Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.38 MB)

Scans (75.58 MB)

ebook (24.92 MB)

XML (2.38 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

(1901)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een zeiltocht op de Zuiderzee.
Met illustratiën.
(Vervolg en slot van blz. 31.)

Het leven in deze beperkte ruimte, waarin wij niet de minst prettige uren van onzen tocht hebben doorgebracht, leerde ons het onmiddellijk verband begrijpen tusschen levenswijs en zeden. Bij harden, weinig intelligenten arbeid immers, daalt ook het peil der genoegens; eten en rusten gaan onder deze een belangrijker plaats innemen, en vanzelf zijn de onderwerpen gegeven van denken en spreken en is het terrein van geestigheden bepaald. Waar grootere, voornamelijk lichamelijke lasten moeten worden gedragen, wordt op de kleine niet gelet en kan geen kiesche beleefdheid ontluiken, en waar het lichaam vermoeid is en terneergebogen, is ook de geest gedrukt en kan zich niet verheffen, om met liefde het groote, schoone leven te omvatten.

Na een rustiger nacht zetten wij den volgenden dag onzen tocht voort en zeilden met gunstigen zuidwestenwind naar Hoorn. Deze stad bevat talrijke interessante Gothische en Renaissance bouwwerken, - torens, gevels en poortjes - en heeft prachtige wallen en wandelplaatsen.

Wij waren voornemens, van Hoorn dwars de Zuiderzee over te steken, hierbij Urk en Schokland aan te doen, om daarna, nog eenige plaatsen aan de Geldersche kust bezoekende, de terugreis te aanvaarden.

Den volgenden morgen waren we, gewekt door het geraas der af- en aanzeilende schepen, reeds vroegtijdig in de weer. Om zes uur verlieten wij de haven van Hoorn en zetten, eerst de kust houdende, met gunstigen, allengs verslappenden wind koers naar Urk. Halverwege ging de wind liggen; het was broeiend-warm. Van verre gromde de donder uit een loodblauwe kimlucht; wij lagen zoogoed als stil, het middelpunt van eene breede watervlakte, die zich allengs effende; hoog bleef in het noordwesten Enkhuizen tronen aan de kim. Eene school bruinvisschen - door den voorteekens zoekenden zeeman beschouwd als voorboden van harden wind - volbrachten in onze nabijheid hare schijnbare buitelingen. Na veel vruchteloos staren dook eindelijk Urk, een stip, op uit de zee, en was, onder een opkomend briesje, ten laatste bereikt. De reis had zeven uur geduurd.

Urk ziet er heel wat gezelliger uit dan Marken; het ligt hooger, en talrijke boomen en tuintjes omgeven de woningen. Ofschoon het eiland meer dan de helft kleiner is, telt het bijna het dubbele aantal bewoners, namelijk drie duizend zielen.

Het dorp ingaande, dat drie kerken bezit en eene groote school, valt ons in het buitenste, arme gedeelte het ontbreken op van een ordelijk vastgesteld bouwplan. De huizen zijn willekeurig naast en achter elkaar neergezet, wat tot menig schilderachtig plekje aanleiding geeft. Touwen, waaraan waschgoed te drogen is gehangen, versperren den weg en koeien en schapen wandelen vrijpostig de straat op.

Evenals de bewoners van Marken en Volendam dragen ook de Urkers nog hunne oude volksdracht. Zij zijn tegenover den vreemdeling gemeenzamer dan de Markenaars. Terwijl wij door het dorp wandelen, vangen we telkens eene schertsende opmerking op; kinderen loopen ons bedelende na en een stokoud moedertje, dat naar hare spraak te oordeelen eene Friezin is van afkomst, vraagt een aalmoes, en geeft onder het uiten van een zegenwensch, op in letterlijken zin aangrijpende wijze, hare dankbaarheid te kennen.

Wij hadden verwacht, afgaande op allerlei legenden, in de Urkers vechtersbazen te zullen vinden, een woelig ras, dat den vreemdeling onwelwillend gezind is. We vonden geheel het tegendeel; eene kleine vergoeding voor een kleinen dienst stemde de visschers, waarmee wij in aanraking kwamen, aanstonds behulpzaam en vriendelijk en tot goeden raad en allerlei inlichtingen geneigd. Wel hoorden wij van dezen, dat de jonge mannen, die op de loggers in de Noordzee varen, en des zomers slechts van tijd tot tijd thuiskomen, bij die gelegenheden wat rumoerig plegen te zijn, waardoor dikwijls vechtpartijen voorkomen. Het zwervende, onafhankelijke leven en de tijdelijke ontberingen maken hen onhandelbaar en lichtgeraakt.

Een groot aantal visschers zeilden dien middag de haven uit en verspreidden zich in alle richtingen over de zee, om hunne netten uit te zetten. Onder hen merkten wij uitgeteerde grijsaards op, die nog uittrokken met een oud, verweerd schip, dat lang de sloopersbijl had verdiend, en dat een tuig droeg, hetwelk zoomin als het vermagerde, gebogen lichaam der oude mannen, een zwaren stoot meer kon verdragen - zeker geen bewijs van het winstgevende van het visschersbedrijf.

Wat de verdiensten der visschers betreft, deze zijn wisselvallig, maar over 't geheel is de Urker visscherman arm; ons werd verzekerd, dat in de slechte jaren - zooals dit - de kleer- en schoenmakers weinig werk hebben. Toch

[pagina 37]
[p. 37]

heeft de visscherman zijn bedrijf lief, want ofschoon zijn werk hem den geheelen langen dag bezighoudt, is het niet zwaar, en moge hij arm zijn, hij is vrij en niemands knecht.

In den volgenden nacht, dien wij veilig in de haven van Urk doorbrachten, waaide een storm, die de nog op zee aanwezige visschers noodzaakte, zich ijlings in de havens in veiligheid te begeven; het bericht, dat twee Urk er schepen met hunne bemanning vermist zouden zijn, bleek later gelukkig overdreven.

Den volgenden dag zetten wij, bij nog altijd harden noordenwind en holle zee, onder gereefde zeilen onze reis voort naar Schokland. Dit gedeelte behoort tot het prettigste van onzen zeiltocht. We hadden halven wind en dwarsen golfslag; onder voortdurend rijzen en dalen kliefde de ‘Gesina’ - zich nu op den breeden

illustratie

rug eener golf verheffend en daarna weer in een kuil neerzakkend - door geen hinderlijk stampen in hare vaart belemmerd, de bewogen zee.

Schokland, dat wij na een goed uur zeilens bereikten, heeft bij zijn noordelijke punt een mooie haven, die bij slecht weer aan de visschers eene welkome schuilplaats aanbiedt. Werklieden waren bezig, deze te herstellen of te versterken. Het eilandje, dat een uur lang en drie minuten breed, en zeer laag is, stond bij den hoogen waterstand, door de aanhoudende harde westen- en noordenwinden veroorzaakt, gedeeltelijk onder water; op sommige plaatsen was het hooi te hoop gedreven. In deze omstandigheden is het eiland alleen begaanbaar over den smallen dam van bazaltkeien, die langs de oostkust gelegd is en die de uiterste punten van het eiland verbindt. Deze dam is zoo smal, dat de wandelaars, steeds voor hunne voeten ziende, om niet in eene opening tusschen twee steenen te treden en te struikelen, hierover als ganzen achter elkaar moeten gaan.

Schokland, dat in 1859 ontvolkt is geworden, heeft thans drie buurten; de noordelijkste is bij de haven, op de Zuidpunt staat de vuurtoren, van waar men een ruim uitzicht geniet, met de woning van den lichtwachter; de middelste en voornaamste is de z.g. Molenbuurt. Hier staat de kerk, door een klokketorentje bekroond, met zijne bijgebouwen te midden van een lommerrijken hof. De kerk wordt thans gebruikt tot stookplaats en tot logement voor de werklieden, die tijdelijk op Schokland vertoeven; de pastorie is de woning van den door het Rijk aangestelden ambtenaar. Na nog in net Kampensch dialect enkele inlichtingen te hebben ontvangen van eene vriendelijke juffrouw, die in den vallenden avond vlijtig breiende in den hof zat - en die nog altijd als de bloem van Schokland in onze herinnering voortleeft - keerden wij langs ons ganzenpaadje naar de ‘Gesina’ terug.

Op iemand, die de Noordzee-eilanden kent, maken de Zuiderzee-eilanden zeker geen bijzonder gunstigen indruk. Zij missen alles, wat gene zoo rijk maakt aan natuurschoon en poëzie: de schilderachtige duinen met hunne afwisselende flora en levendige aspecten, - het breede, zachthellende strand, bezaaid met schelpen en de geschenken der zee, en waarop, ver, de blanke branding raast, - het luidruchtige leven der zeevogels, die gezellig nestelend, broedend en hunne jongen opkweekend, eene zoo rijke bron van opmerkingen en studie aanbieden, - eindelijk het groote verschil in eb en vloed, een hoe geregeld, toch alijd nieuw en interessant verschijnsel.

Den volgenden morgen vertrokken we met gunstigen W.N.W. wind reeds vroegtijdig uit de haven van Schokland; voorbij de Molenbuurt zeilende, wuifden wij een laatsten groet toe aan onze schoone bekende, en weldra lag Schokland achter ons. Nadat wij den ingang van den Ketel, den ver in zee uitgebouwden IJselmond, waren voorbijgezeild, verloren we al spoedig de kust uit het gezicht, waarbij de hooge torens van Kampen het langst zichtbaar bleven. In westzuidwestelijke richting doorzeilende, en ons zoodoende eenigszins van de kust verwijderende, weifelden we tusschen Elburg en Harderwijk als nieuwe bestemming. Het toeval besliste. Want nadat wij drie uren gevaren hadden en volgens onze berekening ongeveer op de hoogte dezer steden moesten aangekomen zijn, wendden wij den steven landwaarts, om de kust in het gezicht te loopen en te verkennen. Toen deze opdook, bemerkten wij, zelfs vrij dicht genaderd, slechts éénen stadstoren, en zetten daarheen koers. Dit bleek Elburg te zijn. Later bemerkten wij, dat de toren van Harderwijk van uit zee niet of moeilijk zichtbaar is. Hoe dit zij, we hadden reden, om ons goed gesternte dankbaar te zijn, want Elburg en zijne omstreken bleken ons zooveel schoons en interessants te bezitten, dat wij, na twee dagen oponthoud, noode konden scheiden. Waarlijk, toen wij dien avond en den volgenden wandelden op de schaduwrijke wallen van Elburg en langs zijne schilderachtige grachten, en door de hooge, statige lanen en de boschrijke weiden van den Veluwezoom dwaalden, met zijn idyllisch verscholen boerenwoningen - witgekalkt en met riet gedekt - en zijn door uitgestrekte parken omgeven buitenplaatsen, en te midden van deze weelderig bloeiende natuur terugdachten aan de grijze, eentonige zee, ons vorig element, verloor deze

[pagina 38]
[p. 38]
veel van onze gunst. Inderdaad mist deze bijna alles van de schoonheid, die de natuur in rijken plantengroei en gezellig leven van mensch en dier aan den vasten aardbodem zoo

illustratie
aan de haven te elburg.


kwistig heeft uitgedeeld. Op dat oogenblik begrepen wij de attractie niet, die de zee zoo krachtig op den knaap weet uit te oefenen. Wij beklaagden den zeeman, die zoo'n belangrijk deel van zijn leven op dezen onvruchtbaren, verraderlijken plas en in morsige havenplaatsen moet doorbrengen; wij beklaagden den stedeling vooral, die te midden van het stof der straten en onder den rook van fabrieksschoorsteenen in een omgeving en werkkring zonder schoons of verheffends een leven van ontbering moet voortslepen.

Elburg zelf is een kostelijk stadje. Het is klein, maar alles is even vriendelijk en proper en net. Het smalle perkje voor de huizen, met in eene teekening gerangschikte witte en zwarte steentjes belegd, de schoongeschrobde straat, de smalle zijstraten met haar vriendelijk witgekalkte huisjes, het nette dialect en de hulpvaardigheid der bewoners, dit alles schijnt te spreken van een eenvoudig en onbewogen leven vol kalm en intiem geluk. - De stad bezit nog gedeelten van den vroegeren vestingmuur met brokken van rondtorens, eene oude poort, de Vischpoort, talrijke gevels uit den tijd der Renaissance en een mooien, van zijn spits beroofden Gothischen toren met zijn kerk onder hoog geboomte.

Wat is het toch, dat bij de beschouwing van zoovele overblijfselen van oude kunst ons aantrekt en boeit, of stil maakt, als van een groot vermoeden? Is het de weemoedige bekoring, gewekt door deze stomme getuigen van een grooten tijd, die in den nacht van het verleden is weggezonken, ons manend aan de ijdelheid van ons leven en van ons werk? Of is het, dat inderdaad uit deze dingen een vonk licht van die eenige schoonheid, die, gegrond op de wetten der zedeleer, zich openbaart in al deze groote kwaliteiten: eenvoud, strengheid, eerlijkheid en ernst? En is het soms het ontbreken dezer eigenschappen, die maakt, dat zooveel van den stelselloozen, modernen opschik ons hindert en walgt?

Evenals alle plaatsen aan de Zuiderzee is ook Elburg een visschersplaats. Wanneer de botters des middags met de gevangen visch binnenkomen, wordt deze verkocht en vervolgens in huifkarretjes, bespannen met een met rinkelende bellen behangen paard, in den nacht over de Veluwe gereden.

Toen wij, na twee dagen oponthoud, weer zee kozen, om regelrecht naar Amsterdam over te steken, hadden we een mooien, zonnigen, echter stillen dag. Om zeven uur in den morgen uit Elburg vertrokken, hadden wij gehoopt, bij goeden wind des middags om vier à vijf uur thuis te zullen zijn, maar deze verwachting kwam bedrogen uit; eerst den volgenden morgen konden we, na twintig uren zeilens, te Amsterdam aan wal stappen. Een oogenblik scheen het zelfs, alsof wij in 't geheel niet zouden aankomen: er was geen zuchtje te voelen, de zee was als een spiegel en de ‘Gesina’ lag bewegingloos. Deze toestand, hoe heerlijk voor den passagier, die zich verlustigt in de kalme, stralende zee, nochtans vervelend voor den kapitein, die liefst vóór den nacht binnen wil zijn, duurde echter niet lang; weldra gleden we weer, schoon langzaam, vooruit.

Terwijl wij zoo het zuidelijk deel van de Zuiderzee dwars doorsneden, bevonden we ons bijna al den tijd van onzen overtocht te midden van visschersvloten; de zee was als bezaaid met botters, we telden meer dan tweehonderd tegelijk. Achtereenvolgens passeerden wij de schepen van Elburg, Harderwijk, Bunschoten, Huizen en Volendam. Ook voor deze was het te stil om te visschen; de meeste lagen voor anker, andere zeilden huiswaarts. De Zuiderzee is als een groote vischvijver, die aan duizenden menschen een bestaan, maar zeker geen rijk bestaan, verschaft. Voornamelijk wordt gevischt naar haring, ansjovis en bot; de eerste komt slechts tijdelijk uit de Noordzee binnenvallen. Ieder dezer heeft zijn bepaalde seizoen; de schepen, die wij passeerden, waren op bot uit; deze wordt gevangen in netten, die aan elkaar vastgebonden, door twee zeilende schepen gespannen worden gehouden en voortgesleept. De broeiend-warme atmosfeer veroorzaakte hier een zonderling gezichtsbedrog. Ofschoon we namelijk vele uren van de kust verwijderd waren, hief deze zich hoog en duidelijk, schoon wazig trillend, aan de kim en scheen op korten afstand; het hooge binnenland der Veluwe teekende zich lichtblauw boven deze donkerder kustlijn.

Terwijl wij zoo langzaam voortgleden, van tijd tot tijd door een spoedig wegstervend koeltje iets harder aangezet, was welhaast de dag verstreken. De verre, flauw zichtbare rook der stoombooten, die op den IJmond koers zetten of van daar vertrokken, en die zelf onzichtbaar waren, achter de ronding der aarde verborgen, deed ons den afstand beseffen, dien wij nog hadden af te leggen. Verlangend zochten we met den verrekijker vooruit den vuurtoren van Marken, maar telkens bleek, wat wij daarvoor aanzagen, een schip of de rook eener stoomboot. Toch vorderden we: achter ons loste zich het bosch van Harderwijk in enkele grijze stippen op, die ten slotte onder de kim verdwenen; aan bakboord vooruit werd het groote bosch, door de visschers het Gooi genoemd, grooter en van een donkerder blauw, en eindelijk dook vooruit de toren van Monnikendam op.

Een zwak briesje uit het noordoosten brak nu door; de avond begon reeds te vallen. Ook Marken werd zichtbaar, en Muiden, daarna het fort Pampus. We zagen nu ook Amsterdam, namelijk een aantal hooge schoorsteenen waaruit rook opsteeg, die zich in de stille lucht verspreidde en boven de wereldstad bleef zweven.

Terwijl wij aldus zachtkens voortgleden, kregen we langzamerhand tal van reisgenooten. Van alle zijden kwamen botters opdagen, die allen naar den IJmond koers zetten. Steeds nader voegde het vernauwende vaarwater ons tezamen;

[pagina 39]
[p. 39]

het was een levendig schouwspel: aan alle zijden waren wij omringd door schepen, die met breed-uitgespreide zeilen - de fok te loefwaart uitgezet - vóór den wind het Pampus ingleden. Ons kleine, gevlagde jacht kwam ons tusschen al deze grootere botters voor als een jong prinsje te midden van geharde krijgslieden.

Het was inmiddels donker geworden; op het eene schip vóór, het andere na verscheen een licht voor den steven of boven in den top van den mast; ook wij hingen onze brandende scheepslantaarn onder den boegspriet. De kust was thans enkel als een donkere streep zichtbaar; de lichten der vuurtorens moesten onzen koers leiden.

Het fel-roode vuur van fort Pampus aan bakboord houdende, hielden wij aan op het hooge licht van den ‘hoek van het IJ’. Weer zagen wij, daarachter, Amsterdam, maar thans als eene menigte van tintelende lichten, die een helder schijnsel over den nachtelijk donkeren hemel verspreidden, schooner gezicht en waardiger beeld dan het vorige.

Nadat de hoek van het IJ gepasseerd was, werd het vaarwater nauwer; de vloot zeilde thans dicht opeen. Onder de talrijke lichten vooruit waren er van tjalken, die het IJ af-laveerden en daarbij de binnenzeilende vloot dwars doorsneden. Hier was aanleiding tot een botsing en moest scherp worden uitgezien. Van tijd tot tijd draaide een der tjalken, die zich bij ons hadden gevoegd, bij, om onder den opperwal te ankeren. Wij hielden ons midden in de vloot, en vonden zoodoende gemakkelijk onze naaste bestemming, de Oranjesluizen, wat ons, alleen in den nacht binnenkomende, zeker eenig zoeken zou gekost hebben.

Het was een lichte zomernacht; ongemerkt was middernacht voorbijgegaan. De hemel was licht van sterren; een zwak, maar gunstig koeltje dreef ons onmerkbaar vooruit, onbeweeglijk en geluidloos als schimmen: een donker zeilvlak met een gloeiend oog, gleden we voort; alleen een blaadje papier, in het water geworpen, overtuigde ons van de snelheid, waarmee we vorderden.

Tusschen de zware muren der Oranjesluizen vonden wij ons weer vereenigd met de botters, waarvan enkele ons waren vooruitgeloopen. De dicht opeengepakte schepen met hun tal van masten en ten deele gestreken zeilen

illustratie
gebouwtje aan den havendijk te elburg.


vormden in de karige verlichting der enkele lantaarns en bij het luidruchtige roepen der visschers, een eigenaardig phantastisch tooneel. 't Was inmiddels twee uren geworden.

We zeilden het IJ op. Reeds begon achter ons de dag te lichten; de sterren, ook de lichten der schepen en die op den wal, verbleekten schemerig in de grijze morgenstemming. De botters legden zich onder den strekdam ten anker, enkele bootjes roeiden het IJ op; aan onze linkerhand was een geraas van lossende stoombooten. Amsterdam ontwaakte. Om halfvier in den morgen legden wij aan de Ruiterkade aan; onze tocht was geëindigd. Nadat de boeier was vastgelegd, de zeilen vastgebonden en de kajuit gesloten, namen wij afscheid van de ‘Gesina’, die ons negen dagen lang had gehuisvest en veilig over de zee gedragen. En terwijl wij, gebruinde zeelieden thans, door de lichte, maar nog ontvolkte straten der stad naar huis wandelden, herdachten we de schoonste momenten van onzen avontuurlijken zwerftocht. Thuisgekomen echter rustten we in een zachter bed uit, zetten ons aan een smakelijker disch en hervatten ons kalme, geregelde en gevaarlooze leven. Dat zijn de genoegens van reizen en de genoegens van thuis-zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken