Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1896 (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1896
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1896Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1896

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (20.81 MB)

Scans (176.86 MB)

ebook (23.30 MB)

XML (1.61 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1896

(1896)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Langs een omweg.
(Naar het Engelsch van W.L. Aldeen.)

Mrs. Chalfant werd niet begrepen. Iederen dag werd haar dit verzekerd door twee harer intieme vriendinnen, vrouwen aan wier meening zij overigens niet veel waarde hechtte, maar die zij in dit geval onvoorwaardelijk geloofde. Bovendien was het iets dat zij onophoudelijk tot zichzelve zeide, en het stond bij haar vast dat zij veel te oprecht en waarheidlievend was om, zelfs als zij alleen was, een leugen te verkondigen. Zij gevoelde zich verlaten en ongelukkig omdat zij zoo weinig begrepen werd. Haar man was goed voor haar en zij kon niet ontkennen dat hij een braaf, rechtschapen mensch was, maar zij was er van overtuigd dat hij nooit geweten had wat er wel in haar school en dat hij ten eene male onmachtig was, de edele gedachten en verheven aspiratiën, welke haar bezighielden, te doorgronden.

Toen Mrs. Chalfant er in toestemde zijne vrouw te worden, verkeerde zij in den waan dat zij hem liefhad. Zij dacht toen niet aan de mogelijkheid dat hij niet in staat zou zijn haar te begrijpen; en in waarheid, kwam het zelfs niet in haar op, dat dit zulk eene noodzakelijkheid zou zijn. Langzamerhand begon zij echter te bemerken, dat haar echtgenoot en zij over verschillende zaken heel anders dachten, en natuurlijk kon het niet anders of hij had ongelijk. De eerste maal dat hunne gevoelens niet overeenstemden was naar aanleiding van ‘Emerson's Essays’. Mrs. Chalfant dacht dat zij een zeer goeden smaak had voor alles wat letterkunde was, en zij ontzag zich dan ook niet haar oordeel over verschillende schrijvers onbewimpeld uit te spreken. John Chalfant nu was auteur, al had hij nog niet veel naam gemaakt; verscheidene tijdschriften hadden reeds verzen en verhalen, die uit zijne pen waren gevloeid, gepubliceerd en ofschoon hij in andere opzichten zeer bescheiden was, twijfelde hij er toch niet aan of zijn oordeel over boeken was juist. Toen hij haar dus vertelde dat ‘Emerson's Essays’ niets dan holle phrasen waren en zij hem verzekerde dat zij van eene goddelijke wijsheid getuigden, ontspon zich een gesprek, dat eindigde met zeer veel op een twist te gaan gelijken. De verhalen, door haar echtgenoot geschreven, waren nooit bijzonder in haar smaak gevallen en over zijne gedichten luidde haar critiek bepaald ongunstig; zij vond hun vorm ruw en verklaarde dat zij gebrek aan fijn gevoel verrieden; en toen zij tot de ontdekking kwam dat hij niet van Ouida hield, dat Mrs. Browning hem koud liet, dat hij zonder omwegen bekende George Eliot vervelend en Zola een groot moralist te vinden, moest zij wel denken, dat alles wat verfijnd en edel was, boven zijn begrip stond en dat hij een sterke en onoverwinnelijke voorkeur voor het alledaagsche en platte had.

Na twee jaren gehuwd te zijn, was er een wijde kloof tusschen de Chalfants ontstaan. Mrs. Chalfant vond haar echtgenoot prozaïsch en vervelend - den laatsten man om gehuwd te zijn met eene vrouw van zeldzame geestesgaven en een fijnen smaak, - hij vond haar dwaas en verwaand, - en zij vonden elkaar wederkeerig onverdraagzaam en hoogst prikkelbaar. Zij merkte niet veel van hem en haar grootste genoegen bestond in den omgang met de weinige vrouwen, die geduld genoeg hadden hare lofzangen op zichzelve aan te hooren, haar vleiden en het met haar eens waren dat zij veronachtzaamd en miskend werd. John Chalfant schreef nog steeds verhalen en gedichten, maar hij liet ze zijne vrouw nooit zien, daar hij wist dat zij er toch aanmer-

[pagina 317]
[p. 317]


illustratie
eenvoud. Naar J. Besin.


[pagina 318]
[p. 318]

kingen op zou maken en spottend lachte over al zijne pogingen om als auteur naam te krijgen. Zoo waren dus deze twee menschen, die zoo gelukkig hadden kunnen zijn, bezig een steeds hoogeren scheidsmuur tusschen hen beiden op te trekken.

Voor Chalfant, die zijne vrouw oprecht had liefgehad, was deze vervreemding van haar een bron van verdriet. Zijn ergernis over hare minachting voor zijne letterkundige proeven, zijn hierdoor gekwetste eigenliefde maakten echter dat zijn leed hem minder zwaar viel. Een vurig verlangen om de bewijzen te leveren dat hij iets beters kon voortbrengen dan alledaagsche vertellingen en gedichten, die niet met die van Browning te vergelijken waren, begon in hem te ontwaken. Hij besloot een roman te schrijven, die zelfs de bewondering zijner vrouw zou opwekken; want hoewel hij geen waarde hechtte aan haar critisch oordeel, was er toch niemand ter wereld, op wiens lof hij zooveel prijs stelde als op den hare. En hij voegde de daad bij het woord en schreef ook een roman; en daar hij geïnspireerd werd door het leed, dat hem vervulde, was het een boek waarmee hij zichzelf overtrof. Het was met veel gevoel geschreven; want wilde hij zijne vrouw niet doen inzien, dat zij getoond had hem volstrekt niet te kennen, toen zij beweerde dat hij geen gevoel had? Vele critici beweerden zelfs dat er al te veel sentimenteele passages in voorkwamen, maar niettegenstaande dit verried het boek zeer veel talent en maakte veel opgang. Chalfant schreef het onder het pseudoniem ‘Arthur Hallick’, want het zou kunnen zijn dat het geen succes had, en in dat geval behoefde zijne vrouw van niets te weten; maar zelfs toen hij niet meer behoefde te twijfelen of zijn werk had een ongemeenen bijval, bleef hij steeds uitstellen zich als den schrijver bekend te maken, om langer te genieten van de heerlijke gedachte dat hij, zoodra hij dit verkoos, zijne vrouw zou kunnen bewijzen, in staat te zijn een boek te schrijven dat door haar bewonderd werd. Want had hij niet gezien dat hare oogen zich met tranen vulden, terwijl zij in zijn roman verdiept was? En toen hij haar vroeg: ‘Wat leest ge daar?’ had zij hem geantwoord: ‘Een boek, waar gij den neus voor zoudt optrekken. Ik vind het mooi.’ Al de lof, hem door de critici toegezwaaid, had hem niet zooveel vreugde gegeven als die spottende opmerking zijner vrouw.

Het was waar, zij vond het boek mooi. Zij gevoelde, dat de schrijver en zij verwante zielen waren. Hij was de eenige man ter wereld, die haar volkomen zou kunnen begrijpen. Wat een hemel op aarde zou het voor haar geweest zijn, als zij met hem was gehuwd in plaats van met dien vervelenden John Chalfant! Om zulk een boek te schrijven - zoo zeide zij tot zich zelve - moest men een man zijn met een fijnen smaak, een rein, zacht en edel gemoed. Zij zou aan zijne voeten kunnen liggen en hem bekennen, dat hij de eenige man was, dien zij als haar meerdere erkende. Hoe volkomen zouden de gevoelens van haar en den onbekenden auteur steeds hebben overeengestemd, zoo zij elkander hadden toebehoord! Zij zouden dezelfde dichters en dezelfde schrijvers bewonderd hebben. Vond een van hen een boek mooi, dan zou het ongetwijfeld ook in den smaak van den ander vallen, en het zou onmogelijk zijn, dat hij zou lachen om iets dat hare goedkeuring wegdroeg, dat hij zou zeggen dat Emerson onzin had geschreven en dat Ouida niet precies gelijkstond met Shakespeare.

Zij las het boek zoo dikwijls over tot zij het bijna van buiten kende. Zij begon een gevoel te krijgen alsof zij den schrijver reeds sedert vele jaren kende, alsof hij de eenige man was, dien zij van ganscher harte zou kunnen liefhebben. Eens toen zij alleen was gaf zij aan een plotselinge ingeving gehoor en schreef hem hoezeer zij hem bewonderde, hoe zeker zij was dat zij beiden elkander geheel zouden kunnen begrijpen. Wel schreef zij kort, maar daar de aandrang tot schrijven sterk was geweest, drukte zij zich uit met een kracht en eene warmte, welke voor haar ongekend waren. Den brief, dien zij met een verdraaide hand geschreven had, onderteekende zij met een verzonnen naam en vroeg dringend om antwoord. Toen adresseerde zij hem aan de uitgevers en vervolgens aan Arthur Hallick en haastte zich hem naar de post te brengen, voordat zij berouw zou gevoelen over haar overijlde daad. Toen zij den brief schreef, kwam het niet in haar op, dat zij hiermee in de verplichtingen tegenover haar echtgenoot tekortkwam. Zij achtte het zeer onwaarschijnlijk dat zij antwoord zou krijgen, en, mocht het gebeuren, dan zou hier immers geen kwaad in steken. Het liet zich niet aanzien dat zij den man, dien zij zoozeer bewonderde, ooit zou ontmoeten, en zelfs al mocht zij ooit met hem in aanraking komen, dan zou hij daarom toch niet behoeven te weten, dat zij het was met wie hij gecorrespondeerd had. De brief had haar, toen zij hem schreef, een gevoel van verlichting gegeven. Dit was het eenige gevolg, dat zij van hare daad zou ondervinden.

Na korten tijd ontving John Chalfant den brief zijner vrouw, maar niemand minder dan haar verdacht hij ervan hem geschreven te hebben. Hij herkende haar hand niet en voorzeker was er in de enthusiaste bewondering, welke er voor hem aan den dag werd gelegd, niets dat hem aan de gewone houding zijner vrouw tegenover hem herinnerde. Hij gevoelde zich zeer gevleid met deze onverwachte hulde en leidde er terstond uit af dat de schrijfster van den brief een vrouw met een helder verstand en een buitengewoon juist oordeel moest zijn. Zij wist het boek ten volle te waardeeren, terwijl zijne vrouw wel gezegd had dat zij het boek mooi vond, maar tevens dat hij er den neus voor zou optrekken - waarmee zij getoond had onmachtig te zijn om te begrijpen dat hij het beste wat in hem was in zijn werk had uitgestort.

Twee dagen lang droeg Chalfant den brief in zijn zak en las hem wel twaalfmaal over. Hij maakte zichzelf wijs dat hij hem zoo dikwijls las, niet omdat zijn boek er zoo in geprezen werd, maar omdat het nuttig was een critiek, die van zulk een fijn, onpartijdig oordeel getuigde, goed te bestudeeren. Hij was het nog

[pagina 319]
[p. 319]

niet met zichzelf eens of hij er op zou antwoorden of niet; nadat er twee dagen verloopen waren, kwam hij echter tot de conclusie, dat er onmogelijk kwaad in kon schuilen en dat hij zich zelfs aan eene onvergeeflijke lompheid zon schuldig maken, als hij de schrijfster niet voor hare vriendelijke en aanmoedigende woorden bedankte. De huwelijksstaat had hem echter voorzichtig gemaakt; en ofschoon hij zich slechts bij een beleefd antwoord bepaalde, veranderde ook hij zijn handschrift dermate; dat het onmogelijk door iemand als het zijne herkend kon worden.

Zooals hij, hoewel zonder het zichzelf te durven bekennen, gehoopt had, liet een antwoord op zijn brief zich niet lang wachten, Zijne vrouw was verrukt over zijn stijl en wijze van uitdrukken. Zij gevoelde zich trotsch en gelukkig de aandacht van zulk eene schitterende persoonlijkheid als Arthur Hallick getrokken te hebben. Zulk een tact en fijne beschaving, als die waar zijn handschrift blijk van gaf, zou John Chalfant zich nimmer eigen kunnen maken. Zulk een brief was evenzeer boven zijn macht als het boek dat er in werd aangehaald. Waarom zou zij zich niet het genoegen veroorloven te correspondeeren met een man, die bij machte was haar te begrijpen - een man die haar zou behandelen met de onderscheiding welke haar toekwam? Zou zij, omdat zij nu eenmaal ongelukkig getrouwd was, zich een onschuldig genoegen moeten ontzeggen? - zou zij deze romantische kennismaking, die voedsel zou geven aan al de edele aspiratiën, welke haar reeds zoo ver boven de prozaïsche, alledaagsche menschen om haar heen verheven deed zijn, dan moeten voorkomen? Neen, zij besloot zich dit zonderlinge genoegen, waar niemand iets van weten zou, te verschaffen. Eens had zij gelezen dat een onbekende dame jarenlang in correspondentie was geweest met een groot Fransch auteur, voor wien zij eene vriendin en raadgeefster was geworden, ofschoon zij nimmer met elkander in aanraking waren gekomen. Waarom zou zij niet voor Arthur Hallick kunnen zijn wat de Inconnue voor den Franschman geweest was? Hier lag haar levenstaak - en zij had altijd gevoeld dat zij, met de zeldzame gaven waarop zij zich beroemen kon, een gewichtige taak te volbrengen had! Hier was een pad dat voerde naar eene lustwarande, liefelijker dan die van Rosamunde en waar zij geene verraderlijke valstrikken behoefde te vreezen. Zij schreef een langen, opgewonden, hartstochtelijken, bijna hartelijken brief; en toen haar echtgenoot dien avond thuiskwam vond hij haar met een blos op de wangen en een gloed in de oogen, welke eene scherpe tegenstelling vormden met de lustelooze matheid, die haar gewoonlijk kenmerkte.

Het duurde niet lang of in deze briefwisseling vonden de man en de vrouw, die haar voerden, hun grootste genot, Chalfant meende, dat hij voor de eerste maal zijns levens eene vrouw had aangetroffen, die hem niet alleen bewonderde, maar ook begreep. Thuis gevoelde hij zich verlaten. Aan zijne echtgenoote had hij geen aanspraak, nog minder eenigen steun of hulp. Hij gevoelde dat zij zijn bijzijn verdroeg omdat het niet anders kon, en ofschoon hij met de bestendige genegenheid van een eerlijk man haar nog liefhad - althans meende dat hij dit nog deed - begon hij toch al zeer spoedig het ware geluk te vinden in de gedachtenwisseling met zijne onbekende correspondente. Tusschen hen beiden bestond er, zooals er tot zijne groote voldoening in hunne brieven doorstraalde, de levendigste, innigste sypathie.

Niet alleen dat zij intellectueel gelijkstonden, maar ook hunne zielen waren aan elkander verwant en konden met elkaar in gemeenschap treden, hoe groot de afstand was die hunne lichamen van elkander scheidde. Misschien was het hem wel niet recht duidelijk wat dit beteekende, maar hij wist toch dat het waar moest zijn, want zijne schoone correspondente had dit in een harer brieven beweerd. Als hij zich 's avonds naar zijne woning begaf had hij niet langer een gevoel alsof hij naar zijn tehuis ging. Hij gevoelde zich eerst recht thuis, wanneer hij bezig was zijn dagelijkschen brief aan de onbekende te schrijven.

Geen van beiden dacht dat er in hun gedrag tegenover elkander iets afkeurenswaardigs was. In eene briefwisseling tusschen twee personen, die elkander nooit gezien hadden, stak toch niets kwaads? Zeker was het een onloochenbaar feit dat, sinds Chalfant deze vreemde betrekking had aangeknoopt, zijne vrouw en hij veel minder met elkaar kibbelden. Klaarblijkelijk was zij veel tevredener met haar lot dan vroeger, en allerlei kleinigheden, die zij vroeger in haar echtgenoot niet kon velen, verdroeg zij nu. Van zijn kant deed ook hij veel meer dan anders om haar genoegen te geven, waartoe het bewustzijn, dat hij iets op zijn geweten had, misschien bijdroeg; en meermalen gebeurde het dat zij een avond met elkaar doorbrachten, terwijl er niets anders aan haperde dan dat zij zich beiden eenigszins verveelden, iets dat zelfs bij de gelukkigste huwelijken soms voorkomt.

Maar noch bij rationalisme, noch bij intriges, kan iemand halfweg gaan en dan stilhouden, tenzij hij intellectueel of moreel onlogisch is.

Ofschoon Chalfant de vrouw, met wie hij correspondeerde, nimmer had gezien en zij, behalve de mededeeling dat zij eene nog jonge vrouw was, niets had gezegd waaruit hij kon afleiden hoe zij er eigenlijk uitzag, had hij bij zichzelf uitgemaakt dat zij schoon moest zijn In den beginne verlangde hij er volstrekt niet naar haar te zien, want hij gevoelde dat de eigenaardige bekoring, welke deze correspondentie voor hem had, lag aan het feit, dat de vrouw, met wie hij haar voerde, hem nimmer onder de oogen zou komen. Maar tegen den tijd dat hij liefde begon te gevoelen voor de onbekende, wist hij, dat hij geen vuriger verlangen had dan haar te mogen zien. Hij had niet aan de mogelijkheid gedacht, dat hij zijne vingers zou kunnen branden toen hij met vuur begon te spelen, en toen hij tot de ontdekking kwam, dat dit toch werkelijk het geval was, was hij ten hoogste verbaasd, vond hij zichzelf diep te beklagen. Met ontwijfelbare duidelijkheid was alles hem plotseling tot klaarheid gekomen; en

[pagina 320]
[p. 320]

toen hij 's nachts over den laatsten brief, dien hij ontvangen had, nadacht werd hij onrustig en bezorgd. Hoe was het mogelijk dat hij, een fatsoenlijk, eerlijk, getrouwd man, liefde kon gevoelen voor eene vrouw, die zijne echtgenoote niet was? Hij vatte het plan op haar geene brieven meer te schrijven en zou den volgenden morgen beginnen met zich al de gedachten aan haar, met wie hij gecorrespondeerd had, uit het hoofd te zetten. En dien morgen schreef hij haar met nog meer warmte dan ooit.

Na dat oogenblik begon hij met rassche schreden te dalen, want bij al dergelijke zaken wordt de helling, tegen dat men het einde nadert, plotseling zeer steil.

Hij schreef de onbekende dat hij haar liefhad en smeekte, haar ten minste eenmaal te mogen ontmoeten, zoodat hij voor zijn geheele verder leven in gedachten de aanraking van hare hand zou kunnen gevoelen. In zijne eerste brieven had hij vermeden om over zijn huwelijk te schrijven, daar hij het geheel overbodig vond eene vreemdelinge deelgenoote te maken van zijne persoonlijke aangelegenheden; en later gevoelde hij dat eene zinspeling hierop een dissonant in de volmaakte harmonie hunner correspondentie zou zijn. Nu was het natuurlijk te laat om er nog schriftelijk melding van te maken, maar hij was vast besloten bij hunne eerste en laatste ontmoeting aan de onbekende te zeggen welke afgrond er tusschen hen gaapte. In de gedragslijn, welke hij zich had voorgeschreven, zou (dat gevoelde hij) niemand iets zondigs kunnen vinden. Hij zou haar ontmoeten, haar zeggen dat hij haar liefhad, maar dat hij gehuwd was en dat zij elkaar nimmer meer onder de oogen moesten komen. Dan zou hij haar een kus op het voorhoofd geven, waarna zij voor altijd zouden scheiden. Dit zou heerlijk, tragisch en daarbij toch rein zijn - althans het reine en het schuldige, dat er in deze handeling lag, zouden in zulke verhoudingen tot elkaar staan, dat het eene het andere zou neutraliseeren.

Mrs. Chalfant had bij zichzelve uitgemaakt, dat zij Arthur Hallick niet liefhad. Zij bewonderde zijne brieven en was opgetogen over de betrekking, waarin zij tot elkander stonden, maar zij was nu eenmaal geene vrouw, die spoedig liefde gevoelde. Zij had de briefwisseling gaarne voortgezet, zonder er ooit iets van haar strikt platonischen vorm aan te ontnemen, maar toen haar correspondent er op stond haar te zien en er zelfs vluchtig op zinspeelde, dat er iets verschrikkelijks zou gebeuren als zij hem niet vergunde haar eens, al bleef het ook slechts bij een enkelen keer, te ontmoeten, besloot zij aan zijn verlangen gehoor te geven.

Onaangename gevolgen kon zij er toch niet van ondervinden, want hij wist haar naam niet en zou haar dus geheel uit het oog moeten verliezen. Zij zou hem zacht berispen dat hij aan hunne kennismaking haar geheimzinnig karakter ontnomen en daardoor de bekoring ervan verbroken had; dan zou zij hem vertellen, wat zij van plan was geweest om hem te verzwijgen, namelijk dat zij gehuwd was. Hoewel zij het zeer jammer vond dat hij er zoo op stond haar te ontmoeten, kon zij toch een gevoel van nieuwsgierigheid naar den man, met wien zij zoo lang gecorrespondeerd had, niet onderdrukken, en zoo bevond zij zich eindelijk, aan een vurig verlangen en ook eenigszins aan vrees ten prooi, in de zaal in de National Gallery, welke zij als hunne plaats van samenkomst hadden aangewezen.

Zij zou eene roos in de rechter- en hij een lelie in de linkerhand houden en zij zouden elkander precies te drie uren ontmoeten voor de Turner, welke tusschen de twee Claude Lorraines hangt. Toen Chalfant juist op het oogenblik dat de St. Martinstoren drie uur begon te spelen het vertrek binnentrad, zag hij eene vrouw met den rug naar hem toe voor de Turner staan. Er ging eene rilling door zijne leden, want hij bemerkte terstond dat zij er precies zoo uitzag als hij gedacht had, en zoo innig was de gemeenschap geweest, waarin hunne geesten tot elkander hadden gestaan, dat zelfs haar uiterlijk voorkomen hem bekend voorkwam. Hij wist dat zij het was, want in de rechterhand, die zij hangen liet, zag hij een roos. Haastig trad hij op haar toe, en toen zij zijn voetstap hoorde, keerde zij zich om en herkenden zij elkander.

Het eerste oogenblik dacht ieder, dat de andere achter het rendez-vous gekomen was en dat zij op heeterdaad betrapt waren, de eene door een verontwaardigden echtgenoot, de andere door eene woedende vrouw. Een oogenblik zagen zij elkander zwijgend aan en vervolgens meende zij plotseling de geheele zaak te doorzien. Een onuitsprekelijk gevoel van verlichting, dat weldra plaats maakte voor dat van innige blijdschap, maakte zich van haar meester bij de gedachte, dat het dus haar echtgenoot was, die het boek, dat zij zoo schoon vond, geschreven had, en dit niet alleen - hij had ook het plannetje tot deze romantische samenkomst zorgvuldig uitgedacht, om zijne vrouw de bewijzen van zijne liefde te geven en te trachten haar hart te winnen door haar onder een aangenomen naam brieven te schrijven. Zij was juist slim genoeg om te begrijpen dat haar echtgenoot en de man, met wien zij gecorrespondeerd had, één en dezelfde persoon was en juist naïef genoeg om zich zeer te verheugen over wat zij meende, dat hij met opzet gedaan had.

‘Mijn beste John!’ riep zij uit. ‘Jij bent het dus! Dat had ik nooit gedacht, maar ik heb je onrecht aangedaan. Voor een tweede maal heb je mijne liefde gewonnen en ditmaal zal je haar niet meer verliezen.’

Zoo eindigde deze romantische episode in John Chalfant's leven. Als een verstandig man liet hij zich alles aanleunen en verzweeg wijselijk dat het niet in hem was opgekomen dat het zijne vrouw was met wie hij correspondeerde. Zij schreven elkaar geene brieven meer, maar leefden zoo vertrouwelijk en gelukkig als nimmer te voren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken