Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.38 MB)

Scans (75.58 MB)

ebook (24.92 MB)

XML (2.38 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

(1901)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een zeiltocht op de Zuiderzee.
Met illustratiën.

De zucht naar het avontuurlijke - legaat van voorouders, wier levensbehoud afhing van behendigheid, kracht en list, hoe schraal gevoed in ons moderne, beschaafde leven, eischt nog altijd bij de jeugd met kracht bevrediging. De Ridder met het Stalen Masker, Robinson, de langharige Clovis en de Zwarte Bison blijven voortdurend de geliefkoosde helden harer droomen. Begeerig zwelgt haar phantasie in daden van ridderlijk durven, en inderdaad moet deze haar vergoeden, wat het leven haar onthoudt. Ons huidig leven immers is arm aan oefening van vele van 's menschen kostelijkste vermogens. Aanzie onze stadskinderen, hoe zij spelen; merk op, hoe onze voeling met de natuur, de groote opvoeder van het menschdom, verslapt; denk aan het geestdoodende bestaan van zoovelen.

Iets van dit gemis schenen wij te beseffen, toen het plan tot een zeiltocht, nauw geopperd, aanstonds met beide handen werd aangegrepen en met geestdrift uitgewerkt. De schaduw van gevaar, altijd aan een zeetocht verbonden, het brokje echt, zelfstandig zeemansleven, het avontuurlijke der onderneming, onze ijdelheid, die gevoed door de waarschuwingen en voorspellingen onzer bekenden, prat ging op een vermeend stoutmoedig bestaan, zelfs de ontberingen, die we wisten, dat ons wachtten, waren zoovele prikkels, die tot de uitvoering aanspoorden. Na de zorgen en moeiten van een examen gelukkig te hebben doorworsteld, konden wij eindelijk tot deze overgaan. Op gunstige voorwaarden werd een boeier gehuurd, scheepje van zes tonnen, de ‘Gesina’, de dag van vertrek bepaald en proviand voor eenige dagen en verdere benoodigdheden aan boord gebracht. Ons voornemen was, de eilanden en voornaamste kustplaatsen der Zuiderzee te bezoeken.

Wij zetten zeil. 's Middags om twaalf uur van de Ruiterkade vertrokken, voerde een gunstige wind ons naar de Oranjesluizen, en nagestaard door vrinden, die ons tot hier hadden vergezeld, zakten wij den allengs verbreedenden IJmond af en staken, fort Pampus gepasseerd, de onbekende zee in, onze ontdekkingsreis begon. Marken was ons eerste doel; kompas en kaart wezen ons den weg.

Zelfs bij mooi weer eischt het varen onafgebroken oplettendheid. ‘Oog in 't zeil!’ roept zijn bedrijf onophoudelijk den zeeman toe, op straffe van tijd te verliezen, of goede kansen, of meer, zijn leven. Daarom is de zeevaart een goede school voor eene natie, en kweekt, meer dan het rustige, veilige landleven, kloekheid en snel beraad.

Spoediger dan wij dit verwacht hadden, zijn wij Marken genaderd met zijn naakte huizengroepen, zijn gewimpelde

[pagina 29]
[p. 29]
scheepsmasten en zijn afgelegen vuurtoren. Na eenig zoeken ontdekken wij den ingang der haven, die met het oog op de veiligheid bij hooge stormtijen zoo nauw is gemaakt, dat

illustratie

geen twee botters er tegelijk kunnen passeeren, en dat zelfs de Marker visschers bij ongunstigen wind moeite hebben, er door te komen. De haven binnenvarende, zien wij vóór ons Markens havenbuurt: een aantal met roode pannen gedekte huizen, grootendeels van hout, eene werf, en talrijke botters, op rijen aan de kade gemeerd.

Marken is een weinig aanlokkelijk verblijf; door zijn volkomen gemis aan boomen, het ontbreken zelfs van het kleinste tuintje, maakt het een kouden, ongezelligen indruk; het is, alsof de natuur, van de gulheid van wier gaven immers de mensch afhankelijk is, norsch haar aangezicht bedekt en haren bijstand weigert. Het eenige product, dat de bodem oplevert, is hooi; als wij de andere buurten bezoeken, zien we de blozende dochters van Marken in haar eigenaardig kostuum bezig, dit te verzamelen. Het smalle steenen paadje, waarover wij gaan, en de primitieve draaibruggetjes, over de slooten geslagen, zijn fijnwit gekorreld; deze korreltjes blijken schelpdiertjes, die zich hier tijdens de overstroomingen, waaraan Marken in den winter eenige keeren blootstaat, hebben vastgezet. Dàn, wanneer door westerstorm aangedreven, het water in de Noordzee en Wadden tot meters boven zijn gewone peil rijst, wordt het ook in de Zuiderzee hoog opgestuwd; de lage zomerdam, die het eiland omgeeft, kan den vloed niet tegenhouden, geheel Marken loopt onder, en het water rijst tot aan den drempel der woningen, waarvan sommige met het oog hierop, op palen staan, andere beneden van steen en boven van hout zijn gemaakt. Dan mag het er op het eiland nog onherbergzamer uitzien, maar de Markenaars weten, dat de zee weldra zal dalen, en verlaten hun geteisterd vaderland niet.

Alle levensbenoodigdheden moeten op Marken worden aangevoerd. Hiervoor zorgen een aantal beurtschepen en stoombooten, die dagelijks eenige keeren naar den vasten wal oversteken en van daar terugkeeren. Tegen den winter, wanneer door het ijs de geregelde vaart tijdelijk kan worden onderbroken, moet op Marken heel wat proviand in reserve verzameld zijn.

Interessant en aanstonds in het oog vallend is de kleeding der bewoners, eene eigenaardige dracht, uit ouden tijd getrouwelijk bewaard, waartoe zeker de afzondering der Markenaars en de aard van hun bedrijf hebben bijgedragen, een voorbeeld van de taaiheid der traditie. De mannen gaan in kleurigen, met groote knoopen versierden borstrok of kiel, wijdgeplooide kuitbroek, en op klompen; de vrouwen en meisjes dragen hooge, gesteven mutsen, kleurige omslagdoeken, kostbare knoopen en spelden en wijde rokken, terwijl twee gedraaide lokken over haar slapen hangen.

Hoe vreemd op het eerste gezicht deze kleeding schijne, toch is er onmiddellijk verband en overeenstemming - zooals overal waar de mensch eenvoudig en eerlijk aan de eischen van het leven voldoet - tusschen deze en de zeden. Want al missen wij in den Markenaar, en vooral in het Marker meisje, vlugheid en slankheid en gratie, hun kleurige, degelijke, bijna lompe dracht - scherp afstekend tegen modernen opschik - doet ze kennen als de stoere, robuuste, tegen weer en wind geharde kinderen der Zuiderzee.

Moge de invloed der zeelucht te bespeuren zijn in het forsche, blozende uiterlijk der roodgearmde meisjes en het stoere der schippersgestalten, die der afzondering is het niet minder aan de stuurschheid der kinderen en de terughouding der ouderen. Echter zou het onbillijk zijn, het karakter der Markenaars te beoordeelen naar den eersten indruk. Hun gevaarlijk en moeitevol bedrijf maakt hen ernstig en weinig toeschietelijk voor den vreemdeling, en daarbij geeft deze tot hun wantrouwen dikwijls aanleiding. Ze merken het wel, de inboorlingen, dat ge nauw gepasseerd, u omwendt en hen naoogt, om het log-stoere en zwaarwichtige hunner kleeding, houding of gang aan uw spottend oordeel te onderwerpen en hen te critiseeren van uit de hoogte uwer groote beschaafdheid.

De kleeding der kinderen is, behoudens het formaat, precies gelijk aan die der ouders, wat een grappigen indruk maakt. Ze is zeker niet bevorderlijk aan vrijheid van beweging bij spel, maar dit hindert weinig; de wijde, grijze zee schijnt ook op het kinderlijk gemoed den stempel van melankolieken ernst te drukken; daarbij is terrein en afwisseling in spel beperkt, en trekt de knaap reeds jong op botter of logger de zee in, om bij de vischvangst behulpzaam te zijn en zijn toekomstig bedrijf te leeren.

Zijne volksdracht is de voornaamste attractie van Marken en de oorzaak van het vrij drukke bezoek, vooral door vreemdelingen. Ze is belangrijk als een der schaarsche overblijfselen van eigenaardig

illustratie

volksleven, die dreigen te verdwijnen, om nimmer terug te keeren, een laatste groet van een wereld, die voorbijgegaan is. Ze is een overblijfsel uit den tijd, toen elke levenskring - primitiever, en daarom voor ons, beschaafden, zoo interessant - eenvoudig en eerlijk den - daardoor schoonen - vorm zocht voor zijne behoeften; toen de natuur van den mensch en de aard van zijn bedrijf zich getrouwelijk afspiegelden in de uiterlijke vormen van zijn leven, uit den tijd, toen de beschaving nog niet gekomen was met zijn verkeer, zijn verspreiding van wetenschap en zijn eentonige, karakterlooze gelijkheid.

Den volgenden morgen zetten wij onzen tocht voort; tegen een lekkere bries in kruisende, zeilden wij naar Monnikendam, een aardig stadje met nauwe, teekenachtige steegjes, eene schaduwrijke gracht en een mooie, oude kerk. Van daar vertrokken we dien middag nog naar Volendam, dat ruim een uur noordelijker ligt.

Dit plaatsje, gelegen op, of naast, den dijk, die de haven

[pagina 30]
[p. 30]

omsluit, is geheel een visschersdorp. Ook hier dragen de bewoners een eigenaardig kostuum, slechts in onderdeelen van dat der Markenaars verschillende.

Het was een mooie avond. In groepen tegen de muren hunner huizen geleund, staand of zittende, of over den dijk slenterend, bespreken de mannen weer of vangst, de kinderen laten beneden, tusschen de palen van het hoofd, scheepjes, of bij gebrek aan deze, hunne klompen drijven, en van tijd tot tijd komen meisjes, met manden aan den arm en de witte, leuk opgetipte hulletjes op het hoofd, in de haven hare doeken spoelen. Houding, gang en gebaren dezer mannen, in hun breede, zware kleeding, zoo wel passend bij het forsche der gestalten en het loome der bewegingen - de ongedwongen uitingen van een eenvoudig en bescheiden, maar inderdaad krachtig volksleven - leveren een bron van genotvol opmerken en zijn, samen met menigen verweerden karakterkop, een oogenlust voor den teekenaar.

Plotseling klinkt, in de verte, luid zingen en nadert een joelende troep. Het is Malle-Jan, de idioot van het dorp, die heftig met de armen zwaaiend, met lange passen over den dijk schrijdt

illustratie
straat aan de haven te monnikendam.


en door een aantal kinderen op den voet gevolgd wordt. Naderbij gekomen, bemerkt hij ons gevlagde jacht, dat zijne nieuwsgierigheid opwekt; wij maken kennis en zijn weldra, met behulp van sigaren en chocolade, goede maatjes geworden. Jan is zeer goedaardig en van een onverstoorbaar vroolijke luim. Onophoudelijk zingt hij met luide - niet welluidende - stem de brokstukken van allerlei liedjes of hij uit zijne eigene opmerkingen op zingende wijs. Zijn rusteloos zwervende oogen, de zenuwachtige gehaastheid in zijn spreken en doen, de oppervlakkigheid van zijn begrip, de holle toon zijner stem en zijn eeuwige schaterlach wijzen op de abnormale functie van zijnen geest.

Nadat wij Jan eindelijk met een klein geschenk en goede woorden zijn kwijtgeraakt, besloten we in den heerlijken avond naar buiten te zeilen, om voor den nacht, dien we verwachtten dat schoon zou worden, in zee te ankeren. Bij voorbaat genoten wij van het heerlijke vooruitzicht, om geheel alleen op de wijde zee, terwijl de golven vertrouwelijk tegen de boorden der ‘Gesina’ klotsten, en de maan - die om elf uur moest opkomen - over een breede strook hare toppen goud-vlammend bekroonde, te wiegelen onder den sterrenlichten hemel, het voordek phantastisch verlicht door de zacht schommelende scheepslantaarn. - Hoe zouden onze verwachtingen falen!

Tegen het vallen van den avond, dan, zeilden wij den hoek van Volendam om, en terwijl allengs de kust verflauwde en weldra in den nacht verdween, passeerden wij de havenlichten van Edam, en koers zettende op de lichten van Hoorn, gleden we zoo prettig door de kalme zee, dat we gaarne den heelen frisschen nacht zouden zijn doorgezeild, had niet de slaap tot rusten aangemaand. Dichter onder den wal, buiten het drukkere vaarwater geankerd, vertoefden wij nog eenigen tijd aan dek, en na in de kajuit onze legerstede gespreid te hebben, wenschten we elkaar een goeden nacht, en dachten in te slapen. Maar o wee! De wind, tot heden vrij kalm, begon aan te wakkeren en blies weldra met felle kracht; de hierdoor opgestuwde golven deden ons scheepje zoo heftig slingeren, dat we telkens uit onze kooien dreigden te rollen.

Ik zie geen kans, om de uren te beschrijven, die nu volgden, en geloof niet, dat wie niet zelf met een rank scheepje geankerd, in een holle zee heen en weer is geslingerd, zich van zoo'n tooneel eene voorstelling kan maken.

Reeds eenige keeren was ik aan dek geklommen, om te zien, of ons anker nog hield, en om een en ander beter vast te maken, en telkens weer te kooi gegaan, waar ik trachtte, in te slapen. Dat dit onmogelijk bleek, was werkelijk geen wonder. Telkens, na een rustiger oogenblik, begon ons scheepje te slingeren met plotselinge, steile schokken; in een dal neersmakkend, trilde het onder den schok der golven, die tegen zijnen boeg botsten; stampende, voelden we het rukken in zijn ketting, en deze bewegingen, die ons in onze kooien heen en weer deden rollen, gingen vergezeld van een woest concert van allerlei geluiden. Rusteloos fluitend jaagde de wind voorbij ons opengezet roefluikje; de zwaarden sloegen klepperend tegen het schip en rukten, overhellend, in de spil, waarom ze draaiden; het roer kraakte en sloeg tegen den ijzeren schootbout; de giek, waarop het zeil was vastgebonden, had zich losgewerkt en rukte nu, slingerend, in de schoot. Vlagen schuim zweepten het dek, en het water, slechts door een dunnen wand van ons oor gescheiden, borrelde en klokte onheilspellend. Bij zoo'n woedend concert en onder deze hardhandige wiegeling in te slapen, ware den onverstoorbaarsten Spartaan onmogelijk geweest, en eerlijk gezegd, ik dorst het niet, want ofschoon wij ons in 't eerst zeer hadden vermaakt met onze gestoorde nachtrust, gebood thans de zorg voor het scheepje, dat ons was toevertrouwd geworden, - hetzelfde als de zorg voor ons leven, - een oog in 't zeil te houden.

Daar het weer eerder verergerde dan verbeterde, kon ik het eindelijk beneden niet langer uithouden. Aan dek gekomen, zag ik de lucht betrokken, met zwarte, woestjagende wolken, en daaronder de woelige, grijze, witgetopte zee, waarin onze ‘Gesina’ dobberde, een notedop, door zijn lichtheid een speelbal der golven. Ons ankerlicht was lang uitgewaaid of liever uitgeslingerd. 't Was halfdrie, de morgen begon te lichten, op een afstand zette een tjalk met klein zeil voor den wind, een groot schip in ons oog, spottend met de korte, steile golven der Zuiderzee.

Nauwelijks aan dek, kreeg ik hier reeds een metgezel;

[pagina 31]
[p. 31]

het langste lid mijner equipage dook uit de kajuit op, om zijn tol aan de zee te betalen.

We wachtten eenigen tijd, het slingeren werd onverdraaglijk. Het was duidelijk, dat we hier niet konden blijven liggen; we moesten onder zeil, om een veiliger ankerplaats op te zoeken. De harde wind kon in een werkelijken storm overgaan, en dan zou dit misschien niet meer mogelijk zijn. Mijn eerste werk was nu, om reven in de zeilen te slaan, waarbij ik me stevig had vast te houden, om niet over boord te glijden, want onze boeier had geen verschansing. De naaste haven was Edam, en ofschoon de wind juist van daar blies, moesten wij deze zien te bereiken. Met behulp van onzen derden en jongsten reisgenoot - die beweert, geslapen te hebben - geraakten we met eenige moeite onder zeil; vooral het lichten van het anker vorderde een oogenblik van inspanning, daar de ketting, bij 't rukken, eenige keeren aan de krampachtig wringende hand ontschoot.

We zeilden. Vlak aan den wind houdende, dompelde de ‘Gesina’, zwaar hellende, af en toe den neus onder water, en

illustratie

ofschoon het schuim tot achter op het dek spatte, wat ons, in jassen en macintosh gehuld, weinig deerde - waren wij thans in heel wat gemakkelijker conditie, daar het nare slingeren had opgehouden. Daarbij waren we in volle actie, wat altijd kalmeert; de staat van lijdelijke afwachting in eene lastige of hachelijke positie behoort zeker tot de moeilijkst te verdragen stemmingen.

't Was halfvier in den morgen; de zon, die zich even had vertoond, had aanstonds weer haar aangezicht verborgen. Tot vlak onder de steile kust gezeild, waar de zee iets minder hoog ging, wendden wij over den anderen boeg en bij het telkens laveeren langzaam vorderende, liepen we om halfzes binnen de palen van het Edammer havenhoofd. Dat was eene verademing, na uren van rusteloos stampen eindelijk in kalm water aan te komen. We legden aan en waren in veiligheid; mijn vermoeide equipage kon den afgebroken slaap hervatten.

Zoo straft de Zuiderzee hare te weinig eerbiedige bezoekers.

Dezen geheelen dag, een Zaterdag, was het weer regenachtig en buiïg; we vonden het niet geraden, dien middag uit te zeilen.

Het is hier de plaats, om iets te zeggen over ons huiselijk leven aan boord. Het tooneel hiervan was de kajuit, een vertrek van vijf voeten in het kubiek, tegelijk dienende tot slaapkamer, eetkamer en salon, niet tot keuken - die was vóórin. Wanneer wij op de banken zaten, die tevens dienden tot bergplaats van ons Amstel-Lager - bitterer gedachtenis, - raakte ons hoofd aan de balken van het roefdek. In het midden van de kajuit stond, stevig vastgebonden, de tafel, die een dubbele plank had, de bovenste van gaten voorzien, waarin borden en schotels werden vastgezet. Aan den binnenwand der kajuit, over de tafel, hing aan een spijker slingerend, onze olielamp. Twee openingen, aan weerszijden van den mast, waarvan de eene echter door ons kooigoed, dat overdag netjes in een hoek gepakt werd en met een sprei overdekt, versperd was, gaven toegang tot het vooronder, waarin de kachel stond en waar in kasten aan den wand brandstof en allerlei gerei geborgen werd. Onder de tafel stond ons proviand, in manden en trommels, die door de dikwijls in dank herdachte attentie van zorgvuldige handen met tal van goede zaken waren volgepakt. Onze eetlust, door de zeelucht opgewekt, deed ons weinig copieus diner altijd uitstekend smaken. En wat den nacht betreft, al mocht onze legerstede wat hard zijn, de ruimte wat beperkt en het regenwater, door de opgespalkte naden van de roef lekkend of door het geopend luikje naar binnen waaiend, soms wat rijkelijk ons gezicht besproeien, - wij troostten ons met eene opmerking over het nuttige van ontbering, die immers een krachtig ras kweekt.

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken