Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3 (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.38 MB)

Scans (75.58 MB)

ebook (24.92 MB)

XML (2.38 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3

(1901)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Genezen!
Tooneelstukje in één Bedrijf, door C.v.K.

Personen: Marie en Herman.

Het Tooneel stelt voor een gezellige huiskamer. Rechts een tafeltje met een werkdoos. Links de haard met een vuurtje. Het ontbijt staat op tafel.
Herman
(komt binnen, een doode muis bij den staart vasthoudend).

De ochtendstond heeft goud in den mond, zegt men wel eens, maar op mijn tocht om dat goud te ontdekken, vond ik slechts een muis, die zooeven den waterdood is gestorven. En toen ik het diertje zoo nat daar zag liggen, kwam er een plannetje bij mij op, een plannetje, dat ik zal uitvoeren, ofschoon ik nog niet weet hoe. Sakkerloot, wat is het hier lekker

(hij gaat bij den haard zitten)
; 's ochtends vroeg kan men zoo'n vuurtje best velen. Maar nu mijn plannetje. Mijn onderwijzer zei vroeger altijd: ‘zet eerst de gegevens op om tot het gevraagde te komen.’ Dat zal ik doen. Gegevens dan: 1o. Een student die maar één hart heeft te verliezen, gelogeerd bij een oom en een tante, en daar zijn vacantie roekeloos doorbrengende met op zijn nichtje verliefd te worden; 2o. dat bewuste nichtje, dat alle eigenschappen van een engel in zich vereenigt, maar één ding niet met de engelen gemeen heeft, namelijk, dat zij doodelijk bang is van muizen. Nu is 't wel waar, dat de engelen niet zoo dikwijls in de gelegenheid zijn om met muizen in aanraking te komen, als zij hier, want in dit oude huis wordt er zoo nu en dan nogal eens een gevangen. Gevraagd wordt nu, om dat bewuste nichtje van die muizenvrees te genezen op een geschikte en afdoende manier. Hoe daartoe te geraken?

De meeste dames zijn bang van een muis, omdat, als zij haar zien, zij haar eigenlijk niet zien. Dat klinkt een beetje tegenstrijdig en toch is het zoo. Zij zien wat over den grond schuiven, iets zwarts, iets grauws, fft, weg is het! rrt! daar is het weer! Ah, een muis, een muis! Gauw bovenop een stoel geklommen, op een tafel als het kan, en telkens als dat donkere stipje langs den grond vliegt een gegil van wat ben je me! Ik gevoel me in staat om hetzelfde effect te bereiken met een dotje papier aan een touwtje.

Maar wanneer zij zoo'n beestje eens van nabij zagen, en de verstandige oogjes en het fluweelen velletje durfden te bekijken, zou, geloof ik, de angst wel overgaan. Maar hoe nu een levende muis onder het bereik van Marie's oogen te brengen? Op het woord ‘muis’ begint zij te beven, en als ik er een liet zien, zou ze wegloopen. Daarom maar een doode genomen, die laat zich wegstoppen, zonder dat het beestje wegloopt. Ziezoo, nu ben ik zoover, dat ik ongemerkt haar blikken op de muis moet weten te trekken. Maar waar? Op haar bordje? Dat is toch wat onsmakelijk! Op haar stoel? Ze zou er ongemerkt op gaan zitten en dan... dan was mijn leed niet te overzien. Wacht, hier in haar werkdoos; vóór 't ontbijt heeft zij altijd nog wat te borduren. Als zij de doos dan opent, wordt haar aandacht opeens getrokken. En nu maar gauw, want ze kan elk oogenblik komen. 't Is toch wel wat raar, zoo'n dooie, natte muis, maar 't is tot haar welzijn, dus vooruit maar! Ziezoo, daar ligt ze rustig op een speldenkussen, een raar doodbed, maar ze voelt er niets van

(hij heeft de muis in de doos gedaan en die gesloten)
. Als Marie nu maar niet te veel schrikt, want dan kon ik de rest van mijn vacantie wel eens een zuur gezicht zien. Maar ze kan wel tegen een grapje.

Zij blijft lang weg, al halfnegen, we hebben anders vóór 't ontbijt altijd zoo'n gezellig half uurtje... Maar stil, zij komt de trap op. Goede hemel, wat een haast!

Marie
(stormt binnen).

Goedenmorgen, Herman

(geeft hem de hand).
Hé! wat ben ik geschrikt.

Herman.

Geschrikt, en waarvan dan?

Marie.

De meid vertelde dat er van ochtend een groote muis in de val zat. Zoo'n groote!

Herman.

Heb je ze gezien?

Marie.

Neen, dat niet!

Herman
(zit in den haard te poken, Marie meer links).

En ben je er toch van geschrikt?

Marie.

Maar Herman, zoo'n groote muis!

Herman.

Nu, als je haar gezien hadt, van dichtbij, versta je, dan zou je er niet van geschrikt zijn. Een muis is toch zoo'n aardig diertje.

Marie.

O God! Herman! Houd op, ik word er koud van.

Herman.

Kom dan wat bij den haard, 't Is hier lekker.

Marie
(komt nader).

Ik kan me niet begrijpen, Herman, dat je altijd zoo met me spot. En altijd heb je er wat van te zeggen, dat ik bang van muizen ben. Mijn hemel, alle dames zijn dat, en zou ik dan op den algemeenen regel een uitzondering moeten maken? Iedereen heeft zoo zijn gebrek. Jou gebrek is, dat je het mijne altijd te pas en te onpas aan de kaak stelt.

Herman.

Dus je erkent dat het een gebrek is.

Marie.

Och ja, maar ik kan er niets tegen doen. En als dat mijn ergste fout was, zou het nog wel schikken. Maar ik moet nog wat werken, want pa vindt het altijd een vervelend gezicht als ik met mijn armen over elkaar zit.

(Gaat naar het tafeltje rechts)
.

Herman
(ter zijde).

O jé! Nu zal 't komen.

Marie
(terwijl zij de doos opent).

Wat ben je stil, Herman! Denk je ergens over?

(ziet de muis, gillend).
O, een muis, een muis!
(Vliegt naar de andere zijde van de kamer)
.

Herman
(opspringend).

Een muis, waar?

Marie
(met afgewend gezicht).

Daar, daar in mijn werkdoos!

Herman
(schijnbaar verbaasd).

In je werkdoos?

Marie
(steeds met afgewend gelaat).

Daar op 't tafeltje!

Herman
(nog altijd verbaasd).

Op 't tafeltje?

Marie.

Mijn hemel! Herman, bauw toch niet alles zoo na, maar vang haar!

Herman
(m-t beide handen op de doos).

Zit ze hierin?

Marie.

Ja, ja, vang haar, of ik loop weg! Waar blijft nu je heldhaftigheid, vang haar dan!

Herman
(opent de doos).

Nu, nu, bedaar maar.

Marie.

Een muis! Een muis!

Herman
(met de muis aan den staart).

't Is een dooie!

Marie
(met een zucht).

O, Goddank!

Herman
(komt dichterbij).

Kijk maar. 't Is een dooie!

Marie
(wijkt achteruit).

Ga weg, Herman, plaag me niet, ga weg!

Herman.

Ben je nu bang van een dooie muis?

Marie.

Flauwe kerel, breng haar naar buiten. Maar wacht

[pagina 87]
[p. 87]

eens! Hoe komt nu een dooie muis in mijn werkdoos. Die moet daarin gelegd zijn. Door wie? O, ik begrijp het, ik begrijp het! Dat durft niemand anders te doen als jij, Herman. 't Is de muis, die van ochtend gevangen is. O, dat vind ik laf van je, Herman, om me zoo te doen schrikken. Je weet dat ik bang van muizen ben

(begint te schreien)
.

Herman
(heeft de muis ter zijde gelegd).

Maar, Marie, neem je me dat nu zoo kwalijk? Toe, Marie!

Marie
(met de hand voor de oogen).

Ga weg, dappere held, wiens eenige moed daarin bestaat, dat hij een meisje aan 't schrikken durft brengen.

Herman.

Maar 't is tot je bestwil, Marie!

Marie.

Zwijg, ik wil geen woord meer van je hooren en je krijgt geen syllabe meer uit me.

Herman
(terzijde).

Dat is toch wel wat te erg.

(luid).
Kom, kom, je zult wel weer bijzakken.

(Marie staat zwijgend naast den schoorsteen en antwoordt niets. Herman heeft de muis weer bij den staart gevat en zit er mede te zwaaien.
Herman.

Willen wij met je vriendin Louise na het ontbijt een rijtoertje maken?

Marie
(zwijgt).
Herman
(na eenig wachten).

Dan ga ik alleen met Louise.

Marie
(zwijgt).
Herman.

Je wilt niet antwoorden? Ben je nu waarlijk zoo boos op me?

Marie
(zwijgt).
Herman
(terzijde).

Ik heb het geheel en al bedorven.

(luid).
Marie, ik vraag je vergiffenis.

Marie
(zwijgt).
Herman.

Ik had nooit gedacht, dat je het mij zoo kwalijk zoudt nemen. Willen we weer vredesluiten? Ik zal het nooit weer doen.

Marie
(zwijgt).
Herman.

't Is wat moois, ruzie te krijgen om zoo'n dooie muis.

(sprekende tot de muis).
Als ik geweten had dat jij, klein mormel, zooveel onheil zoudt stichten, dan had ik je wel op de wateren laten dobberen tot aan het einde der dagen. Maar nu, nu zal ik je....
(hij wil de muis tegen den grond slaan, maar slaat er zich mee in 't gezicht).
Ajakkes!
(veegt zich het gezicht af)
.

Marie.

Lekker! Je bent toch ook bang!

Herman.

Lekker, zeg je! Ik, bang, dat zal ik je bewijzen, ik zal haar verscheuren, verpletteren, vernielen. O, ik zal je bewijzen, dat ik niet bang ben. Geef hier! Een mes!

(Grijpt een mes van tafel).
Marie.

Herman, het broodmes!

Herman.

't Geeft niet. Ik voel moordlust in mij blaken, ik zal mijn woede koelen op deze dooie muis

(wil gaan snijden).
Maar, wat zie ik, ze trekt met de pootjes! Ze leeft nog! Nu maar, dat is je laatste stuiptrekking geweest, stomme dier!

Marie
(nieuwsgierig over zijn schouder).

Leeft ze nog?

Herman.

Ja, kijk maar, ze komt weer bij; maar dat moet ze niet, ze moet sterven, omdat het haar schuld is, dat jij boos op me bent!

Marie.

He, Herman! Hoe wreed! Zoo'n arm dier voor jou zonden te laten boeten. Wat een lieve schitterende oogjes!

Herman.

Maak me niet week. Ze moet sterven.

Marie
(steeds dichterbij).

Ach neen! Me dunkt, ze kijkt je smeekend aan. Doe het niet, Herman! Kijk, ze wil loopen, maar ze kan niet. En wat is ze nat!

Herman.

Ze heeft ook een bad gehad van wat ben je me! Maar nu is 't genoeg.

Marie
(grijpt naar de muis).

Neen, Herman, dat niet. Ik vind haar veel te aardig. Ze kijkt met haar kleine oogjes veel verstandiger dan menig mensch!

(Ziet hem van terzijde aan).

Herman
(terzijde).

Wel jou kleine heks!

(luid).
Nu, op ééne voorwaarde wil ik haar sparen, namelijk als je mij vergeeft.

Marie.

Welnu dan, ik vergeef je, mijn hand er op!

Herman.

En de mijne!

Marie.

Nu moet je mij ook helpen haar weer bij te brengen.

Herman.

We zullen haar eerst wat laten drogen. Dan zal ze van zelf wel weer beter worden.

(Zij zetten haar bij den haard op den grond)
.

Marie.

Kijk, ze kruipt al voort. Wat een aardig beestje is toch een muis!

Herman.

Pas op, dat ze niet wegloopt, hierheen, kleine hekkespringer!

Marie.

Pak haar, Herman, want ze loopt weg.

Herman.

Neen, ze komt naar jou toe. Pak haar dan!

Marie
(grijpt).

Hé, da's mis. Wat is zoo'n beestje vlug.

Herman.

Kijk, kijk, daar gaat ze.

Marie.

Daar komt ze weer!

Herman.

Doe gauw de deur dicht!

Marie
(loopt naar de deur).

O! O!

Herman.

Weg is ze!

(Ze kijken elkaar verbaasd aan)
.

Marie.

Ja, weg is de muis, en weg is ook mijn muizenvrees. Herman, ik dank je. Je middel is probaat geweest.

Herman.

Als de taaie muizennatuur me niet geholpen had, dan zou ik met mijn zwakke pogen nog niet veel uitgericht hebben. Maar één ding is zeker, jij bent genezen en dat is de hoofdzaak.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken