Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Jaargang 1897-1898 (1897-1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1897-1898
Afbeelding van De Huisvriend. Jaargang 1897-1898Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Jaargang 1897-1898

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (20.06 MB)

Scans (132.11 MB)

ebook (22.36 MB)

XML (1.71 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Jaargang 1897-1898

(1897-1898)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een roman op den Etna.

Vorst Michaël van Polkavië is een allerliefste jonge man. Zijn vorstendom is een van de kleine onafhankelijke staatjes van het Balkansche Schiereiland, maar gij zult er te vergeefs naar zoeken, zelfs op die oorlogskaarten, die melding maken van elke negorij.

Hij is bon prince en laat zijn onderdanen ongeveer alles doen waarin zij lust hebben, terwijl hij zich amuseert op de groote badplaatsen en in de hoofdsteden van Europa, met een uitstapje nu en dan naar Caïro of Constantinopel. Waarlijk, ik geloof niet dat zijn verstrooiingen erg verkeerd zijn; hij bezit een sterke dosis van idealistische gevoelens, die hem verre houden van alles wat vulgair is.

De vorst heeft lichte oogen, die tamelijk droomerig staan, zacht blond haar en een tengere gestalte, als die van een jong meisje; zijn manieren zijn verrukkelijk los, met een kinderlijke openhartigheid, die misschien de hoogste trap is, door staatkundige opvoeding bereikt. Nu en dan verlicht een mooie glimlach den kleinen ronden mond, onder zijn zorgvuldig opgedraaide en glimmende snor.

Men heeft vrouwen - volstrekt geen schoolmeisjes - hooren zeggen, dat zij van vorst Michaël hielden, van het oogenblik dat hij haar werd voorgesteld en, voor haar staande, de hooge hielen van zijn geverniste laarzen liet kletteren en een buiging maakte, die, hoewel door en door modern, toch de ouderwetsche hulde uit de dagen van het menuet met die van het middeleeuwsche ridderschap scheen te vereenigen. Verder werd er gezegd, dat het den vorst niet aan moed ontbrak, dat hij een ruiter was zonder vrees en zeer handig met het zwaard wist om te gaan. Bovendien spreekt hij ten minste een half dozijn vreemde talen zeer vloeiend.

Is Vorst Michaël dan volmaakt?

Helaas! de billijkheid verplicht ons te bekennen dat deze parel een gebrek bezit. Vorst Michaël is aangetast door romaneskheid, een eigenschap, waarmede het einde dezer eeuw niet weet wat te doen. In de vermengde rassen van den Balkan vindt men wonderlijk samengekoppelde eigenaardigheden, die elkander door de kracht der tegenstelling scherper doen uitkomen.

Vorst Michaël kent zijn Parijs, zijn Weenen, zijn St. Petersburg door en door, en men zegt dat hij ook niet onbekend is met zijn Monte Carlo; maar hij wordt beheerscht door een idée-fixe, ongelooflijk fantastisch, dat hem belet in de keuze eener bruid; hij aanbidt niets zoo zeer als kleine, microscopische voetjes.

En van alle dames van hooge afkomst of groot fortuin, die hem aan de Europeesche hoven als gemalinnen werden aangeboden, had geen enkele het soort voeten, waarvoor hij zich neer kon werpen om verzuchtingen te slaken, zooals hij dit wenschte te doen.

Vorst Michaël is niet ontbloot van kennis van de klassieken en bovendien begiftigd met een zeer goeden en smaakvollen stijl, daarom werd hij schrijver van een brochure over de vergelijkende mythologie van het be-

[pagina 28]
[p. 28]

roemde sprookje van Asschepoester en de Grieksche legende van Rhodope. Een exemplaar van zijn verhandeling, elegant gedrukt en keurig gebonden in blauw en zilver brocaat, is een bevallige gift van den Vorst aan de kennissen, die hij op bijzondere wijze wenschte te onderscheiden. Hij was zoo goed, mij er een aan te bieden omdat na het eindigen van het geval, ik hem vertelde - -

Maar dit is niet het begin der geschiedenis.

Het gebeurde

illustratie
grootvaders horloge. Naar C. Cej.


alles in de stad Catania en op den berg Etna, waarvan de majestueuze somberheid een eeuwigdurend verwijt scheen tegen zooveel frivoliteit.

Aan de table d' hôte van de Albergo Orientale was de Vorst begonnen kennis te maken met ons klein gezelschap - een van die voorbijgaande kennismakingen tusschen touristen, meestal zonder gevolgen. Het amuseerde Vorst Michaël, en hij verzekerde mij, dat het leerzaam was de Amerikaansche denkbeelden over allerlei dingen te hooren.

‘Gij van de Vereenigde Staten,’ placht hij te zeggen, ‘hebt misschien een origineelen kijk op de dingen, maar toch vol gezond verstand.’

Na een paar dagen had men alle theorieën en sommige wijze oordeelen gehoord uit den schat der ondervindingen van een jonkman, die bij genade van het Latijnsche bloed, dat in zijn aderen vloeide, een merkwaardige naïveteit des geestes had behouden.

Eens toonde hij ons de photographieën van zijn Douairière Moeder en van de vorstinnen Wanda en Helena, zijn zusters.

Het scheen mij toe, dat de jonge dames haar afkomst van Karel den Groote duidelijk verrieden, want, gekleed als zij waren in de korte rokken van het nationale costuum van Polkavië, bleek het duidelijk dat zij haar voeten geërfd hadden van 's Keizers moeder, de beroemde Bertha Grootvoet.

Vanhier misschien het vooroordeel haars broeders ten gunste van miniatuurvoeten. Toen hij deze portretten liet zien, toonde Vorst Michaël eenige spijt.

‘lk moet bekennen,’ sprak hij, treurig het hoofd schuddend, ‘dat mijn zusters les pieds enormes hebben.’

Gij kunt nu dus oordeelen over de gemoedsbeweging door dezen enthousiast gevoeld op zekeren morgen, toen hij, door den corridor gaande van de verdieping, waar hij logeerde, voor een gesloten deur de mooiste, kleinste schoentjes zag. Zij waren van rood Russisch leder, allerverrukkelijkst gepoetst, en schenen te wachten op het gelukkig oogenblik, dat men ze in de kamer zou halen om er de lieve voetjes in te steken hunner meesteres.

‘Ik heb misschien een onbescheidenheid begaan,’ zeide de Vorst mij hoogst ernstig, ‘ik beken dat ik mij niet weerhouden kon een van die schoentjes op te nemen om het te onderzoeken. Het was wonderbaar klein, 1½ genummerd, en zoo door en door volmaakt, geheel vrij van alle onregelmatigheden, die zulk een betooverende voet vrij mag bezitten. J'en suis fou,’ voegde hij er nog bij.

‘Een beminnelijke gekheid, Vorst,’ zeide ik.

‘Ik moest vastgeketend worden; ik zal bepaald een dwaasheid doen.’

‘De grootste dwaasheid zou zijn u zelf vast te ketenen.’

[pagina 29]
[p. 29]


illustratie
in het korenveld. Naar L. Stasiak.


[pagina 30]
[p. 30]

‘Dat is zeer waar, mevrouw!’

Toen eindelijk de eigenares van de beroemde schoenen verscheen, was men bereid te gelooven dat de Vorst wel eens iets dwazer kon doen dan haar tot zijn vorstin te maken. Zij was een Amerikaansche - uit New-York. Haar naam was Angelica van Doren; zij was vergezeld door haar mama, die haar zeer nauwgezet chaperonneerde, hoewel het duidelijk was dat dit strenge systeem van waakzaamheid geheel en al op verlangen der dochter geschiedde.

Somtijds scheen het of de oudere dame volstrekt niet het nut van zooveel waakzaamheid inzag en niet ongaarne een korte vacantie had genoten, gedurende welke zij een dutje kon maken, romans lezen en haar oogen en voeten, vermoeid van het kijken naar allerlei merkwaardigheden, eenige rust gunnen. Maar daar is niets zoo correct en zoo onverbiddelijk als een modern meisje, dat zich zelf opvoedt en op den koop toe haar moeder bovendien.

En werkelijk was juffrouw Van Doren een lief meisje, wat in haar geval beteekent innemend, vroolijk, niet geaffecteerd, met een reservefonds van gezond verstand, waaruit zij, wanneer de gelegenheid zich voordeed, kon putten.

Wij mochten allen de Van Doren's gaarne lijden en, wat den Vorst betreft, het was geheel en al zijn eigen zaak. Niemand zou zulk een internationaal verbond aan- of afraden. Inderdaad was Vorst Michaël, op dien zwakken romanesken ader na, heel goed in staat op zichzelf te passen.

Iederen morgen hielden die heerlijke, rossige schoenen de wacht vóór de deur der slapende Angelica. Om kwart over negen haalde haar meid ze weg om ze hun gelukkige bestemming te doen volgen van door haar volmaakte voeten te worden betreden.

Ondertusschen - en dat vonden wij zeer kiesch van juffrouw Angelica - stelde zij nooit haar voeten ten toon. Zij droeg haar rokken eerder zeer lang en nam nooit die zorgelooze, onbevallige houdingen aan, welke sommige vrouwen zich veroorloven door de voeten over elkander te slaan. Zij scheen haar bekoorlijkheden zoo weinig te kennen, als met mogelijkheid verwacht kon worden van iemand, die zoo erg, erg mooi was.

Want zij was bepaald mooi, van het eenigszins broze, fijn gemodeleerde, Amerikaansche type. Haar neus was een klein meesterstuk in ivoor; haar oogen waren viooltjes-blauw, zeer groot en donker gewimperd; haar handen waren niet bijzonder klein, maar zoo mollig en met zulke lieve, rose nageltjes. Haar stem, helaas! had zekere schelle trillingen als zij die verhief, maar zelfs deze waren niet geheel onmuzikaal, en haar costumes waren ontelbaar en bewonderenswaardige, authentieke scheppingen van Doucet, Paquin en de rest.

Vorst Michaël beklaagde zich tegen mij over de allerliefste zedigheid, die juffrouw Angelica dwong zoo geheimzinnig te zijn tegenover hem.

‘Altijd gesluierd in de bescheidene schaduw van haar voeten,’ zeide hij; ‘eens alleen, toen zij een trap afging, was een voet te zien. Maar zou u mij willen gelooven? - Uit eerbied voor de kiesche gevoelens van een jong meisje, wendde ik den blik af. Ik bleef beroofd van het gezicht, maar ik ben tevreden met mijzelf.’

Kon er in de dagen der ridderschap iets meer verfijnds zijn dan de zelfverloochening van dezen allerbewonderenswaardigsten vorst?

‘Ik voorzie, mevrouw,’ zeide hij mij, ‘dat ik spoedig aan haar voeten zal neerknielen.’

‘Altijd haar voeten, Vorst! U zegt niets van haar gezicht of haar hart.’

‘U weet dat de voet van een toovergodin mijn ideaal is,’ antwoordde hij eenvoudig.

Gedurende eenige dagen regende het, de winden zweepten al stormend door de Straat van Messina, en de hemel daarboven scheen te schreien omdat zij zoo twistziek waren. Om deze reden werd ons uitstapje naar den Etna uitgesteld (een partijtje van een dozijn personen was gearrangeerd) en, toen het weer beter werd, kreeg mevrouw van Doren een dag of twee hoofdpijn, zoodat er niets van het tochtje scheen te komen.

Eindelijk kwam er echter een schitterende dag; de zee flonkerde als een met loovertjes bezaaide danseres, de wind was zacht en geurig, en de Etna wuifde uitlokkend met haar rookpluim.

Zoo gingen wij allen op weg. Het zou de laatste dag zijn van het verblijf der Van Doren's; zij gingen dien avond naar Messina, vanwaar zij naar Napels zouden vertrekken om daar den man van de eene, den vader van de andere dame te ontmoeten.

Vorst Michaël had voorgegeven dat een plotselinge crisis in de politieke wereld van zijn vorstendom hem onverwacht naar zijn hoofdstadje terugriep, zoodat hij, met toestemming van mevrouw Van Doren, zich op dezelfde stoomboot zou inschepen, in de hoop, dat hij haar van dienst zou kunnen zijn als koerier. Zeker kon men niets zeggen tegen den terugkeer van een Vorst in zijn rijk, en de dames waren stellig blijde met het geleide, want hij was zeer aangenaam in den omgang en door en door bon prince!

Zoo werd dus de monumentale hoop koffers der dames Van Doren met de veel geringere bagage van den Vorst te zamen naar het station gebracht. De reizigers namen in de rijtuigen, die hen den Etna op moesten voeren, niets mede dan kleine tasschen, die ongetwijfeld juweelen en andere kostbaarheden bevatten, zoowel als toiletartikelen, welke zij noodig konden hebben, vóórdat zij haar goed terug hadden.

De natuur op den Etna is van een onbeschrijflijke, tragische schoonheid; de fantastische vormen der sedert lang uitgebluschte lava, de steil opstijgende terrassen, begroeid met druiven, die aan den grond hun vurig sap ontleenen, de bosschages van Indische vijgenboomen, de olijfboomen, verwrongen door den drang der gloeiende stroomen, die zich over hen storten, de wegen, die bestrooid schijnen met steenkolen, de dorpen van donkeren steen, het volk met zijn gitzwarte oogappels en ernstige gezichten - zij schijnen zoo geheel verschillend van die van andere streken. Het bewustzijn der ontzettende, gevangen machten, die elk

[pagina 31]
[p. 31]

oogenblik kunnen losbreken, schijnt op de bewoners van den Etna met benauwende kracht te drukken.

Op den bepaalden tijd bereikten wij de schilderachtige kleine herberg van Nicolosi, waar de lunch besteld was. De heeren van het gezelschap drentelden heen en weer op den weg, rookten sigaren en bespraken de verdiensten der ezels, bestemd voor onze verdere beklimming van den berg tot aan de lavabronnen van 1669.

De lunch was zeer vroolijk, later klommen wij - eenigen gezeten op ezels, anderen te voet - naar den krater van de Monti Rossi.

De grond was ruw en los, vol zand en puin, maar wij bereikten de Altarelli, waar eenige jaren geleden de lavastroom zich als door een wonder ter redding van het stadje Nicolosi splitste. Daar werd besloten de geduldige ezeltjes wat te laten rusten, en ieder begon rond te dwalen, stukjes lava en de zwarte kristallen - lapilli genaamd - opzamelend, toen plotseling de wolken, die zich slechts op den achtergrond hadden gehouden, kwamen aangerold en een kolossale regenbui loslieten. Daar ontstond een algemeene paniek, het gezelschap vluchtte terug naar de herberg van Nicolosi, hier werden vuren aangemaakt in groote bekkens, en de goede vrouwen van het huis hielpen de dames zich te drogen, terwijl de waard en zijn knecht vol zorg het mannelijke gedeelte van het gezelschap bedienden.

Na een half uur verzamelden wij ons weer in de eetkamer, waar warme wijn op de tafel was gezet om verkoudheden te voorkomen en ons te versterken voor onzen langen rit, terug naar de stad.

De meesten onzer hadden hun roodleeren schoenen in de onmogelijkste vormen zien veranderen door het nat, dat zij hadden opgevangen, maar het inwrijven met olie had ze aan het gebruik, zoo niet aan de schoonheid teruggegeven - behalve de schoenen van juffrouw Angelica, die zoo dicht bij het vuur waren geplaatst, dat zij geheel verschroeid waren en roken - nu ja, iedereen weet dat de geur van verzengd leder met dien van rozen weinig gemeen heeft.

Wij allen hinkten meer of minder in ons half bedorven schoeisel, terwijl juffrouw Angelica wandelde - gelukkig hing, zonder hakken, haar rok nu langer dan ooit te voren - met den platvoetgang van iemand, die op kousen loopt. Maar zonder twijfel scheen zelfs dat soort van gang aan den verliefden vorst de godin te verraden.

Een vuurroode glans vloog over het gelaat van Vorst Michaël, toen zij de kamer binnenkwam (wij moeten ons herinneren dat hij een teedere, ridderlijke ziel bezat). Juffrouw Angelica daarentegen was zoo koel en mooi als - nu dan, als het weder, dat na zijn leelijk spel gespeeld te hebben, nu weer helder en vriendelijk was, als een kind na een ondeugende bui.

Waarom de Vorst bloosde, werd ons spoedig duidelijk. Hij ging de kamer uit en kwam terug met zijn tasch, waaruit hij de roode schoentjes haalde, de goddelijke, miniatuurschoentjes van Asschepoester, van Rhodope, van juffrouw Angelica van Doren.

De goede Vorst straalde, al was hij ook wat zenuwachtig.

‘Zie eens,’ zeide hij, ‘ik hoop dat u mijn diefstal vergeven zal, ten wille van - van - van het oogenblik, laat mij zeggen, van de gelukkige verschijning van een paar droge schoenen. Het is het water des hemels, dat de sandalen van Rhodope heeft bedorven; de asch van den Etna alleen is poëtisch genoeg om zich te hechten aan Asschepoester's muiltje. Dezen morgen - ik beken het -, nadat de bagage der dames van Doren was weggedragen, zag ik deze aanbiddelijke schoentjes verlaten, verwaarloosd, vergeten bij de deur staan. Ik nam ze mede als aandenken, dat was mijn geluk! Nu geef ik ze noode terug; dit is mijn plicht. Wil u mij toestaan, mevrouw van Doren, ze aan de allerliefste voetjes van uw dochter te trekken? Dat zal mijn belooning zijn.’

De getrouwde mannen der partij kregen hier blikken van hun respectieve gemalinnen, die beteekenden:

‘Neem een lesje aan de manieren van dezen hoogst beleefden Vorst.’

En zij wenkten allen als antwoord terug:

‘Dat kun je begrijpen!’

Ondertusschen knielde Vorst Michaël, aangemoedigd door het zwijgen der moeder en door de neergeslagen oogen der dochter vóór de voeten van juffrouw Angelica, en met de grootste voorzichtigheid en kieschheid begon hij den schoen aan haar rechtervoet te passen. De teen ging er in, maar zij kromp zichtbaar van pijn. De Vorst perste en wrong zelfs den voet om hem in den schoen te krijgen, maar - het wilde of liever het kon niet.

Toen stond juffrouw Angelica op, wanhopig, maar toch meesteres van den toestand.

‘'t Helpt niet, Vorst,’ zeide zij, ‘dat zijn mijn schoenen niet, of liever, ja, zij zijn wel van mij, maar ik kon ze nooit dragen, het zijn paradeschoenen.’

‘Wat!’ hijgde de vorst.

‘Wat?’ vroeg het koor.

‘Paradeschoenen? Weet u het niet?’ ging juffrouw Angelica opgewekter voort: ‘Massa's van New-Yorker meisjes hebben ze. Iemand bracht het denkbeeld mee uit Parijs. Wij houden ze voor den pronk - b.v. om ze buiten de deuren te zetten van hotelkamers. En eenige van de bruiden in dit seizoen hebben ze gehad in haar trousseaux - o misschien wel twee dozijn om bij haar kleeren te passen - duplikaten van wat zij werkelijk dragen, alleen veel kleiner. De kleermakers nemen ze later terug. Begrijpt u, Vorst?’

De arme jonge man zag er verlegen en ellendig uit.

‘Kijk nu naar mijn voeten,’ hernam Angelica, ze in alle oprechtheid vertoonend. ‘Zij zijn nogal groot voor mijn lengte. Ik draag 4 B, en die zitten gemakkelijk. Begrijpt u, Vorst, dat ik redenen heb om 1½ A buiten mijn deur te zetten, waar de menschen langs komen, stil staan en ze bewonderen? Natuurlijk ben ik een bedriegster, maar zoo heel slecht is het toch niet, wel? Nu, ik wil die nauwe schoenen nooit meer terugzien.’

Men kon zich verbeelden dat haar stem een weinig brak, terwijl zij lachte.

[pagina 32]
[p. 32]

Juffrouw Angelica was geërgerd - natuurlijk iedere vrouw uit het gezelschap kon dat merken, maar zij hield zich toch zóó flink en bedaard, dat het eenvoudig heldhaftig was, want vrouwelijke heldhaftigheid is gewoonlijk van die kracht. Zij doet toch pijn.

De waard kondigde aan dat de rijtuigen gereed waren voor den afrit van den berg.

Nu was het een van de mooie trekken bij Angelica, te begrijpen, dat zij verslagen was. Haar mama was minder slim.

‘Iemand moet Angelica dragen,’ zeide mevrouw Van Doren, ‘ik kan haar niet over die natte steenen laten gaan.’

Dat was een pijnlijk oogenblik. Vorst Michaël stond zwijgend te staren op het kleine, maar bedriegelijke rood lederen rechterschoentje, dat hij nog steeds in de hand hield.

Een van de vrouwen vuurde haar man door een blik aan.

‘O zeker, lieveling!’ zeide hij, en zij moedigde hem met een anderen blik aan, ‘sta mij toe, juffrouw Van Doren!’

‘Doe mij 't pleizier, juffrouw Angelica!’ verzocht zijn vrouw, ‘hij is zoo groot en sterk en kan u mooi dragen.’

Hetgeen hij deed.

Mijn kleed haakte aan een spijker, toen ik de kamer uitging. Vorst Michaël was zoo vriendelijk het los te maken. Hij deed het uiterst langzaam, en ik begreep dat hij mij iets te zeggen had.

Dit was 't!

‘Mevrouw mag ik u als Amerikaansche vragen - of ik op de eene of andere manier tegenover juffrouw Angelica te kort geschoten ben - in eerbiedige hulde natuurlijk? Ofschoon eerst mijn hoop...’ stotterde hij.

‘Vorst,’ antwoordde ik. ‘Er is niets aan te doen. U heeft zich niets te verwijten. 't Is alles de schuld van haar ijdelheid, die - wel beschouwd - zeer onschuldig is.’

‘Ik hoop dat het zoo blijken mag in dit geval,’ zeide hij nederig.

‘Geloof mij, dat zal het wel zijn. 't Is enkel een van de duizend kleine coquetterieën van Angelica (want ik merkte dat hij in zijn edelmoedigheid meer dacht aan haar achting voor zich zelve dan aan de zijne), zij zal zich morgen weer beter voelen. En het gezicht van haar vader, die een wandelende goudmijn of een gepersonnifieerd chèque-boek is, zal haar geheel genezen. Zij zullen de winkels van Napels plunderen.’

Als mijn laatste wenk een soort van proef beteekende, dan moet ik bekennen dat de Vorst geen teeken gaf van bekoord te worden. Zijn ideaal stond blijkbaar hoog boven Amerikaansche dollars.

Toen wij den berg afreden, keerde Vorst Michaël, die vroeger bij de Van Doren's had gezeten, in een ander rijtuig terug.

In den Albergo Orientale teruggekeerd, hoorde het geheele gezelschap hem zeggen, dat hij een telegram had ontvangen van zijn eersten minister, dat de zaken naar genoegen waren geschikt, zoodat hij langer op Sicilië kon blijven.

‘Daarom,’ zeide hij, ‘zal ik over een uur den trein nemen naar Taormina, waar eenige Engelsche vrienden mij wachten.’

Niets kon natuurlijker zijn dan de eenvoud, waarmede de Vorst zijn beminnelijke leugens vertelde.

Vóór zijn vertrek kwam hij afscheid nemen van zijn kennissen. Tegen mij zeide hij zeer ernstig:

‘Zeg mij, mevrouw, als Amerikaansche, of het verkeerd van mij is, als souvenir dit vermaarde schoentje van juffrouw Angelica te bewaren. Als het overblijfsel van een lieve, verloren illusie, waaruit ik echter de gevoelens van volmaakte achting heb behouden voor de beminnelijke jonge dame - zou ik het schoentje willen houden - helaas! dat zij het niet dragen kan - en somtijds, natuurlijk als ik heel alleen ben, nooit in gezelschap, zal ik het vullen met champagne en drinken op de gezondheid van juffrouw Angelica!’

Het was moeielijk niet te lachen. Vorst Michaël was zoo jongensachtig en zoo plechtig, toen hij deze kiesche vraag deed.

‘Ik verzeker u dat ik altijd een teedere herinnering zal bewaren aan de schoone Amerikaansche,’ ging hij voort, ‘ik had gewenscht mij voor goed aan haar te mogen toewijden.’

‘Ja, u is trouw geweest - tot het laatst.’

‘Ik merk dat u schertst, mevrouw, maar ik ken het Engelsch niet voldoende om een woordenspel altijd te verstaan.’

‘Waarom ik u vergeving vraag!’

‘Somtijds,’ zeide hij droomend, ‘zou ik wenschen schoenmaker te zijn, om de voeten te meten der jonge schoonheden, totdat ik mijn prinses heb gevonden. Werkelijk geloof ik, dat ieder een nuttig ambacht dient te kennen.’

‘Ja, zelfs vorstelijke personen.’

‘Vooral vorstelijke personen - in geval van revolutiën, die in Polkavië steeds mogelijk zijn; het is er als woont men op de helling van den Etna. Maar wij spraken van het schoentje. Mag ik het houden, mevrouw? Ik verzoek u mij openhartig te antwoorden.’

‘In allen ernst, ik geloof niet dat er kwaad in steekt dat u het houdt, Vorst! En als u van plan is, het te vullen met champagne en haar gezondheid daaruit te drinken, des te beter dat de schoen haar niet past!’

Hij wierp mij een verwijtenden blik toe voor deze nieuwe beleediging van den ernst van het geval en zeide mij toen vaarwel.

En zóó vertrok Vorst Michaël van Polkavië, dien ik sedert dit oogenblik nooit meer heb gezien en van wien ik evenmin iets meer hoorde.

Misschien zoekt hij nog de moderne Asschepoester of de reïncarnatie van Rhodope! Maar voor een romanesken jongen Vorst is het zeker veiliger vergelijkende studiën te maken over mythen en tooversprookjes dan over levende voeten en schoentjes van rood leder.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken