Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2 (1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.02 MB)

Scans (90.03 MB)

ebook (29.05 MB)

XML (2.30 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2

(1900)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 76]
[p. 76]

Het Land der Zwarte Bergen.
Met illustratiën.

Montenegro! Wie luistert niet bij het hooren van dit woord, welke lezer kijkt niet aandachtig op het papier, wanneer er

illustratie
catarro.


over Montenegro gesproken wordt? Er zijn woorden en namen, die een eigenaardigen klank bezitten, waarbij men onwillekeurig zich iets voor den geest roept. Dat gebeurt bij het noemen van het kleine land aan de Adriatische zee, Montenegro, waarvan men zich onwillekeurig een voorstelling maakt van

illustratie
budua.


een onrustig landje met een half wilde bevolking, wier eenige bezigheid bestaat in roofuitvallen in het naburig gebied.

Verreweg de meeste menschen kennen van Montenegro niet anders als de schilderachtige kleeding van de landbewoners en voorts nog deze omstandigheid, dat het vorstenhuis door den huwlijksband verbonden is met de eerste Europeesche dynastiën.

De oudste dochter van den tegenwoordigen vorst, prinses Milica, is met grootvorst Peter Michaelowitch van Rusland getrouwd, de tweede, prinses Stana, is hertogin van Leuchtenberg, prinses Helene wordt koningin van Italië, terwijl door het huwlijk van den tweeden zoon, Nikolaas, met prinses Jutta van Mecklenburg-Strelitz - wij gaven onlangs bij het huwlijk beider portretten - vorst Nikolaas ook met een Duitsch vorstenhuis in familiebetrekking is getreden.

Buiten kijf een deftige rij van machtige relatiën, en het zou dan ook niet te verwonderen zijn als de eerzuchtige vorst op deze zijn hoop gevestigd had ter bereiking van zijn vèrstrekkende plannen. De nabuurschap van het machtige Oostenrijk en van den zeer talrijken krijgshaftigen stam der Albaneezen, geeft aan die verwachtingen evenwel weinig ruimte.

Wij willen echter te dezer plaatse niet over politiek spreken, doch den lezer slechts een aanschouwelijk beeld van het belangwekkende en eigenaardige land en zijn bewoners voor oogen voeren.

Om aan Montenegro een bezoek te brengen, heeft men slechts den weg over Cattaro, de laatste aanzienlijke plaats van Zuid-Dalmatië. Tweemaal per week vaart een stoomschip van de Dalmatische Lloyd, dat alle kustplaatsen aandoet, naar deze stad. Reeds het invaren van de Bocche di Catarro maakt een verrassenden indruk. Uit de verte doemen tegen een achtergrond de groene wouden, de huizen en torens van Castelnuovo op. Budua, het zuidelijk van Catarro schilderachtig in een bocht gelegen plaatsje, ziet men eerst op de terugreis. Het stoomschip glijdt de wijde bocht van Teodo binnen, wier oevers een breede, groene vlakte vormen, waarop talrijke kapellen ter herinnering van verongelukte zeelieden en landhuizen verspreid liggen. Gewoonlijk treft men een vaartuig van de Oostenrijksche oorlogsmarine in deze bocht aan. Door een engen, Catene genoemden doorgang, komt men in het binnenste gedeelte der Bocche. Geen taal of kunst vermag de ernstige en majestueuze schoonheid te schilderen, die hier aan het oog verschijnen. Alles is zoo grootsch, zoo verheven, dat men zich in een droomwereld verplaatst acht. De stille zee vult een reusachtigen

[pagina 77]
[p. 77]

ketel, waaromheen diep ingaande bochten en groene vlakten liggen en hoog oprijzende bergen zich verheffen.

Rechts vormt de Bocche een spitse bocht, in wier uitersten hoek de grotten van Kistac en Catarro liggen, overwelfd

illustratie
rjeka.


door den 1600 M. hoogen Lovcen; links ziet men de breedere bocht van Risano.

De stoomboot ligt nu aan de kade van Catarro, waar op elk uur van den dag een bont gewemel van kleederdrachten en een gewirwar van talen op te merken zijn op de markt, die ook de Montenegrijnen bezoeken.

Catarro is een klein stadje, dat voor een goed deel nog het uiterlijk van het Venetiaansche tijdperk heeft behouden. Door een poort met den Marcusleeuw komt men op een pleintje, vanwaar de straten naar de binnenstad voeren. Aan de huisjes vindt men nog overblijfselen van vroegere versieringen. Op dit oogenblik heeft Catarro slechts als garnizoensplaats van Oostenrijk en sterke voorpost tegen Montenegro eenige beteekenis.

In Catarro moet men nu een gids nemen, die voor rijpaarden

illustratie
brug over de moraca.


en een lastdier voor de bagage zorgt. Men gaat naar Cetinje langs een breeden, goed onderhouden weg, die echter om de geweldige stijging alleen te paard kan worden begaan. In het eerst rijdt men door een kaal land, door ravijnen doorsneden, waarover steenen boogbruggen gebouwd zijn; naarmate de weg hooger stijgt wordt de omgeving steeds woester en rotsachtiger; geen boom heeft het oog om uit te rusten en slechts een zeer spaarzame plantengroei getuigt van eenig leven. Hoe hooger men komt, hoe ruimer de blik wordt zoowel naar beneden als naar beide zijden, men krijgt een vergezicht over de Bocche en over de zee. Op een hoogte van 900 M. betreedt men het Montenegrijnsch gebied. Het stijgen wordt nu hoe langer hoe moeilijker; ongeveer op het midden van den af te leggen weg opent zich het groene dal van Njegus, waarin verspreid een paar dorpen liggen. Een daarvan, Petrowic genaamd, is de bakermat van het tegenwoordig heerschende geslacht, dat zich Petrowic Njegus noemt.

Hier neemt men een korte rust; dan heeft men nog een uur van moeitevol stijgen en men bereikt het hoogste punt van den Lovcen, tevens de hoogste spits van Montenegro.

De verrukkelijke aanblik op het als een zilveren lint chijnende meer van Skutari, op de met sneeuw bedekte toppen van de Albaansche Alpen en op het woeste kustgebergte, stelt den reiziger rijkelijk schadeloos voor de doorstane moeite. Weldra verdwijnt het tafereel, men rijdt nog een tijdlang door rotsravijnen, dan wordt het dal breeder en te midden van een laagte, door groene velden en bosschen omgeven, ligt het witte Cetinje.

Cetinje is meermalen beschreven en men komt er dan ook niet met hooggespannen verwachtingen. Desniettemin wordt men door den eersten aanblik verrast, want het lijkt meer op een dorp dan op een stad en telt dan ook niet eens 2000 inwoners.

Het is echter de vorstelijke residentie en de zetel der regeering; het herbergt een twaalftal gezantschappen, welke in de kleine, lage huisjes met de mikroscopische venstertjes, de vooruitspringende daken en het voorliggende tuintje onder dak zijn gebracht, welke het type zijn van de woonhuizen in Cetinje.

De stad bestaat hoofdzakelijk uit een breede hoofdstraat, van welke korte zijstraten uitgaan. In de hoofdstraat bevindt zich een uitstekend ingericht hotel en een jongemeisjes-instituut; de breede zijstraat voert naar het ruime marktplein, terwijl aan de tegenovergestelde zijde de residentie ligt, een lang, eigenaardig uitziend gebouw, waarin alle regeeringsambtenaren gehuisvest zijn.

Cetinje bevat geen bezienswaardigheden, tenzij men het oude, uit de 15de eeuw stammende klooster, waaromheen de stad oorspronkelijk gebouwd is, of de Kula, een torenvormig gebouw, waarop de hoofden van overwonnen Turken werden geplaatst, als zoodanig wil beschouwen.

Buiten de stad, in de richting van den Lovcen, verheft zich een wit, massief gebouw, de kazerne van de militaire academie.

Interessant is ook de eeuwenoude olm, de geheiligde boom der Slaven, onder wiens bladerkroon de Vorst naar patriarchaal gebruik recht spreekt.

Veel meer dan de stad zelve trekt het uiterlijk der be-

[pagina 78]
[p. 78]

woners, die zich op straat bewegen en levendige gesprekken voeren door gebaren ondersteund, en van de op den grom zittende koopvrouwen, de aandacht van den vreemdeling In 't bijzonder vallen de mannengestalten op; van den 15-jarigen jongeling tot den 75-jarigen grijsaard lijken ze allen op elkaar; ze zien er uit als naar één model gegoten. Groot van bouw met breede borst, gespierde armen en beenen en een gelaat, waaraan de bijna steeds zwarte oogen het korte, zwarte haar, de scherp geteekende neus, de zware knevel en de gebruinde wangen een krijgshaftige uitdrukking geven, laten het zuiverste type van het Zuid-Slavische ras zien. De schilderachtige kleederdracht is te bekend dar dat het noodig zou zijn hier eene beschrijving te geven. In den jongsten tijd wordt de aloude opanke steeds meer door den lederen schoen verdrongen en uit den onvermijdelijken gordel blikt in plaats van de kolf van het met zilver beslagen pistool, de nuchtere greep van een revolver te voorschijn. Tot voor weinige tientallen jaren, ja zelfs nog in de zeventiger jaren, verliet de Montenegrijn nimmer ongewapend zijn huis. Het geweer was zijn onafscheidelijk gezelschap op reis, bij het gaan naar de kerk, bij de bruiloft en zelfs bij het vredegerecht, als het er op aankwam door bloedwraak gescheiden families tot verzoening te brengen. De nieuwere tijd heeft de zeden verzacht en daarenboven vervangt de revolver nu zeer voldoende het geweer.

In een bijzonder schrille, men zouden kunnen zeggen medelijden opwekkende tegenstelling, staat tegenover het krijgshaftige, krachtige uiterlijk van de mannen, de Montenegrijnsche vrouw. Tengevolge van de ondergeschiktheid en afhankelijkheid niet alleen van haar eigen echtgenoot, maar van al de mannelijke leden van den ganschen stam, is de vrouw in Montenegro lichamelijk en geestelijk achter gebleven.

De vrouwen worden spoedig oud; daarbij komt nog de weinig voordeelige kleederdracht, die bestaat uit een langen zwarten rok en een tuniekachtig gesneden bovenkleed, dat rug en zijden bedekt, van voren echter open is, zoodat de slechts met een hemd bedekte borst vrij blijft.

De gehuwden dragen op het hoofd een op de wijze van een sluier gebonden doek, die naar achteren neervalt; de meisjes hebben als hoofdversiering het inheemsche kapje met goudborduursel. Dit is het algemeene beeld van de vrouw uit het volk; onder de voornamen, bij de vrouwen der geestelijken, vindt men vrouwengestalten van echt zuidelijke schoonheid.

Om de rol, die Montenegro in de laatste honderd vijftig jaar gespeeld heeft en nog speelt, wel te verstaan en te kunnen schatten op hare waarde, is een korte terugblik op de tegenwoordige toestanden noodig; vóór alles dient men echter het volkskarakter te leeren kennen. Twee eigenschap pen kenmerken in hooge mate den Montenegrijn: eene ongelooflijke aan het bovennatuurlijke grenzende dapperheid, die schier tot doodsverachting wordt en een bijna ziekelijk, kunstmatig opgewonden eergevoel. Voor de eerste deugd spreekt het feit, dat dit kleine land gedurende zijn vijftienhonderdjarig bestaan nooit duurzaam door een vreemde macht bezet werd. De bewoners namen aan alle oorlogen in de periode van de eerste Slavische volksverhuizing deel, zij stonden nu eens als vijanden tegenover, dan weer als verbondenen aan de zijde van de eene of andere partij in de eeuwenlange krijgen, die het Servische rijk in beroering brachten; na den val van de Servische macht en tot in den laatsten tijd moesten zij hun land en hun onafhankelijkheid verdedigen tegen de steeds meer aanstormende Turksche overmacht. En zoo ook de natuurlijke gesteldheid van het land, die het tot een bijna onneembare vesting maakt, veel er toe heeft bijgedragen dat Montenegro zijn onafhankelijkheid kon behouden, zoo wordt hierdoor toch niet de moreele waarde verkleind van de heldendaden, die ter beveiliging dier onafhankelijkheid werden volbracht, en door de grootte der daarbij ontwikkelde heldendeugd, die herinnert aan de kampvechters uit de oudheid.

Aan de geschiedenis der dynastieën Balsic en Ernojevic, maar ook aan de van 1615 tot 1797 geduurd hebbende periode van geestelijke heerschappij en aan die van onzen tijd, knoopt zich de herinnering vast aan krijgsdaden en gevechten, bij welke vaak een slechts gebrekkig gewapend hoopje van 8000 of 10000 Montenegrijnen het hoofd bood aan de Turksche reuzenlegers en de Venetiaansche Armada's, soms zelfs aan de vereenigde Turksche en Venetiaansche strijdkrachten. Als men hoort, dat een 100,000 man sterk Turksch leger, dat vernielend en alles verbrandend het land binnendrong en de hoofdstad verwoestte, zich slechts enkele weken kon staande houden en bij den terugtocht voor de helft vernield werd, dan is dit meer dan ongewone dapperheid, het is een alles opofferende toewijding aan het vaderland.

Het sterk ontwikkelde eergevoel uit zich in de begrippen van moraal en zedelijkheid en vindt zijn treurige openbaring in de bloedwraak, waarbij het heet: eer om eer, hoofd om hoofd. Dat zulk een klein volkje zulke op den voorgrond tredende deugden maar daartegenover ook zulke gebreken kan hebben, ligt hieraan, dat het de oud-Slavische organisatie in stammen en families heeft bewaard. Hierdoor wordt het gevoel van vaderlandsliefde tot de grootste hoogte opgevoerd. De familie, de stam, blijft de krijgskundige eenheid der Montenegrijnen; zij noemen zich naar de streek, die zij bewonen en volgen een gekozen aanvoerder (woiwode, hertog), aan wien een vaandeldrager (bajrakdar) is toegevoegd.

Nog in de zestiger jaren onderscheidde men zes groote, naar het gebied gescheiden stammen, waarvan de sterkste met 5000 geweren in het veld kon komen. Thans bestaan de stammen in hoofdzaak nog slechts in naam en is de keuze van een woiwode nog slechts eene formaliteit, daar deze steeds naar den wensch en wil van den vorst geschiedt.

Dit voortbestaan der oorspronkelijke sociale inrichting heeft zijn goede en zijn verkeerde zijde. Het te zamen leven van stammen, die dikwijls tot 200 mannen tellen, doet de oude zeden en gebruiken ongewijzigd voortduren en er wordt daardoor een buitengewoon strenge opvatting van de plichten der moraliteit en het begrip van eer geboren, die zich bij alles wat den omgang der beide geslachten betreft op overdreven en bijna onnatuurlijke wijze uit.

De gevoelens van liefde der bruid en echtgenoote en van rouw ingeval van sterfgeval, worden kunstmatig onderdrukt; zij hebben weinig waarde en moeten op den achtergrond treden voor de plichten, die men ouders en broeders en zusters verschuldigd is. Daarbij hecht men aan uiterlijkheden buitengewoon veel gewicht. Het meisje, dat met een jongman, die niet tot de bloedverwanten behoort, spreekt of blikken wisselt, wordt voor schaamteloos gehouden, een gehuwde vrouw aan te zien acht men smadelijk, haar te slaan een halsmisdaad. De bruid mag hem met wien ze verloofd wordt, volstrekt niet kennen; vallen echtgenoot en zoon of broeder in den strijd dan moet de vrouw om deze treuren en het gelaat sluieren; rouwt zij echter sterker voor den geliefde dan wordt zij uit het dorp gebannen.

Ook in andere dingen komen deze zeldzame begrippen van eer en wraak uit; ze zijn de oorzaak, dat de aan een lid eener zelfde familie aangedane beleediging, beschouwd wordt als aan den geheelen stam aangedaan; ze zijn de oorzaak van solidariteit in vreugde en leed. De verschrikkelijke ontwikkeling van het beginsel der bloedwraak, die in vroegere eeuwen en tot in het midden dezer eeuw onder de regeering van zwakke regenten, de verschillende stammen in voortdurende vijandschap hield en de oorzaak was van veel bloedvergieten, waardoor dikwijls de staat op den rand van het verderf werd gebracht, sproten hieruit voort.

Bij geen enkele gelegenheid is de Montenegrijn meer ge-

[pagina 79]
[p. 79]

voelig voor persoonlijke eer en nergens is er zoo gereede aanleiding tot bloedvergieten als bij het vieren eener bruiloft, omdat dan stam tegenover stam staat. De Montenegrijnsche bruiloft sluit zich aan het oude gebruik van den bruidroof aan en wordt ook uiterlijk aldus vertoond. Het aanzoek geschiedt in het geheim door een derde; de verloofden weten niets van elkaar af; verloving en bruiloft worden door de ouders van het jonge paar vastgesteld. In plechtigen optocht, bewapend en bereden, de vaandeldrager voorop, de bruidvrager als laatste, begeeft zich de stam van den bruidegom onder gezang en voortdurend schieten naar de woning der bruid, wier stam, eveneens tot de tanden gewapend, staande de bruiloftsgasten ontvangt. Als eersten moeten de broeders van den bruidegom het huis binnengaan, daarmede symbolisch het inbreken in het tehuis der bruid voorstellend.

Ook de kerkelijke plechtigheid vindt onder schieten en vreugdegeroep plaats en eerst gedurende het bruiloftsmaal worden de wapens afgelegd. Loopt de bruiloft in goede orde af, dan wordt de bruid in het midden genomen en vertrekt men onder het afschieten der geweren, waarvan het geluid honderdvoud weerkaatst wordt en onder luidruchtig gezang, bij welke gelegenheid de bruidegom voor het eerst zijne vrouw ziet. Een enkel woord is echter bij zulke gelegenheden in staat de ergste vechtpartijen te doen ontbranden.

Om diep in dit interessante land, dat nog half wild is en toch zulke verfijnde begrippen van moraliteit heeft, door te dringen, is voor een reiziger een dankbaar werk. De moeilijkheden echter, die men daarbij ondervindt en de onmogelijkheid om van Cetinje den tocht voort te zetten, houden echter velen van een nader bezoek af.

Bovendien zou de toerist zich zeer teleurgesteld voelen, terwijl hij op den hem alleen openstaanden weg over Rjeka het zuidelijke deel van Montenegro leert kennen, dat hem door zijn buitengewoone schoonheid van het landschap, door de afwisselende tooneelen, rijkelijk voor zijn moeite beloont.

In Cetinje moeten weder paarden en een gids worden gehuurd; men vindt hier gidsen die Italiaansch verstaan; men verzuime niet rijkelijk mondkost en drank mede te nemen want het hangt van het toeval af of men iets genietbaars voor een mensch onderweg kan krijgen.

Van Cetinje voert een prachtige weg in drie uren naar Rjeka; wegens de sterke stijging, die soms 25% bedraagt en het belangrijke verschil in hoogte van 600 M. kan men niet per as gaan. Aanvankelijk gaat men door een komvormige streek, in welker diepte zich water opzamelt; daarom is het land hier goed gecultiveerd en groeit er de aardappel, die tot een der voornaamste voedingsmiddelen van het land geworden is.

Daar, waar de weg het hoogste punt bereikt, verheft zich een toren, belvédère genaamd, vanwaar men een zeer ruim vergezicht heeft, ruimer nog dan van den top van den Lovcen, daar men het gansche meer van Skutari overziet, waarover een lichte nevel licht uitgebreid, verder den reuzenkrans van de Alpen en het kustgebergte.

De Rjeka is een echte rivier van dit land: 's zomers droog, in het voorjaar en in den herfst een woeste bergstroom. In het dal ziet men een klein kasteeltje liggen, waarheen de vorstelijke familie den winter uit Cetinje ontvlucht.

Rjeka is een klein stadje, welks huizen het Dalmatische type hebben; groene luiken, uitspringende erkers, galerijen en een vooruitspringend dak. Dicht bij de stad verbreedt zich de Rjeka, langzaam stroomt zij verder, meer als een arm van het meer van Skutari dan als een eigenlijke rivier. De stad heeft eene gemengde bevolking van Montenegrijnen en Albaneezen; de eersten vertegenwoordigen meer het landbouwende element, terwijl de Albaneezen en Turken het nijvere en handeldrijvende deel der bevolking uitmaken.

Omdat een langer verblijf in dit stadje in geen enkel opzicht de moeite loont, moet de reiziger spoedig beslissen over den weg, dien hij vandaar wil maken. Van beide tochten is de havenstad Antivari het doel en tevens het einde van het verblijf in Montenegro.

De eene weg, dien men kiezen kan, gaat over Virbazar naar Antivari en kan in één dag worden afgelegd; de andere gaat van Rjeka naar Podgoricza en dan terug over Bjelopolje en Zabljack ook naar Virbazar; deze vordert echter vier of vijf dagen, echter verdient het warme aanbeveling het kleine tijdverlies en de te nemen moeite over het hoofd te zien, omdat op dezen tocht een typisch stuk van Montenegro te zien is en men de volkrijkste en bedrijvigste stad van het land daarbij bezoekt.

Van Rjeka naar Podgoricza heeft men omstreeks twaalf uur noodig; de eerste helft van den weg voert door een ongelooflijk ledige, woeste streek; slechts één punt, vanwaar men een vergezicht heeft op Zabljack en Wranina en het schitteren van eene groene watervlakte rechts, geven hier de eenige afwisseling aan de eenvormigheid van het landschap; als men den halven weg heeft afgelegd, komt men aan eene kerk, die op eene hoogte van 200 M. ligt. Daar eindigt de woestenij en als door een tooverslag verandert het tafereel. Een uitgestrekte, groene vlakte opent zich beneden voor het oog, doorsneden in de lengte door een breede rivier, die door talrijke zijstroomen wordt gevoed. In de verte ziet men de minarets van Podgoricza.

Vóór ons ligt de Moraca, de voornaamste rivier van het land, met welke de tweede levensader van het land, de Zeta, zich vereenigt. De drie belangrijkste steden Spusz, Denilovgrado en Niskiki liggen aan deze rivier, die meer dan duizend jaren lang aan dit land den naam gaf. Eerst in de 16de eeuw, onder de dynastie der Ernojevic kwam de naam Ernagora op.

Hoewel het landschap een weelderigen plantengroei vertoont, is toch het uren lange reizen daarin niet minder eentonig dan in de woestenij.

Podgoricza's huizencomplex ontdekt men eerst als men zeer dichtbij is, want de weg maakt vlak bij de stad een scherpe bocht.

De huizen liggen verspreid tusschen tuinen, men merkt vijf moskee-torens op en komt weldra in het midden van de stad, de marktplaats, waar men een goed hotel vindt.

Podgoricza werd naar het besluit van het Berlijnsche Congres met een aanzienlijk gebied aan Montenegro toegewezen, dat hierom jarenlang met Turkije heeft geoorloogd, waardoor een groot deel der stad in puin lag. Dank zij de zorgzaamheid van Montenegro is een nieuw stadsgedeelte ontstaan met heldere, ruime straten, die op het marktplein uitloopen. Een steenen brug voert naar het oude Turksche kwartier, dat nog overal de sporen van verwoesting draagt en eenzaam daar ligt. Slechts de oproep tot gebed van de moskee herinnert er aan, dat er nog leven is. Een eindweegs van Podgoricza bevinden zich de overblijfselen van Dioclea, de hoofdstad van de Romeinsche provincie van dien naam en de geboorteplaats van keizer Diocletianus.

Nadat men in deze interessante stad een dag heeft vertoefd, neemt men den terugweg aan, allereerst naar Bjelopolje, die een derde deel korter is dan die naar Rjeka en even afwisselend, nog afgezien hiervan, dat hij door een der vruchtbaarste streken loopt, die men zich denken kan. De bevolking behoort hier voor het grootste deel tot het Albaneesche ras. Halverwege gaat men over een steenen brug over de Moraca, die hier zeer breed is. Na een tocht van drie uren komt men in Bjelopolje, eigenlijk slechts een gehucht, waar men den meegenomen mondkost opmaakt en even rust neemt; overnachten kan men hier niet. Daarenboven heeft men tot het naaste station Zabljack slechts twee uur af te leggen door een ruig terrein, zoodat men den rotspunt met de rotsvesting eerst op het allerlaatste oogenblik opmerkt. Wie niet opziet tegen de moeite om

[pagina 80]
[p. 80]

deze te beklimmen, heeft vandaar het heerlijkste vergezicht dat gansch Montenegro biedt. Zabljack is een klein stadje van Turksche bouworde, vuil en ongezond; men kan in een der beide logementen het nachtkwartier opslaan.

Men vaart op een der kleine stoomschepen naar Virbazar, het laatste station voor Antivari. Aan boord ziet men de inheemsche bevolking vreedzaam met elkaar omgaan. De vaart gaat door den door de Rjeka gevormden arm van het meer van Skutari en door den noordwestelijken boezem van het eigenlijke meer, aan welks reusachtige oppervlakte men aan de tegenoverliggende zijde het Turksche Skutari ziet liggen.

Van Virbazar leidt een goede landweg in vier uur naar Antivari. Deze snijdt het gebergte bij den Sutarmanpas, en van hier heeft men een heerlijken blik rechts op de Adriatische zee, links op het meer van Skutari.

Antivari is een oude Turksche vesting, die na een langdurig

illustratie
het verlaten telegraafkantoor te johannesburg.


bombardement evenals Dulcinjo en Spizza in handen van de Montenegrijnen viel.

Eer men de stad bereikt, herinneren eenige in puinhoopen geschoten forten aan hare nabijheid; daklooze, kale muren, zwartbewolkte woonhuizen, minarets, van welke nog slechts de ruïnes zichtbaar zijn, vormen een toonbeeld van verwoesting.

Een muur omsluit deze plaats des doods. Het nieuw gebouwde en behouden gebleven deel sluit zich hierbij aan; in hoofdzaak bestaat dit uit een straat met winkels en werkplaatsen. Antivari telt hoogstens 1500 inwoners, bijna uitsluitend Albaneezen en Turken. Het ligt vijf kilometer het land in; de bocht waaraan de haven van Antivari ligt, wordt door een gebergte omsloten aan welks voet een met olijven beplante vlakte ligt.

Aan de haven staan slechts enkele huizen; hier woont ook de Oostenrijksche havencommissaris, want Oostenrijk-Hongarije heeft volgens verdrag het toezicht over het Montenegrijnsche kustgebied. Met het stoomschip, dat tweemaal per week hier binnenvaart, kan de reiziger hetzij aan Dulcinjo een bezoek brengen en in dit schilderachtig gelegen plaatsje de sporen der verwoestingen, welke het geschut der mogendheden aan de vesting en aan het oude stadsdeel heeft aangebracht, bezichtigen, of ook het levendige bedrijf dat zich in het nieuwe stadsdeel op alle wijzen uit, aanschouwen, tenzij hij er de voorkeur aan geeft het landje, waarvan hij duurzame en aangename indrukken moge medenemen, vaarwel te zeggen en huiswaarts te keeren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken