Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2 (1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.02 MB)

Scans (90.03 MB)

ebook (29.05 MB)

XML (2.30 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2

(1900)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 265]
[p. 265]

Vergeven.

Zij stond voor den spiegel, Anna Verley, en bekeek zich met welgevallen.

Over haar kwam weer 't gevoel van te weten dat ze mooi was, en in haar was een dankbaar blij-zijn-erom.

Drie jaren reeds was ze nu ondergeschikt geweest. Oh! hoe haatte ze reeds dat woord alleen.... Ondergeschikte.... ‘juf’, op de kostschool, zij, de dochter van den ééns zoo gevierden kolonel Verley!

God! Was er een God? Bah, waarom zou ze er zich druk over maken of er een God was, al dan niet?

Hij was wreed geweest, toen Hij haar vader, moeder en fortuin ontstal - maar nu was alles voorbij. - Ze lachte tegen zichzelf in

illustratie
een kattenfamilie. Naar eene fotografie.


tegen zichzelf in den spiegel. Coquet, eerst een half lachje, met den mond even open, maar toen voluit, de witte tanden glinsterend, als fijn transparant porselein, en er rondom de lippen, in donzige ronding van hel-kersrood.

Dan zag ze naar haar handen, blank-wit, naar den smallen gouden ring aan den linkerwijsvinger, en de lach verdween. Die ring was de prijs voor haar toekomstig geluk - was 't niet te duur gekocht? Arme Robert!

Waarom?

Zij had hem niet lief.

Maar ook geen ander.

Mijn God, er worden zooveel huwelijken gesloten zonder liefde.

Wat is liefde?

Bestaat het wel?

Liefde is een begripsnaam. Leerde ze 't den kinderen niet allen dag, dat geloof, hoop en liefde begripsnamen waren?

Liefde?

Onzin! - Een vorm.

Wat zei die oude dame gisteren op de soirée? ‘Mijns inziens is zij, die zonder liefde trouwt, even zondig als de vrouw, die plicht en eer haren hartstocht prijsgeeft.’

Theorieën, niets dan theorieën!

Ha! als die vrouw eens drie jaar ondergeschikt was geweest, en ze had kans een man te trouwen met geld, en haar zorgen van zich te werpen, of ze dan nòg zooveel tegenwerpingen zou hebben? Of ze zulke theorieën dan zou naleven?

Bovendien - liefde duurt slechts kort, en dan blijft men toch getrouwd.

't Verschil is dus alleen een passie van een paar weken, een paar maanden, misschien een jaar.

Als 't even slecht is zonder liefde getrouwd te zijn, als zich voor geld te verkoopen, wat zou 't gerechtshof 't dan druk hebben met echtscheidingen, want dan zouden alle fatsoenlijke vrouwen zich na een poosje laten scheiden.

Bah! wat een onzin!

Stellig, ze trouwde Robert om zijn geld.

Tenminste, als hij arm geweest was, zou ze hem niet getrouwd hebben.

Maar dat was geen zonde. Ze mocht hem graag lijden en ze had geen ander lief.

Hij aanbad haar, gaf haar zijn naam en geld, en zij zou hem gelukkig maken - ziedaar alles.

Dan, plotseling vloog het haar door de gedachte, - waarom redeneer ik zóó?

Verontschuldig ik mijzelf?

Waarom?

En uit vrees 't antwoord te vinden, wilde ze niet meer doordenken, en zag in den spiegel. Dan naar de klok. Nog twintig minuten, dan zou hij er zijn - en nog stond ze daar voor haar spiegel, in 't soepele onderkleed, dat met zachte golvingen viel van de rosige schouders en even deed vermoeden 't dalen en rijzen van haar borst.

Mooi, ja, ze was mooi. Dat haar, die oogen, die tanden - alles mooi - alleen ontbrak haar 't zacht-vrouwelijke, dat soms een vreemd charme geeft aan de leelijksten.

Ze kleedde zich. Nauwelijks was ze gereed toen zacht op de deur getikt werd, en de hospita ‘meheer Vandam’ aandiende.

‘Laat mijnheer even in mijn zitkamer, wilt u, juffrouw?’

Toen de deur weer dicht, nog even gekeken in dat glas - dat haar het beste compliment gaf, dat een ijdele vrouw verlangen kan - toen, heel even, nog een streekje over de nagels met een fijn geparfumeerde pollissoir, nog een vlokje

[pagina 266]
[p. 266]

terzij geschoven, weg van het mooie, hooge voorhoofd - en dan vlug met een glimlach, zacht geplooid om den mond, naar Robert.

 

Robert vol ongeduld wachtend in het salon of ze haast komen zou. Hij had drie jaar lang gewerkt om haar te verschaffen een huis en inkomen en nu scheen hem iedere minuut te kostbaar om te verliezen.

Toen de deur openging sprong hij op.

‘Eindelijk, wijfje! Hoe kon je me zoo laten wachten? Kleine coquette, wat heb je je weer mooi gemaakt. Nu, je hebt er eer van.’

‘Heb ik? Zeg, ga je me nu ook al vleien? Maar zeg eens, laten we voortmaken. We hebben nog maar twee dagen, en ik moet nog zooveel koopen.’

‘Nog meer koopen? Nu, mij goed. Wat zou je gedaan hebben als 'k eens niet tot directeur benoemd was? Een arme muziekonderwijzer kon dat niet betaald hebben.’

‘Dan had ik er nooit aan gedacht je te trouwen.’

Er ging hem een steek door 't hart. - Meende zij dat? Hij zag op naar haar gelaat, zoo kinderlijk was 't, en zoo rein - hij vergat het oogenblikje pijn - hij had haar zoo lief.

Naast haar liep hij voort door de drukke straten, en luisterde alleen maar naar die stem - de woorden?

Jaren daarna, lange, droevige jaren, zou hij ze zich herinneren, en zichzelf verwijten blind te zijn geweest - nu hoorde hij ze niet.

Ze verlangde geen antwoord. Ze babbelde over zoo'n japon als Betsy Laroux, en zoo'n mantel als Suze van Buren, en haar oogen schitterden. IJdele vrouw, die zij was.

Winkel in, winkel uit, en hij betaalde maar. Honderd gulden hier, honderd gulden daar, van 't geld dat hij met zooveel liefde had zien groeien tot een klein kapitaaltje, dat hij gehoopt had dat eens zou dienen om hun huisje te meubeleeren.

't Speet hem niet. Zij had er genot van, dus was 't hem wèl.

Eindelijk was alles afgeloopen, en riep hij een rijtuig aan. Anna liet zich welgevallig in de kussens neer en voelde een genot van-te-weten-voortaan-vrij-te-zijn. Vrij! En rijk!

Rijk? Neen, niet rijk, maar goed af, dat was 't. Natuurlijk, twaalf duizend gulden 's jaars was geen schat, maar een groot inkomen in vergelijking met de zevenhonderd waarvoor zij de laatste jaren gesloofd had.

Ze zou in een groot huis wonen, meiden houden en bevelen geven.

Bevelen! Hoe hield ze er van! 't Was haar aangeboren; maar een arme onderwijzeres, wat heeft zij in te brengen op een kostschool?

De meiden zagen op haar neer, want was zij niet evengoed ondergeschikt?

Enfin, nu was 't voorbij, en in een trilling van dankbaarheid drukte ze zich dichter tegen Robert aan en zuchtte - een lange zucht.

Hè, hoe heerlijk, Robert, dat we trouwen, niet? Nu zal ik meiden houden, en een knecht, en als je erg gelukkig bent met je composities, ook een rijtuig?’

‘Kindje, wie dan leeft, dan zorgt. De composities zijn nog niet uit de pen, en dan komt nog 't verkoopen.’

‘Oh, de directeur van het conservatoire zal daar geen last mee hebben. Verbeeld je, man, als je eens werkelijk beroemd werd! O ja, Rob, gaan we nu nog naar Parijs voor onze huwelijksreis? Toe, zeg nu ja! We trouwen toch maar ééns.’

‘Ans, vindt je 't nu heusch niet prettiger om kalm op een klein badplaatsje te gaan logeeren voor een week of zes, dan in deze hondsdagen in Parijs te zijn?’

‘Kalm - bah! Ik verlang naar drukte. Een badplaats, daar kunnen we later nog wel naar toe. En o, Rob, ik verlang zoo naar Parijs!’

Ze drukte zich weer tegen hem aan, zacht vleiend in fijne trillingen van vrouw-zijn, maar in haar was een walging tegen 't aarzelen van dien man. Mijn God, waarom wilde hij ook altijd met haar alléén zijn? Was dat liefde? Zouden ze nog niet genoeg alleen zijn, later. Bah! als hij toch maar toegaf. Ze zou hem veel liever hebben, als hij niet zoo sterk had dat eerst-voorzichtig-overwegen-eer-men-iets-doet.

Maar toch drukte ze zich tegen hem aan, dichter, steeds dichter. En om hem kwam de charme, in zachte golvingen, van het parfum uit haar haren, de warmte van haar lichaam, en zacht-zilver klonk die stem als uit een droomland vol lieve vleiwoordjes.

Zijn groote liefde voor haar, en die charme die zich om hem kronkelde en hem deed willen wat zij wilde.... toen zei hij ‘ja’.

Een hooge kreet van vreugde. 't Was dus ‘ja’!

Parijs! Parijs! Ze stak haar hand in de zijne, een kleine, warme hand, en in kleine drukjes dankte zij hem. En de stem praatte maar door over de Louvre, de Printemps, de Champs Elysées.

Het rijtuig rolde voort door Pall-Mall, Piccadelly Circus over en Regent Street in. Maar ze zag nu geen winkels meer. Wat waren die Londen-winkels, nu ze Parijs zou zien? Want ze had veel gehoord van die stad van Napoleon en veel verwachtte ze er van.

Ook Robert dacht - niet aan Parijs - maar aan zijn leven met haar, van zijn geluk, aan 't ongeloofelijk heerlijke van een leven met die tengere, fijne vrouw, altijd samen.

In hem een voelen van 't o-zoo-lichte, van den plicht om haar gelukkig te maken.

Zij, in zijn oogen zoo kinderlijk, zoo gauw gelukkig - want in al dat koopen en koopen zag hij niet haar karakter - pronkzuchtig, rijkdomlievend en laag verlangen naar materieele dingen; hij vond 't kinderlijk naïef.

In haar verlangen om te regeeren zag hij 't vrouwelijk instinct van zich-verheugen-in-een-eigen huisje.

 

't Huwelijk was ingezegend - de mooie, jonge bruid in 't vlekkeloos wit zijden kleed, naast den deftigen, zwarten bruîgom, liep statig op de tonen van Lohengrin's Hochzeitsmarsch, de kerk uit.

Vóór haar, in zacht rose, bloemen strooiend, de bruidsmeisjes, jonge kopjes met stralende oogen en frissche wangen, kinderen, die nog niet wisten wat 't was, trouwen; die alleen zagen 't ideaal, 't mooie ideaal van bruid-zijn, heel in wit en op bloemen loopen. In haar jong-meisje-zijn aanbaden zij die mooie bruid, omdat ze bruid was en mooi, en o! ze wenschten 't ook eens te zijn.

De tonen van 't orgel ruischten maar door, in zachte zwellingen van dof-droeve of hoopvolle accoorden, en de zon wierp vriendelijk haar goudlicht in St. Margarete's kapel.

‘Man en vrouw,’ juichte 't in hem. ‘De mijne! De mijne!’

‘'k Was mooi, de menschen fluisterden het, ik weet 't zeker! En ze benijden me! Hoerah!’ dacht zij.

Dàt waren man en vrouw? Die twee moesten samen door 't leven! Die man vol gevoel voor 't edele,'t schoone, nobel en liefhebbend, en die coquette vrouw, die 't leven liefhad alleen om 't geld en om 't materieel genot!

Had God die vereenigd?

De rijtuigen rolden weg. Den gasten zou een ontbijt aangeboden worden; daarna zou 't jonge paar naar Parijs vertrekken.

De trein ging om 5 uur, er was dus nog tijd genoeg, maar Anna moest zich verkleeden.

Eindelijk was 't halfvijf en het rijtuig kwam voor.

Aan 't station gezellige drukte en over Anna weer dat behaaglijke gevoel van zóó rijk nu zijn en vrij, en reizen eerste klasse met veel koffers, en zoo deftig, en de portiers

[pagina 267]
[p. 267]

rennen, want zij er zoo ìn deftig uitzien en rijke lui veel fooien geven.

Dan in den trein, alleen met Robert in een coupé, en zij de oogen sluiten en droomen.

Robert haar hand grijpen en zeggen.... ‘Vrouwtje - mijn nu, mijn alleen!’ en naast haar komend, omhelsde hij haar - vol liefde, vol geluk na dat zoo-lang-haar-liefgehad-hebben.

Zij verdroeg die omhelzing, hij was toch haar man, maar waarom had hij haar zoo lief? Ze verlangde 't immers niet!

Kon hij dan niet gewoon zijn? Natuurlijk, ze waren getrouwd, maar moet men zich dan persé zoo aanstellen?

Een gevoel van wrevel maakte zich van haar meester - ze beantwoordde zijn kussen niet. Zij hoorde zijn stem, zacht met een fijne trilling van emotie, maar 't deed haar niet aan - niet anders dan iritatie bracht het over haar.

Maar hij, in zijn zoo-gelukkig-zijn, voelde 't niet dat ze koud was tegen hem.... Ook dat terugsidderen, als hij haar tegen zich aandrukte, voelde hij niet....

Eindelijk als hij haar losliet en zacht haar hand in de zijne nam, vroeg hij: ‘Ben je gelukkig?’

‘Volkomen - en jij?’

‘Ik? Vraag je dat? Met jou in een hut ver op de hei - een leven alleen met jou zou mij nog gelukkig maken.’

‘Wat ben je weer poëtisch. Neen hoor, 'k ben gelukkig omdat 'k jou vrouw ben en omdat we 't goed zullen hebben. Denk je nu heusch dat 't lang geluk zou zijn in zoo'n négorei? Ik niet!’

Toen voor 't eerst voelde hij even haar liefde voor 't wereldsche hooger dan haar liefde voor hem, - en 't liet iets kouds na.

In Parijs in 't hotel Montaigne wachtte hun een telegram, Robert opende het, las de kleine groene lettertjes op de smalle strookjes wit papier en.... doodelijk bleek frommelde hij 't papier in elkaar.

‘Wat is 't, Rob?’

‘Straks - straks.... ga je nu verkleeden en rust wat - straks zal 'k 't je zeggen.’

‘All right, ik ga al. 'k Zal me eens heel mooi maken voor je, man! Ta, ta!’ en weg wipte ze, na haar latend alleen 't fijn parfum van haar kleed.

Toen hij alleen.... en weer gladstrijken 't ongelukkige strookje papier.... en 't hem schemeren voor de oogen.... ja, 't stond er.

‘Verontschuldig vergissing. Namen verward. Benoeming niet voor u.’

Dàt was dus zijn ideaal! Daar ging 't als rook. Voor hem zelf, was hij alleen geweest, had 't hem minder kunnen schelen, 't verlies van die illusie en van zijn vorigen werkkring, maar nu. Daar was Anna en zij was zoo blij geweest met zijn benoeming. Hoe 't haar te zeggen?

't Beteekende nu armoe ook voor haar. ‘O God!’ bad hij, ‘help mij nu, help mij 't haar zeggen, help mij 't haar te leeren dragen.’

Armoe voor haar, voor wie rijkdom zoo'n charme had! Neen, hij mocht haar niet binden, zij zou weer vrij zijn, vrij om te gaan en te doen als zij wilde. 't Was een droom geweest, een mooie droom; dan is immers 't harde ontwaken steeds onvermijdelijk.’

Hij moest vergeten, voor haar bestwil. Gister en nu! Dat was weer 't Fatum, dat steeds zorgt dat de menschen niet te gelukkig worden. De vlinder moet sterven als de zon schijnt. De mensch 't geluk van zich werpen zoolang 't er nog is, dan kan 't hart breken, anders, als 't geluk de plaats moet afstaan aan teleurstelling, wordt 't toch in stukken gescheurd. Sterven als de zon schijnt, maar de zon scheen pas zoo kort. Wat jaren van geluk konden nog komen als hij slechts mèt haar was.

Maar hij mocht haar niet opofferen aan zijn geluk. Toch 't was hard, en juist nu!

De deur ging open en in elegant zwart satijnen kostuum trad Anna binnen.

De zilveren loovertjes op haar schouders en hals schitterden als schubben van een fijnen visch in 't zonlicht en als op een kussen van fijne, zwarte tule rustte haar hoofdje op den kraag van haar japon.

Lachend, haar rok met beide handen uithoudend, kwam ze op hem toe.

‘Nu, hoe vindt je me?’

‘Mooi, mooi kindje, heel mooi,’ maar 't klonk hol en vreemd.... hij was er niet bij als anders, wanneer ze iets nieuws aanhad.

‘Wat zeg je dat nu raar! Vindt je 't niet mooi?’

‘Ja, natuurlijk, ja, och ja, maar....’

‘Maar wàt.... mijn God, wat is er, je ziet zoo doodsbleek - dat telegram, zeg 't gauw. Wat was 't?’

‘Later!’ De stem was nu smeekend. ‘Later, mijn God, laat me nog even....’

‘Maar wat is er dan? Zeg 't liever, Rob, wàt is er?’

En weer vleide ze zich tegen hem aan om 't uit hem te krijgen, want zij was erg nieuwsgierig. Geen andere reden tot liefkoozen dan 't willen weten - en gauw. En hij met een zucht, opnieuw uit den zak halen 't noodlottige telegram en 't haar geven met een gevoel, of de aarde zich over hem ontfermen zou, zich zou openen en hem opnemen. In hem een leegte zoo groot, alsof alles hem ontnomen was! Was 't een voorgevoel van wat komen zou?

Anna vouwde 't telegram open en las, las en las 't nog eens. Ze scheen 't niet te begrijpen, niet in zijn geheel te kunnen vatten. Ze zag wat daar stond, en wist vaag dat 't beteekende armoe, maar nu, als ze naar Robert zag, die met gebogen hoofd en lijkbleek daar zat, was voor ééns haar meêlij grooter dan eigen teleurstelling. Ze ging naar hem toe en wilde troosten. ‘Ja, Rob, 't is naar. Als 't maar gebeurd was vóór we trouwden, dan waren we niet getrouwd, 't is een ongelukkige samenloop, 't is....’

Robert hoorde niet meer. Hij had alleen de eerste woorden gehoord. Die waren op hem gevallen als antwoord op de vragen zijner ziel: ‘Mocht hij haar binden?’ en daarop volgde haar antwoord: ‘dan waren we niet getrouwd.’ Dat was voldoende.

‘Anna, wil je weer vrij zijn?’ want hij wist nu dat zij hem niet liefhad zooals hij haar.

‘Wil je weer vrij zijn?’ Als een juichtoon klonk het terug in haar ziel. En vlug overwoog ze alles.

Vrij - weer terug naar 't leven van onderwijzeres, uitgelachen door haar kennissen, tegen wie ze zoo hoog had opgegeven van ‘als ze getrouwd was, hoe 't dan zou zijn.’ Vrij en een rijken man trouwen, ze was immers mooi. Maar rijk - wanneer trouwen dan arme meisjes?

Getrouwd en bij Robert - armoe, maar niet alleen, niet meer ondergeschikt. Ze konden hun kennissen uit den weg gaan. Robert zou wel wat vinden. Neen, neen, niet vrij, niet ondergeschikt weer!

‘Vrij, Robert? Wel neen, waarom? 't Is natuurlijk verschrikkelijk, afschuwelijk en heel hard, maar we moeten 't samen dragen!’

Hij zag tot haar op, en toen in een moment van dankbare passie nam hij haar in zijn armen en overdekte haar gelaat met warme liefdekussen.

(Wordt vervolgd.)



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken