Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2 (1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.02 MB)

Scans (90.03 MB)

ebook (29.05 MB)

XML (2.30 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2

(1900)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 44]
[p. 44]

De Oranje-vrijstaat.
Met illustratiën.

De geschiedenis van den Oranje-Vrijstaat is tot in de dertiger jaren dezelfde als die van de Zuid-Afrikaansche Republiek. De stichters van den eersten zijn het geweest van de tweede, althans hun broeders en neven. Van de uit de Kaapkolonie ‘getrokkenen’ ontving zoo de eene als de andere staat zijn oorsprong.

Omstreeks het jaar 1836, het begin van den ‘grooten trek’, bevatte de tegenwoordige Oranje-Vrijstaat een aantal Griqua's, Hottentotten, Kaffers van verschillende stammen en halfbloeden; ten Oosten en ten Noorden van de Kaapkolonie lag het land onbewoond, ten Westen woonden te Matabelen.

Het ligt niet op onzen weg hier uiteen te zetten, wat wel de juiste oorzaken waren van het ‘trekken’ der Kaapsche

illustratie
maitlandstraat te bloemfontein (links de societeit).


Boeren, genoeg zij het te herinneren, dat Engelsche overheerschingszucht en knevelarij een groot aantal Kapenaars er toe bracht naar het noorden uit te wijken.

Elk gezelschap bestond gewoonlijk uit familiebetrekkingen, en de man die den meesten invloed had werd tot aanvoerder gekozen met den titel van commandant. Het hoornvee, en de paarden, schapen en bokken werden langzaam voortgedreven en dikwijls als het weiveld goed was rustten de karavanen weken achtereen uit. Zij reisden van de met gras bedekte heuvelen langs de kust verder landwaarts in, tot dat zij aan een of anderen steilen bergpas kwamen, ingang gevende tot de hooggelegen kom, die het stroomgebied van den Oranjerivier en hare talrijke takken uitmaakt. Met twintig of dertig ossen voor elken wagen klommen zij naar boven, en daalden daarna zonder moeite de lange helling af naar de rivier en trokken over de breede vlakten van den tegenwoordigen Oranje-Vrijstaat.

Aan de noordzijde van de Oranjerivier beschouwden de emigranten zich buiten Britsch gebied, want herhaaldelijk was het officieel aangekondigd dat Groot-Brittanië hare bezittingen in Zuid-Afrika niet wilde uitbreiden.

Het eerste gezelschap dat de kolonie verliet bestond uit een klein aantal familieën uit het district Albany, onder Louis Triechard en telde 8 mannen, 7 vrouwen en 34 kinderen. Bij dit gezelschap sloot zich, vóór het over de koloniale grenzen trok, een even groot aan onder Jan van Rensburg, bestaande uit 10 mannen, 9 vrouwen en 30 kinderen.

Langzaam noordwaarts reizende, bereikten zij in Mei 1836 den Zoutpansberg, waar zij een tijdlang stil hielden. Na een kort oponthoud, ging Rensburg's gezelschap verder, en ontmoette kort daarna een Bantu-stam, door welken allen vermoord werden, uitgenomen twee kinderen die gespaard bleven en onder de zwarten opgroeiden. Eenige maanden later verliet Triechard's gezelschap ook den Zoutpansberg, maar met het voornemen om terug te keeren en zich daar voor goed te vestigen. De koorts echter tastte hen aan en sleepte velen hunner weg, en de tsetevlieg doodde bijna al hun vee. In April 1838 bereikten zij Delagoabaai, waar zij meer dan een jaar bleven, terwijl hun getal steeds afnam door ziekte. Eindelijk zonden hunne vrienden een klein vaartuig, dat hen die in het leven gebleven waren naar Natal bracht, zoodat uit de 98 personen die het eerste gezelschap emigranten uitmaakten, allen omkwamen, uitgenomen zes en twintig die Natal geheel verarmd bereikten en twee kinderen, die onder de zwarten woonden.

Het tweede gezelschap was veel grooter. Het stond onder kommandant Andries Hendrik Potgieter, een man van groote bekwaamheid en op weg sloot zich bij hen aan een groot aantal burgers uit den omtrek van het dorp Colesberg onder Karel Cilliers. Zij reisden langzaam voort totdat zij bereikten de oevers van de Vetrivier, een tak van de Vaal. Potgieter

[pagina 45]
[p. 45]


illustratie
het volksraadgebouw te bloemfontein.


kocht hier van een Kaffer, kapitein Makwana, het land tusschen Vet en Vaal voor een troep vee en de belofte hem bij een eventueelen aanval hulp te verleenen.

Sommige kolonisten trokken zelfs over de Vaal.

Op 6 Juni '37 werd door Hollandsche emigranten te Winburg een vergadering belegd, waar zij een voorloopige constitutie ontwierpen; Pieter Retief werd onder den titel van gouverneur en kommandant-generaal met de uitvoerende macht bekleed en

illustratie
de vergaderzaal van den volksraad te bloemfontein.


een Volksraad werd als wetgevend college met Maritz als voorzitter gekozen. Helaas kwam er twist tusschen Potgieter en Maritz waarin bijna alle emigranten betrokken werden en alle pogingen, om dezen twist op den duur bij te leggen, mislukten. Eindelijk besloot de partij van Maritz, Uijs en Retief een andere woonplaats te zoeken en wel in Natal, een naar aller getuigenis schoon en vruchtbaar land met een gezond klimaat.

Hier bleef deze Boerentak in aanhoudende schermutseling met inboorlingen wonen, doch nadat deze ten onder gebracht waren, vooral door toedoen van Andries Pretorius, kwam er rust in het land.

Natal begon zich nu onder het bestuur der emigranten, al liet het administratief hier en daar wel eens wat te wenschen over, langzaam te ontwikkelen.

Door Port Natal (Durban) werd verkeer met de buitenwereld geopend en vreemde schepen begonnen er gebruik van te maken.

Maar nu begonnen de Engelsche kooplieden te Kaapstad en elders in de Kaapkolonie, die belang hadden bij den Afrikaanschen handel, over deze concurrentie verstoord te worden en verzochten daarom het zochten daarom het gouvernement Port Natal in bezit te nemen en werkelijk kwam de gouverneur van de Kaapkolonie Sir George Napier, tusschenbeide.

Eerst trachtte men den Natalschen boeren den toevoer, vooral van munitie af te snijden, maar toen dit niet lukte werd kapitein Thomas Smith met een troepenmacht van bijna 300 man over land naar Durban gezonden. De Volksraad zond een protest in en toen daarop geen acht werd geslagen, ver-

[pagina 46]
[p. 46]

zamelde Pretorius ook een strijdmacht. Smith trok tegen hem op, maar met een verlies van 19 dooden en 30 gewonden werd hij naar zijn kamp terug geslagen, zijn kanonnen in de handen der Boeren achterlatende.

Pretorius sommeerde hem nu nogmaals te vertrekken en Smith verzocht een wapenstilstand onder voorwendsel de zaak te overwegen, maar met het oogmerk tijd te winnen. De Boeren stemden toe en inmiddels zonden de Engelschen een bode naar Grahamstown om hulp.

Na het verstrijken van den wapenstilstand werd het kamp belegerd en met batterijen van kleine kanonnen beschoten, doch - merkwaardige overeenkomst tusschen verleden en heden - niettegenstaande in de 26 dagen die het beleg duurde, 650 kanonkogels op het kamp gevuurd waren, werden slechts 8 Engelschen gedood en 8 gewond. Toch zou Smith zich bij gebrek aan levensmiddelen hebben moeten overgeven, indien niet eenige schepen met een talrijke Engelsche strijdmacht tot ontzet waren komen opdagen.

De Boeren zagen nu geen kans meer zich tegen de overstelpende macht die Brittannië tegen hen kon uitzenden te verdedigen. Het burgercommando ging uiteen en Natal werd een Britsche kolonie verklaard (25 Juni 1842). Sommige Boeren bleven er in en hun afstammelingen vindt men er nog heden ten dage, maar de meesten pakten hun goederen op de wagens bij elkaar en trokken over de Drakensbergen terug naar de binnenlanden. Zij vestigden zich in het land tusschen den Magalisberg en de Vaalrivier, dat vroeger bewoond was door de aanhangers van commandant Potgieter. Dezen trokken nu naar het noordoosten, in de hoop communicatie met de buitenwereld te kunnen openen door Delagoabaai, die, een Portugeesche bezitting zijnde, door hen veilig beschouwd werd tegen een aanval door Groot Brittannië.

Zij hielden stil nabij de bronnen van eenige stroomen, die in de baai vloeiden, en bouwden een dorp, dat zij Ohringstad noemden, ter eere van een Amsterdammer die warm belang stelde in hun welzijn, en die een der voornaamste leden was van eene maatschappij, die opgericht was om met hen handel te drijven. Daar leden zij echter veel door koorts, zoodat zij verplicht waren te verhuizen. Zij verdeelden zich toen in twee gezelschappen, waarvan een het dorp Lijdenburg stichtte, zoo genoemd wegens het lijden, dat zij hadden verduurd, en het andere onder Potgieter zelven, ging noordwaarts naar den Zoutpansberg en vestigde zich daar.

In Engeland werd het gedrag der emigranten, die zoo voortdurend het Britsch gezag ontweken, zeer laakbaar geacht. Men was algemeen van oordeel, dat er iets gedaan moest worden, niet alleen om de zwervelingen te dwingen naar hunne oude woonplaatsen terug te keeren, maar ook om anderen te beletten de kolonie te verlaten en zich bij hen aan te sluiten. Het plan om een scheidsmuur langs de koloniale grenzen te maken, door stichting van een reeks van groote inboorlingenstaten, was reeds eenigen tijd lang voorgestaan door de groote genootschappen en thans besloot men het ten uitvoer te leggen. Men meende, dat zulk een scheidsmuur het handelsverkeer met de emigranten zou afsnijden, en hun geen andere keus zou laten dan terug te keeren.

De toenmalige gouverneur van de Kaapkolonie, Sir George Napier, stichtte nu in 1843 drie inboorlingenstaten met door het Engelsch gouvernement gesalarieerde opperhoofden. Moshesh het opperhoofd der Basoeto's te Thaba Bosio werd de chef van het gebied ten oosten van den tegenwoordigen Oranje-Vrijstaat (langs de Caledonrivier) en een Griqua kapitein, Adam Kok genaamd, die met 1500 à 2000 volgelingen te Philippolis woonde, werd met het bestuur over een gebied ten zuiden en westen van dien staat belast en aan zijn terrein sloot zich weer aan het rijkje van den bekenden Andries Waterboer.

Maar het bleek al spoedig, dat voor het beoogde doel die papieren verdragsstaten nutteloos waren. De Hollandsche emigranten staken den gek met de Kafferkoningen en verklaarden, dat indien deze zich met hunne zaken bemoeiden, zij hen dit met de wapenen zouden beletten.

Toen korten tijd daarna Adam Kok een boer gevangen liet nemen, die zijn gouvernement ignoreerde, vormden de kolonisten een lager te Touwfontein, vijf uur te paard van Philippolis en trokken uit, doch Sir Peregrine Maitland, die Napier als gouverneur van Kaapkolonie was opgevolgd, kwam Kok met een flinke strijdmacht van infanterie, artillerie en cavalerie te hulp en voor de Boeren wisten, dat er Europeanen tegen hen in het veld waren, zagen zij zich door een Engelsche overmacht omsingeld en genoodzaakt zich gevangen te geven. De bevelhebber der Engelsche troepen, kolonel Richardson, eischte nu, dat zij een eed van trouw aan de koningin zouden afleggen. Eenigen, die later en onder andere omstandigheden de Kaapkolonie hadden verlaten, dan vroegere trekkers en als niet vijandig aan het Britsche gouvernement werden beschouwd, lieten zich daartoe overhalen, maar de rest bedankte er voor en trok naar Winburg buiten het gebied van Kok.

Den 3den Februari 1848 vaardigde Sir Harry Smith een proclamatie uit waarin de souvereiniteit der Koningin verklaard werd over het geheele land tusschen de Oranjeen Vaalrivier oostwaarts tot aan den Drakenberg, onder den naam van de Oranje-Rivier Souvereiniteit.

Doch de Boeren te Winburg wilden zich daarmede niet vereenigen en kozen den heer Andries Pretorius als commandant generaal, namen het kleine garnizoen te Bloemfontein gevangen en joegen alle Engelsche ambtenaren over de rivier. Sir Harry Smith, die zich toen deze gebeurtenissen plaats vonden, reeds weder te Kaapstad bevond, verzamelde een groote strijdmacht, en den 29 Augustus 1848 had bij Boomplaats een gevecht plaats, waarbij de Boeren werden verslagen.

Allen, die een ingewortelden afkeer hadden van Britsche heerschappij trokken nu haastig over de Vaalrivier, en geene poging werd aangewend om hen te achtervolgen. Het Souvereiniteits-gouvernement werd opnieuw opgericht, en een veel grooter garnizoen dan vroeger werd te Bloemfontein gelaten.

De plaatsen van de blanken, die vertrokken waren, werden ingenomen door nieuwe emigranten uit de Kaapkolonie, waarvan velen Engelschen waren, zoodat sedert dien tijd het souvereiniteitsgebied uit personen bestond, die òf vriendschappelijk gezind waren jegens het Britsche gouvernement òf althans daarop niet zeer verbitterd waren.

Aldus was aan de onafhankelijkheid van den Oranje-Vrijstaat een einde gekomen en zes jaren zou nu de Britsche overheersching weder duren.

De gevluchte Boeren trokken na de annexatie van Vrijstaat over de Vaal, waar zij zich met de daar reeds wonende kolonisten vereenigden; een groot deel bleef echter in het land wonen. Zooals wij boven reeds zeiden duurde de Britsche overheersching in Vrijstaat slechts zes jaren.

Nadat in 1852 met Pretorius en zijn over de Vaal uitgeweken mannen het Tractaat van Zandrivier gesloten was, waarbij de Transvaal onafhankelijk werd verklaard, volgde in 1854 de onafhankelijkheidsverklaring van Oranje-Vrijstaat tengevolge van eene gewijzigde Engelsche politiek, die thans onafhankelijke staten wenschte tusschen de Kaapkolonie en de inboorlingen.

Ongeveer een millioen gulden betaalde Engeland als vergoeding voor geleden verliezen.

Toen zoo de twisten tegen een buitenlandschen vijand uit den weg waren geruimd, kwamen de onderlinge weder aan den dag.

Pretorius streefde er n.l. bij voortduring naar den Vrijstaat bij de Transvaal in te lijven, en wel baseerde hij dit op wegens aan de Vrijstaatsche Boeren bewezen diensten.

Toen hij in 1856 in persoon zijne eischen aan den Vrijstaatschen Volksraad voorlegde, dreigde deze hem gevangen te nemen, indien hij niet binnen 24 uren de stad verliet.

[pagina 47]
[p. 47]

Hierop verzamelde hij in zijn land een commando om de Vrijstaters met geweld naar zijn wil te zetten; eene schikking voorkwam echter bloedvergieten. Bij tractaat van 1 Juni 1857 werd de verhouding tusschen de beide republieken geregeld.

Dat de verhouding tusschen Vrijstaat en Zuid-Afrikaansche Republiek verder aangenaam bleef na het zooeven genoemde tractaat, blijkt wel het best hieruit, dat in April 1859 Pretorius, die toen president was der Zuid-Afrikaansche Republiek, als opvolger gekozen werd van Boshof, president van den Vrijstaat.

Deze benoeming kwam den heer Pretorius zeer wel gelegen, daar hij nog steeds het denkbeeld om alle Boeren onder ééne regeering te vereenigen, tot verwezenlijking streefde te brengen.

In de Zuid-Afrikaansche Republiek was men echter zoo weinig gunstig gezind aan dit plan, dat de Volksraad Pretorius verbood gelijktijdig president der beide gemeenebesten te zijn. Slechts in zooverre kreeg Pretorius zijn zin, dat op zijn verzoek een waarnemende president der Z.A.R. werd benoemd, n.l. de heer J.H. Grobler, die in functie zou zijn gedurende den tijd, dat Pretorius in den Vrijstaat zou verblijven. Doch ook deze beslissing droeg volstrekt niet aller goedkeuring weg, daar er eene partij was, die meende dat volgens de Grondwet het oudste lid van den Uitvoerenden Raad, de heer S. Scholman, als waarnemend president moest fungeeren. Een burgeroorlog was van dit verschil in zienswijze het gevolg, die eerst werd beëindigd toen in 1864 Pretorius opnieuw tot president der Z.A.R. werd gekozen.

Even nadat in 1869 Pretorius opnieuw was gekozen, rezen er moeilijkheden met den Oranje-Vrijstaat over de grensregeling tusschen de beide republieken. Als arbiter werd toen door beide partijen gekozen de heer R.W. Keate, luitenant-gouverneur van Natal, die in 1870 als grensscheiding de Klip- en Vaalrivieren aanwees. Ook over de Westergrens ontstond verschil; de heer Keate trad ook in deze zaak als scheidsrechter op en vatte zijne beslissing samen in de ‘arbitrage van Bloemhof’, ook wel Keate-Award - beslissing van Keate - geheeten.

Over deze beslissing ontstonden in den Z.A.R. groote oneenigheden, voornamelijk, daar aan den Vrijstaat rijke diamantvelden waren toegewezen. Van een en ander was zelf het aftreden van Pretorius het gevolg; wij hebben hiermede echter in dit bestek niet te maken.

De Vrijstaat was aldus volkomen onafhankelijk geworden van Engeland zoowel als van de zuster-republiek. Vele jaren achtereen had het land nu rust en herstelde zich van zijn rampen.

De zwarte bevolking - voornamelijk als stootkussen tusschen deze en de Kaapkolonie had Engeland toegestemd in de onafhankelijkheid der beide Boerenrepublieken - hield zich rustig.

Zoo werd als het ware Engeland's verwachting overtroffen en aan velen werd langzamerhand het ontbreken van elke inmenging in de binnenlandsche toestanden niet zeer aangenaam.

Een ongewachte gelegenheid bood zich weldra aan om tusschenbeide te komen.

Bij hun vertrek uit den Oranje-Vrijstaat lieten de Engelschen een geschil tusschen de Vrijstaatsche Boeren en de Basoeto's onbeslecht achter. Ten gevolge hiervan brak er in 1865 een oorlog uit met de Basoeto's, die ongeveer vier jaar duurde en eindigde met de nederlaag der inboorlingen. Deze stelden zich toen onder Britsche bescherming; ondanks het feit, dat het Basoeto-gebied binnen de vroeger aan den Vrijstaat toegewezen gronden lag, aanvaardde Engeland het protectoraat.

Desondanks, de non-interventie-politiek van Engeland bleef overigens gehandhaafd en de onafhankelijkheid werd bij het verdrag van Aliwal-Noord in 1869 bekrachtigd.

En vermoedelijk zou Engeland's gedrag nu in de eerste jaren correct zijn gebleven, ware het niet, dat weldra na deze gebeurtenissen de diamantvelden aan de Westgrens waren ontdekt.

In zijn aardig boekje zegt de heer Kolstee omtrent dit laatste incident, dat de onafhankelijkheid van den Vrijstaat bedreigde:

De inkt van het verdrag van Aliwal North was nauwelijks droog of er werden diamanten in groote hoeveelheden ontdekt in een district, dat de Engelschen zelf als een deel van den Oranje-Vrijstaat beschouwd hadden en dat door ambtenaren van dien staat bestuurd werd. Van alle kanten stroomden delvers toe. Fabelachtige schatten vond men in den bodem en als bij tooverslag verrees een uitgestrekte en goed bevolkte stad. Maar ook werd Albion's hebzucht in hooge mate opgewekt: ‘De wijze, waarop de inbezitneming plaats had,’ zegt Tromp scherp, ‘joeg zelfs tal van Britten het bloed naar het aangezicht’.

Er bestond vrees, dat de Boeren niet in staat zouden zijn, den troep gieren meester te blijven, die zich op zulk een rijke prooi wierp. Ook bedacht men, dat de schoonste diamantmijn ter wereld niet voor het Britsche rijk mocht verloren gaan. En nu ontdekte men op eens, dat het land, waarin zij lag, volstrekt geen deel was van den Vrijstaat, maar dat het toebehoorde aan een Griqua-opperhoofd, genaamd Waterboer. Dit opperhoofd was in vervlogen tijden een bondgenoot der Engelschen geweest. De Boeren werden beschuldigd hem beroofd te hebben. Hij vroeg om hulp en in een ongelukkig oogenblik liet Engeland zich verleiden tot een aanval, die niet te verdedigen was. Een nieuwere nederzetting werd gevestigd, waaraan lord Kimberley, minister van Buitenlandsche Zaken in Engeland, zijn naam gaf.

De Vrijstaters werden verdreven. Zij boden geen weerstand, maar bogen onder protest voor de overmacht - en van dien dag af heeft geen Boer in Zuid-Afrika vertrouwen gesteld in de beloften der Engelschen.

Op de meest onbeschaamde wijze gingen dezen te werk. Opgetreden als kampioen voor den verdrukten Waterboer, schonken zij dezen een tiende deel van het gebied; al wat waarde had, behielden zij voor zich. Konden de Engelschen op ergerlijker wijze gehandeld hebben? Zelfs al waren Waterboer's rechten zoo onbetwistbaar geweest, als zijn vrienden beweerden, de Engelschen hadden plechtig beloofd, dat zij zich in zulke zaken niet meer zouden mengen. Men had evengoed eenvoudig kunnen verklaren, dat men de Diamantvelden wilde hebben en ze daarom in bezit nam; maar de wond werd nog vergiftigd en de daad gerechtvaardigd door voor de wereld op te treden als de beschermers van de rechten der inboorlingen, waarin, zeide men, te kort gedaan was. Later werd voor de rechtbank bewezen, dat het Griquahoofd nooit eenig recht op het gebied bezeten had.

Zoo weinig viel de annexatie in den smaak, dat ook in de Kaapkolonie, dat het Parlement aldaar weigerde lord Kimberley's geschenk aan te nemen. Het verklaarde de diamantvelden niet aan haar gebied te willen hechten, tenzij de Oranje-Vrijstaat zelf met de bezetting genoegen nam. Zoo was dus Engeland in den onaangenamen toestand, een provincie in het binnenland van Afrika te bezitten, zonder andere gemeenschap dan door den Oranje-Vrijstaat, die beroofd was, of door de Kaapkolonie, die de zwendelarij scherp afkeurde en met een gevaarlijke en woelige mijnwerkersbevolking.

Maar 't trouwelooze Albion deinst voor geen middelen, welke ook, terug. De Boeren moesten op hun knieën gebracht, gedwongen worden hun protest in te trekken en de souvereine rechten in Groot-Britannië te erkennen. Om hiertoe te geraken werden betrekkingen aangeknoopt met de Kafferhoofden om de grenzen der beide republieken, ten einde hen over te halen, Britsche onderdanen te worden, onder belofte van bescherming tegen de Hollanders. Een groot

[pagina 48]
[p. 48]

aantal hunner werd gezonden om in de diamantmijnen te werken, en hun loon uitbetaald in kruit en wapenen, wat in strijd was met de verdragen. Tienduizenden geweren werden op deze wijze in twee of drie jaar uitgedeeld, een bedreiging voor de Hollanders, wier land nu langs den halven omtrek omringd werd door gewapende zwarten. Groot was de verontwaardiging onder de Vrijstaters, die, arm in geld, zich met moeite van de noodige wapenen konden voorzien. Daar worden eindelijk de wagens, die de geweren vervoeren, aangehouden op hun weg, door het Hollandsch gebied. De overheid, dit doende, was in haar volle recht: de verdragen verboden, de inboorlingen van wapenen te voorzien.

Niettemin werd onmiddellijk schadeloosstelling en voldoening geëischt en een bedenktijd van 48 uren gegeven; de Volksraad betaalde het geld doch onder protest.

Kort daarna begaf zich de president van den Oranje-Vrijstaat naar Londen. En hoe moeilijk het ook viel, het ministerie moest erkennen, dat zijn optreden niet behoorlijk was geweest en een som van 90.000 £ werd beloofd.

De Vrijstaat kon natuurlijk niet anders als zich neerleggen bij den Engelschen wil. Dit voordeel had het echter hiervan, dat het sedert door Engeland met rust werd gelaten en beschouwd werd als een onafhankelijk gebied.

Hoe de Vrijstaat zich gedroeg in den

illustratie
leoncavallo.


Zuid-Afrikaanschen Vrijheidsoorlog en ook thans weder de zuster-republiek bijsprong, hebben wij wellicht gelegenheid later te vertellen. Thans laat onze ruimte dit niet toe.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken