’ Onder den brief, welken hij dien dag ontving, stond dezelfde handteekening en hij was in zeer gevoelvolle bewoordingen opgesteld. Een gedeelte ervan luidde aldus:

‘Geliefde meester, - de rampen welke mij hebben getroffen, hebben geen invloed uitgeoefend op de neigingen van mijn hart en op mijn lust om de wetenschap van dienst te zijn. Reeds vóór de verschijning van uw werk Astronomie populaire had ik een groote geldsom bestemd voor den aankoop van een goeden telescoop; doch daar ik bijna mijn gezicht verloren heb en dus niet meer in staat ben te genieten van een landgoed, zooals dat hetwelk ik te Juvisy bezit, zou ik dit gaarne ter beschikking van de wetenschap willen stellen, en ik zou mij gelukkig achten zoo ik dezen mijn wensch nog voor mijn dood in vervulling zou mogen zien. Daarom, mijnheer Flammarion, wensch ik dit landgoed aan u ten geschenke te geven. Gij kunt het verkoopen of als een astronomisch observatorium inrichten, juist zooals u goeddunkt. Zoo gij wel eens die kanten uit zijt geweest, zult ge u de plaats wel kunnen voorstellen. Sinds den oorlog van 1870 heb ik het landgoed niet meer bewoond... Ik verlang dat de telescoop uw naam zal dragen. Aangenaam zou het mij zijn zoo u mij uw antwoord hierop zoo spoedig mogelijk wilde doen toekomen.’

Flammarion, die natuurlijk niet weinig verbaasd was over en dankbaar voor de aanbieding van den edelmoedigen vreemdeling, antwoordde hem per telegram dat hij hem den eerstvolgenden Zaterdagavond in zijn woning te Bordeaux zou komen bezoeken. De brief was op een Dinsdag gearriveerd en den daaropvolgenden Donderdag - een somberen, kouden Novemberdag in 1882 - bracht Flammarion, vergezeld van een zijner vrienden een bezoek aan Juvisy. Een nauwe, steile straat voerde naar het kasteel, dat door een fraai park omgeven en op den top van den heuvel Juvisy aan den weg naar Fontainebleau gelegen is. Dit eigendom van den heer Meret wordt reeds in een der archieven van 1659 genoemd. Toen had het al de privileges van een leengoed en behoorden er uitgestrekte bosschen, landerijen en duiventillen bij, welke het nog tot 1856 behouden heeft; ook was het van den tijd van Hendrik IV tot aan Louis Philippe de pleisterplaats der koningen van Frankrijk, die op weg waren van Parijs naar Fontainebleau. In 1738 werd het in een hotel herschapen waar de postwagens, die tusschen Parijs en Fontainebleau heen en weer reden, van versche paarden werden voorzien en dat met koninklijke toestemming den naam droeg van La Cour de France, een naam, welken het gehucht nog tot den huidigen dag bewaard heeft. Flammarion en zijn vriend betraden het massief eikenhouten bordes en trokken aan den verroesten ketting van de bel. Zij hoorden de zware tonen weergalmen, doch niemand

[pagina 255]
[p. 255]

deed open. Na een tweeden, ongeduldigen ruk aan de bel verscheen eindelijk een oude man van een hooge, gespierde gestalte en vroeg hun wat zij verlangden. ‘Is dit het eigendom van den heer Meret?’ vroegen zij hem. ‘Ja,’ luidde het antwoord, ‘maar hij woont hier niet meer; ik ben de tuinman en wij - mijne vrouw en ik - doen hier dienst als huisbewaarders.’

‘Mogen wij het kasteel eens zien?’

‘Stellig niet, het is niet te koop en het is evenmin te zien,’ was het niet zeer vriendelijk bescheid.

‘En als ik nu eens de toestemming van den eigenaar had, niet alleen om het gebouw te zien, maar zelfs om hier eenige uren te blijven?’

‘Dat is iets anders. Als dat zoo is, kom daar maar binnen,’ antwoordde de tuinman.

Terwijl hij zijn zwaren sleutelbos ging halen, staarde Flammarion verrukt om zich heen. Het huis had een eenvoudig, maar smaakvol aanzien. Klaarblijkelijk had de architect minder gestreefd naar praalvertoon dan wel naar zuiverheid van lijnen en verhoudingen. Voor het huis strekten zich fraaie, golvende gazons uit, en van de door lage muren omgeven terrassen kon men de geheele vallei van de Orge overzien, terwijl de kronkelende Seine, na zich langs tal van schilderachtige dorpjes een weg te hebben gekozen, zich in het wazige verschiet verloor. Hier en daar verhief zich een kasteel, en aan den horizon strekte zich het bosch van Sénart en andere bosschen uit.

Zij volgden hun gids door het park en door den fraai aangelegden moestuin, waaraan ongeveer f 14000 besteed was. Waarheen de nieuwe eigenaar zich ook wendde, viel zijn oog op oud en zwaar geboomte, waaronder zich een taxisboom bevindt, die door het geheele district bekend is en waarvan gezegd wordt dat Lodewijk XIV vaak in zijn schaduw heeft gerust, op keurig onderhouden lindenhagen en op heerlijke, lommerrijke voetpaden, en alles wat hij zag, verhoogde zijn verlangen om iets meer van den geheimzinnigen onbekende, die hem zulk een vorstelijke gift geschonken had, te weten.

‘Komt de heer Meret hier dikwijls?’ vroeg hij aan den tuinman.

‘Neen, na den oorlog van 1870 is hij hier zeer zelden geweest. Hij bezat prachtige meubels, waarvan de Pruisen het grootste gedeelte verbrand of in beslag genomen hebben; hij was een hartstochtelijk liefhebber van bloemen, vooral van rozen, en hij had ook ongeveer dertigduizend rozenboomen, die eveneens, op ongeveer drieduizend na, door de Pruisen zijn vernield. - Zij hebben zelfs geprobeerd den heer Meret zelf dood te schieten, doch met behulp van den maire wist hij, als boer gekleed, te ontsnappen. Hij zegt ook dat het de schuld is van de Pruisen, dat hij zijn gezicht heeft verloren.’

Flammarion vernam dat zijn weldoener een zeer rijk man en op hoogen leeftijd was en thans een fraai huis te Bordeaux bewoonde, waar hij stil maar weelderig leefde en waarheen hij zich, nadat zijn kasteel geplunderd was geworden, met enkele zijner trouwe dienaren begeven had.

‘Alles tiert hier welig,’ vervolgde de tuinman. ‘De grond is buitengewoon vruchtbaar. Wij hebben hier een waren schat van druiven, de echte Chasselas uit Fontainebleau.’

Aldus pratende bereikten zij het huis, waarin zich niet veel meubels meer bevonden, behalve een gebeeldhouwde linnenkast, die bijna tot aan de zoldering reikte en die, nadat zij weer was opgemaakt, de grootste bewondering van alle liefhebbers van antieke meubelen had opgewekt. De trap, die voorheen naar boven gevoerd had, was verwoest en vervangen door een ruwe, houten trap, die naar het heette, tijdelijk was aangebracht, maar er nog steeds stond. Een ruim en luchtig vertrek, dat op de eerste verdieping gelegen was en op een groot balcon uitkwam, vanwaar men een fraai uitzicht op de omringende streek had, was het woonvertrek van den vorigen eigenaar geweest.

‘En hier,’ zeide de tuinman, op het terras wijzende, ‘hier placht hij, voordat hij blind werd, bij gunstig weer altijd te zitten met zijn telescoop, want hij was een astroloog, en de sterren en de bloemen waren zijn eenig genot.’

Toen zij het geheele huis gezien hadden, volgden de twee bezoekers, zonder hiertoe te zijn uitgenoodigd, den tuinman naar zijn woning en zetten zich tot diens groote verbazing bij het knetterende vuurtje neer.

‘Is het landgoed nooit te koop geweest?’ vroeg Flammarion.

‘Neen,’ was het antwoord, ‘dat heb ik u reeds gezegd. Wie het zou willen koopen, zou er al een zeer groote som voor over moeten hebben.’

‘Als ik lust had het te koopen, zou ik mij hierdoor niet laten weerhouden.’

‘Maar het is niet te koop,’ herhaalde de man ongeduldig.

‘Wil ik u eens wat zeggen?’ zeide Flammarion. ‘De heer Meret heeft mij het landgoed ten geschenke gegeven.’

‘Wat! Eene bezitting als deze ten geschenke gegeven, en dit nog wel tijdens zijn leven!’

Het duurde lang eer men den man overtuigd had, en toen men eenmaal zoo ver was, had hij niet weinig spijt zoo kort aangebonden te zijn geweest, smeekte of men hem dit vergeven wilde, en verzocht dringend in den dienst van den nieuwen eigenaar te mogen overgaan.

Van het voorkomen van den heer Meret, op den dag dat de officieele schenking van de bezitting La Cour de France zou plaats hebben en waarop deze uit zijne handen over zou gaan in die van den man, die zoovele jaren jonger was dan hij en dien hij toch vol eerbiedige bewondering als ‘mijn geliefde meester’ aansprak, zegt Flammarion het volgende:

‘Hij had zich voor deze gelegenheid in gala gekleed, en een nieuwe jas, witte das en witte handschoenen aangedaan; hij had een alleraangenaamst uiterlijk, een welgevormde, slanke gestalte, regelmatige trekken, een bleeke gelaatskleur, weelderig krullend, sneeuwwit haar en helder blauwe oogen, die straalden van genoegen

[pagina 256]
[p. 256]

en, evenmin als de duidelijke, ferme handteekening, iets verrieden van het physiek gebrek waaraan hij leed.’

‘Moge God u menig jaar van kalmen voorspoed in dit liefelijk oord schenken,’ aldus luidden zijn afscheidswoorden.

De heer Meret stierf weinige jaren later en bestemde zijn vermogen van f 500.000 voor de stichting van een tehuis voor de weezen van zeelieden.

Ware het niet, dat de 100.000 exemplaren van zijn ‘Astronomie populaire’ Flammarion juist in dien tijd een vermogen van bijna f 50.000 bezorgd had, dan zou hij niet in staat zijn geweest de noodige kosten te kunnen besteden aan het onderhoud van de bezitting, die zoo onverwacht zijn eigendom was geworden. Want niet ieder heeft een beurs, die hem in staat stelt een landgoed te bewonen, dat door zijn, door statige boomen belommerde lanen, zijn landelijke prieeltjes, zijn geurenden schat van rozen, leliën, violen en jasmijnen, zijn uitgestrekte gazons,

illustratie
Flammarion in zijn studeervertrek.


wier fluweelig groen met de teedere tinten der uitbottende bladeren zulk een wonderschoone kleurengamma vormt, tot een lusthof geworden is, waar vorsten zich niet misplaatst achten. In 1887 ontving Flammarion hier dan ook een bezoek van keizer Dom Pedro II van Brazilië, bij welke gelegenheid de groote astronoom aan zijn doorluchtigen gast het verzoek richtte in het park een ceder te willen planten als eene herinnering van zijn bezoek aan de plaats. De vorst stemde er in toe op voorwaarde, dat men hem alleen zijn gang zou laten gaan en niemand hem helpen zou. Met een fermen duw stiet hij de spade in den grond en had binnen korten tijd den kuil gegraven en, de spade aan Flammarion teruggevende, wischte hij zich het voorhoofd af en zeide glimlachend: ‘Gij ziet, dat ik mijn eigen brood zou kunnen verdienen als het moest.’ De ceder is thans hoog opgeschoten en in volle kracht, maar de keizerlijke hovenier rust reeds lang in het graf.

Boven de poort, welke tot het binnenhof van het kasteel toegang geeft, prijkt het opschrift: ‘Ad veritatem per scientiam.’ Bij het binnentreden van het portaal valt het oog terstond op een fraaie buste van Arago door David; nog eenige schreden en men komt aan het vertrek waar Napoleon I na een slapeloozen nacht het bericht van de capitulatie van Parijs en den val van het rijk ontving. Een bronzen beeld, dat den keizer voorstelt en door hem geschonken is, staat hier nog als een aandenken aan den dag, waarop hij een bezoek aan deze plaats bracht.

Onder de verbeteringen welke door den tegenwoordigen eigenaar zijn aangebracht, behoort ook een fraai terras, dat een gedeelte van het dak vervangen heeft, en een grooten koepel, door Gilon volgens een nieuw systeem vervaardigd, zoodat hij op koperen rollen geleidelijk kan draaien en in den tijd van een halve minuut geheel in het rond kan gaan. Het koepeltje is ongeveer 26 voet hoog, 338 voet boven het niveau der zee en 16 voet in omtrek. De verschillende astronomische werktuigen die men hier aantreft, zijn de nieuwste en beste in hun soort, en een uitstekend toestel om het uitspansel te photographeeren is aan de verzameling toegevoegd. Door de geldelijke bijdragen, welke van verschillende zijden inkomen, wordt een geheel personeel hier in staat gesteld geregeld waarnemingen te doen, en worden door twee bekwame specialiteiten, - een in meteorologie en de andere in astronomie - alle waarnemingen onder toezicht van Flammarion geregeld geboekt om later in verschillende wetenschappelijke bladen te worden opgenomen en verklaard.

De bibliotheek bevat de fraaiste collectie astronomische werken, die ergens te vinden is. Reeds op achtjarigen leeftijd begon Flammarion boeken te verzamelen, met dit gevolg dat hij nu ongeveer tienduizend boekdeelen bezit, waaronder er enkele zijn wier verlies een onherstelbare ramp voor de wetenschap zou zijn. Zijn huis is tot een waar museum geworden door de vele geschenken, welke hij van vrienden en vereerders ontvangen heeft, en waaronder zich aërolithen, antieke afgodsbeelden, een in steen uitgehouwen hoofd eener amazone, uit het land der Aztecs afkomstig, een groote en kostbare verzameling gouden en zilveren munten uit Canada, een door Coronelle vervaardigde hemelkaart uit den tijd van Lodewijk XIV en nog veel meer merkwaardige zaken bevinden. Inderdaad, uit dit groot aantal geschenken en uit de vele kruisen en ridderorden, welke aan Flammarion zijn geschonken, blijkt hoevelen er zijn, die zijne kundigheden waardeeren, in zijne studiën en onderzoekingen belang stellen en de waarheid huldigen van het door Flammarion zelf gesproken woord: ‘L'astronomie est la première des sciences; sans elle nous vivons à la surface d'un monde inconnu, dans l'ignorance et dans la nuit.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken